ECLI:NL:GHAMS:2005:AU8147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
436/2005 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.A.M. Schipper
  • P.J.N. van Os
  • F.A.A. Duynstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over informatieplicht en verzending conceptakten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in Utrecht. Klaagster, drs. [A], had een klacht ingediend tegen notaris mr. [Z] over het niet tijdig versturen van conceptakten en het tekortschieten in de informatieplicht. Klaagster had in 2001 een woning in Nederland gekocht en de notaris was verantwoordelijk voor het opstellen van de leveringsakte en hypotheekakte. Klaagster stelde dat de notaris de conceptakten niet naar haar adres in Rome had gestuurd, maar naar de heer [E], die haar vertegenwoordigde. Het hof oordeelde dat de notaris tekort was geschoten in zijn informatieplicht, omdat hij klaagster niet schriftelijk had geïnformeerd over de inhoud van de akten en niet had voldaan aan haar verzoek om de concepten naar haar te sturen. Het hof verklaarde de klacht op dit punt gegrond en legde de maatregel van waarschuwing op aan de notaris. De klacht over het niet-ontvankelijk zijn van het eerste klachtonderdeel werd afgewezen, omdat dit onderdeel te laat was ingediend. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht en verklaarde de klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 1 december 2005 in de zaak onder rekestnummer 436/2005 NOT van:
DRS. [A],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
t e g e n
MR. [Z],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 17 maart 2005 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 17 februari 2005 waarbij de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond is verklaard.
1.2. Op 11 april 2005 is van de zijde van klaagster een aanvullend rekest – met bijlagen - ingekomen ter griffie van het hof.
1.3. Op 28 april 2005 is van de zijde van de notaris een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Ter griffie van het hof zijn op 25 oktober 2005 van de zijde van klaagster nog nadere stukken ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2005. Verschenen zijn klaagster en de notaris. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde en bedoelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing
heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer
geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij in 2001 geheel buiten medeweten van klaagster om contact heeft opgenomen met [O] B.V., zulks naar aanleiding van klaagsters, aan de notaris bekende, voornemen de koopovereenkomst betreffende het registergoed te [plaats] te ontbinden.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij te kort is geschoten in zijn informatieplicht jegens klaagster. De notaris heeft ten onrechte nagelaten klaagster een concept van de leveringsakte en van de hypotheekakte - alvorens te passeren - toe te zenden. Bovendien heeft de notaris nagelaten klaagster te informeren over de inhoud van beide akten en een nog te tekenen ander stuk en heeft hij slechts gemeld dat er afgezien wordt van volledige voorlezing van de akten. Met betrekking tot dat andere stuk heeft de notaris geweigerd de vraag van klaagster te beantwoorden of dit stuk de kadasterkaart betrof.
4.3. Ook verwijt klaagster de notaris dat hij haar niet heeft geïnformeerd over de gang van zaken met betrekking tot het tot stand komen van de hypotheekakte ten behoeve van de Generale Diaconale Raad van de Nederlands Hervormde Kerk, verder te noemen: de kerk. Bij klaagster is hierdoor de indruk gewekt dat de notaris handelde alsof hij over een volmacht van haar kon beschikken.
4.4. Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij geen gevolg aan de opdracht van klaagster heeft gegeven met betrekking tot het vestigen van een zekerheid ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verder te noemen het Ministerie, op de nog door haar aan te kopen woning in [plaats]. De notaris wordt in dat verband verweten dat hij op de vier brieven die klaagster vanuit Rome aan de notaris heeft gestuurd, nimmer heeft geantwoord.
4.5. Voor het eerst in hoger beroep heeft klaagster als klachtonderdeel nog naar voren gebracht dat de notaris valsheid in geschrifte heeft gepleegd door zijn handtekening te plaatsen onder de twee eerder genoemde akten.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klager gedeeltelijk betwist en hij verweert zich als volgt.
5.2. Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat hij buiten medeweten van klaagster contact opgenomen heeft met [O] B.V. heeft de notaris betoogd dat hij telefonisch contact heeft opgenomen met de opsteller van het grondrapport van [O] B.V. met slechts het verzoek om de inhoud van het technische rapport - gelet op de leeftijd van klaagster, destijds 77 jaar, wat te verduidelijken.
5.3. De notaris heeft voorts betoogd dat hij de concepten van beide akten in overleg met en in opdracht van klaagster rechtstreeks naar A.E. [E], verder te noemen [E], die namens de kerk het contact met klaagster onderhield, heeft gestuurd, zulks in verband met het verblijf van klaagster in Rome. Het risico van een mogelijk tekort schietende postbezorging lag aan deze wijze van handelen ten grondslag, alsmede dat klaagster zelf bij het passeren van de akten aanwezig zou zijn en klaagster met de kerk nog tot overeenstemming zou moeten komen met betrekking tot de leningsbepalingen. Vervolgens heeft de notaris betoogd dat hij veel tijd en uitleg heeft besteed aan het passeren van de leveringsakte en de hypotheekakte. De notaris wijst er in dit verband op dat met het passeren van deze akten vijf kwartier is gemoeid geweest. Bovendien heeft klaagster op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat zij het niet eens was met de inhoud van de akten. Met betrekking tot het derde te tekenen stuk heeft de notaris bevestigd dat dit stuk de kadasterkaart betrof.
5.4. De opdracht betreffende de zekerheidsstelling met het Ministerie is mondeling tijdens de voorbesprekingen ter kennis van de notaris gekomen. Dit punt zou nog nader uitgewerkt worden nadat de eigendomsoverdracht met de hypotheekverlening geregeld zou zijn. De notaris heeft erkend dat hij de brieven van klaagster uit Rome niet schriftelijk heeft beantwoord. Wel heeft de notaris klaagster dienaangaande voor een gesprek uitgenodigd op zijn kantoor.
6. De beoordeling
6.1. In zijn algemeenheid kan het hof geen kennis nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht. Het hof is van oordeel dat klaagster niet kan worden ontvangen in het klachtonderdeel betreffende het vermeende plegen van valsheid in geschrifte door de notaris, nu dit klachtonderdeel pas voor het eerst in hoger beroep door klaagster naar voren is gebracht. Het hof acht de klacht van klaagster op dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat klaagster eveneens niet-ontvankelijk is met betrekking tot het eerste klachtonderdeel wegens overschrijding van de termijn zoals genoemd in artikel 99, twaalfde lid, van de Wet op het notarisambt, verder te noemen, Wna, nu de klacht met betrekking tot [O] B.V. is ingediend op 28 september 2004, derhalve langer dan drie jaren nadat klaagster in mei 2001 van het desbetreffende handelen van de notaris heeft kennis genomen.
6.3. Het hof zal de kamer echter niet volgen in het klachtonderdeel met betrekking tot het versturen van de conceptakten en hetgeen tijdens het passeren daarvan heeft plaats gevonden. Het hof is van oordeel dat dit klachtonderdeel doel treft. Het had op de weg van de notaris gelegen de conceptakten naar klaagsters adres in Rome te zenden, ondanks het verzoek van klaagster de concepten naar [E] te sturen, nu [E] de wederpartij van klaagster bij de hypotheekakte vertegenwoordigde. De slotverklaring in de akten dat beide comparanten tijdig voor het verlijden van de akten een concept daarvan hebben ontvangen geeft, zoals door klaagster ter terechtzitting naar voren is gebracht, een onjuiste voorstelling van zaken en is in dat licht bezien een misleidende verklaring.
Dit geldt eveneens voor het klachtonderdeel met betrekking tot het (niet) kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van beide akten door klaagster. De notaris heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat er ter gelegenheid van het verlijden van de akten aan klaagster een leesexemplaar van elk van beide akten is verstrekt en dat er voorts is afgezien van volledige voorlezing van de akten. Nu klaagster niet op voorhand in het bezit is gesteld van de concepten, noch genoegzaam op de hoogte is gesteld van de inhoud van de akten tijdens het passeren hiervan, is de notaris te kort geschoten in zijn informatieplicht. Dit klachtonderdeel acht het hof gegrond.
6.4. Dit geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot gang van zaken bij het vestigen van een zekerheid op de woning te [plaats] ten behoeve van het Ministerie. Onweersproken is gesteld dat klaagster een viertal brieven aan de notaris heeft verstuurd met het verzoek hierop schriftelijk te reageren. Hieraan heeft de notaris niet voldaan. Daaraan doet niet af dat de notaris klaagster heeft aangeboden om op zijn kantoor een en ander te bespreken. Dit laatste was immers niet de wens van klaagster die uitdrukkelijk om schriftelijke beantwoording had gevraagd. Gelet op de veelvuldige verzoeken van klaagster had het op de weg van de notaris gelegen klaagster schriftelijk nader te berichten en niet te volstaan met het aanbieden van de gelegenheid om op zijn kantoor nadere uitleg te verkrijgen. Ook op dit punt is de notaris te kort geschoten. Dit leidt er toe dat dit klachtonderdeel gegrond is.
6.5. Het bovenvermelde is redengevend voor het oordeel dat de notaris in voege als voormeld bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld en dat deze tekortkoming dus danig verwijtbaar is dat een maatregel op zijn plaats is. Het hof zal de beslissing van de kamer op deze klachtonderdelen vernietigen en de klacht op die punten gegrond verklaren onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7. De mededeling van de opgelegde maatregel
7.1. Tot voor kort placht dit hof bij oplegging in hoger beroep van de maatregelen waarschuwing en berisping in de uitspraak te bepalen dat de desbetreffende notaris of kandidaat-notaris door de griffier zal worden opgeroepen om te verschijnen op een nader bepaalde terechtzitting teneinde aanwezig te zijn bij de alsdan door de voorzitter uit te spreken maatregel.
7.2. Een en ander was gegrond op het ingevolge artikel 107, derde lid, Wna in hoger beroep van overeenkomstige toepassing zijnde voorschrift van artikel 103, vijfde lid, Wna, inhoudende dat in een vergadering van de kamer van toezicht de voorzitter de waarschuwing of berisping uitspreekt in aanwezigheid van de notaris of kandidaat-notaris, die daarvoor bij aangetekende brief wordt opgeroepen. Van het uitspreken dient volgens het hiervoor bedoelde voorschrift een proces-verbaal te worden opgemaakt waarvan bij aangetekende brief een afschrift aan de notaris of kandidaat-notaris moet worden gezonden. Indien deze niet verschijnt deelt de secretaris de inhoud van de waarschuwing of berisping bij aangetekende brief met bericht van ontvangst aan hem mee.
7.3. Tegen een beslissing van de kamer van toezicht kan ingevolge artikel 107 Wna hoger beroep worden ingesteld bij dit hof. Het gevolg hiervan is dat de beslissing van de kamer ten tijde van de uitspraak nog niet onherroepelijk is en dus op dat moment nog niet vaststaat dat een bij die beslissing opgelegde waarschuwing of berisping gehandhaafd blijft. Het voorschrift van artikel 103, vijfde lid, Wna kan dan ook als zinvol worden aangemerkt voor de beslissing en de tenuitvoerlegging daarvan in eerste aanleg door de kamer van toezicht.
7.4. Ingevolge artikel 98, tweede lid, Wna is tegen de beslissing in hoger beroep van dit hof geen hogere voorziening toegelaten. Het gevolg hiervan is dat een beslissing van het hof ten tijde van de uitspraak onherroepelijk is en de daarbij opgelegde waarschuwing of berisping dus vaststaat. Verder is van belang dat het hof een vergadering als bedoeld in artikel 103, vijfde lid, Wna niet kent. Het uitspreken van de waarschuwing of berisping vindt dan ook plaats ter terechtzitting van het hof. Het uitspreken voordien van de beslissing van het hof - waaronder het mededelen van een eventueel oplegde maatregel – vindt ingevolge het samenstel van bepalingen van de artikelen 107, derde lid, en 104, eerste lid, Wna eveneens ter terechtzitting plaats terwijl een afschrift van deze beslissing bij aangetekende brief aan de betrokken notaris of kandidaat-notaris wordt gezonden. Toepassing van het voorschrift van artikel 103, vijfde lid, Wna voor de beslissing en tenuitvoerlegging daarvan in hoger beroep door het hof, kan daarom niet als zinvol worden aangemerkt.
7.5. Op grond van het al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er aanleiding bestaat om een notaris of kandidaat-notaris aan wie bij beslissing in hoger beroep een waarschuwing of berisping is opgelegd, niet meer op te roepen om te verschijnen op een nader bepaalde terechtzitting. Het hof is van oordeel dat een maatregel als hiervoor bedoeld als medegedeeld geldt op het tijdstip waarop de beslissing waarbij deze is opgelegd, wordt uitgesproken. Oproeping om te verschijnen op een nader bepaalde terechtzitting kan dus achterwege blijven. Wel zal het hof in de gevallen waarin een notaris of kandidaat-notaris niet bij de behandeling ter terechtzitting is verschenen, bepalen dat een afschrift van de beslissing bij aangetekende brief met bericht van ontvangst aan deze zal worden verzonden.
7.6. Het hier voor overwogene leidt tot de navolgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep;
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zoverre deze voor het eerst in hoger beroep naar voren is gebracht;
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht zoals hiervoor omschreven onder 4.1.;
- verklaart de klacht voor het overige gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en F.A.A. Duynstee en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 1 december 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
mevrouw drs. [A],
wonende te [woonplaats],
klaagster,
-t e g e n-
mr. [Z],
notaris te [plaats],
beklaagde.
De procedure
Bij brief, gedateerd 27 september 2004, welke is binnengekomen op 28 september 2004, heeft klaagster zich tot deze Kamer gewend met een klacht over notaris mr. [Z] te [plaats]. Bij brieven van 14 oktober 2004 en 16 november 2004 heeft zij haar klacht nader uiteengezet.
Bij brief met bijlagen van 9 december 2004 heeft de notaris op de klacht gereageerd.
De klacht is op 20 januari 2005 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn klaagster en de notaris in persoon verschenen.
De feiten
Klaagster heeft blijkens een schuldbekentenis uit 1979 een schuld van fl. 159.000,=
(€ 72.151,10) aan het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid. Over deze schuld is een juridische procedure gevoerd, die voor de rechtbank Den Haag op 9 september 1999 is geëindigd in een schikking. Op dat moment was klaagster eigenaar van een woning in Rome, waar zij ook woonde. De schikking houdt in dat het klaagster vrijstaat de woning in Rome te verkopen en van de opbrengst een woning in Nederland te kopen; klaagster heeft zich bij de schikking verbonden op de aan te kopen woning in Nederland een zekerheid van fl. 159.000,= te vestigen ten bate van het ministerie, bij het vestigen waarvan de schuldbekentenis van 1979 volgens die schikking teniet gaat.
Klaagster heeft bij testament van 19 maart 2001 de Nederlands Hervormde Kerk (hierna: de kerk) aangewezen als enige erfgenaam. Van de zijde van de kerk was bij de ondertekening van het testament de heer [E] aanwezig. De heer [E] was namens de Commissie voor individuele hulpverlening c.q. de Generale Diakonale Raad van de kerk de contactpersoon van klaagster.
Bij gelegenheid van het ondertekenen van het testament is tussen de notaris, klaagster en de heer [E] aan de orde gekomen dat klaagster een woning in Nederland zou kopen en dat de kerk haar daarvoor een geldbedrag zou lenen. Klaagster heeft de notaris opdracht gegeven beide kwesties voor haar te verzorgen. Tevens is aan de orde geweest dat te zijner tijd op de aan te kopen woning een zekerheid ten behoeve van het ministerie gevestigd zou worden.
In mei 2001 heeft klaagster een koopovereenkomst met een derde gesloten met betrekking tot een woonhuis in [plaats].
In de koopovereenkomst was een ontbindende voorwaarde opgenomen in verband met een grond- en wateronderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door ingenieursbureau [O] BV. De uitslag van het onderzoek gaf klaagster aanvankelijk aanleiding om de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst in te roepen. Hierop heeft de notaris rechtstreeks contact opgenomen met [O] BV met het verzoek de uitkomsten van het onderzoek aan klaagster nader toe te lichten en te verduidelijken. Dit is telefonisch en bij brief van 23 mei 2001 geschied, waarna klaagster besloten heeft de koopovereenkomst niet te ontbinden.
Op de woning in [plaats] is een krediethypotheek gevestigd ten behoeve van de kerk.
De akte van levering van de woning in [plaats] en de hypotheekakte zijn op 1 oktober 2001 door de notaris gepasseerd in aanwezigheid van klaagster en de heer [E].
In oktober 2003 heeft klaagster haar woning in Rome verkocht.
Ten tijde van de mondelinge behandeling door de Kamer was er nog geen overeenstemming bereikt tussen klaagster en de kerk over een overeenkomst van geldlening en was er geen zekerheid gevestigd op de woning in [plaats] ten bate van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. De Kamer stelt vast dat de klacht in drie onderdelen uiteen valt. Ten eerste verwijt klaagster de notaris dat hij in mei 2001 geheel buiten haar om contact heeft opgenomen met [O] BV naar aanleiding van haar voornemen de koopovereenkomst te ontbinden. Ten tweede heeft klaagster gesteld dat de notaris bij het voorbereiden en passeren van de leveringsakte en de hypotheekakte tekort is geschoten in zijn informatieplicht jegens haar. Ten derde heeft de notaris volgens klaagster ten onrechte geen gevolg gegeven aan haar opdracht om een zekerheid te vestigen op de woning in [plaats] ten bate van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.
3.2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht overweegt de Kamer als volgt. In artikel 99, twaalfde lid, van de Wet op het notarisambt is bepaald dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris (…) dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Klaagster heeft zich binnen drie jaren na 1 oktober 2001 (het moment van passeren van de leveringsakte en hypotheekakte) tot de Kamer gewend met haar klacht over de notaris. Dit betekent dat de klacht wat betreft het tweede en derde onderdeel ontvankelijk is. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel is de Kamer echter van oordeel, dat genoemde termijn van drie jaren op het moment van indienen van de klacht verstreken was. Dit klachtonderdeel ziet immers op handelen van de notaris in mei 2001, van welk handelen klaagster in mei 2001 kennis heeft genomen. Dit betekent dat dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de Kamer niet-ontvankelijk is.
3.3. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de Kamer als volgt. Klaagster verwijt de notaris dat hij tekort geschoten is in zijn informatieplicht jegens haar. Daartoe heeft zij gesteld dat de notaris ten onrechte heeft nagelaten haar de concept leveringsakte en de concept hypotheekakte toe te zenden, zodat zij van de inhoud daarvan pas bij gelegenheid van het ondertekenen kennis kon nemen. Verder heeft zij gesteld dat de notaris voor en tijdens het ondertekenen heeft nagelaten haar te informeren over de inhoud van de twee akten en een derde door haar te ondertekenen stuk; ten aanzien van dat derde stuk heeft de notaris bovendien geweigerd te antwoorden op de vraag of dat de kadasterkaart betrof. Ten slotte heeft klaagster gesteld dat de notaris haar niet heeft geïnformeerd over de gang van zaken rond het tot standkomen van de hypotheekakte, die buiten haar om in overleg met – kort gezegd – de kerk tot stand is gekomen. Hierdoor heeft klaagster de indruk gekregen dat de notaris ten onrechte over een door haar getekende volmacht kon beschikken.
3.4. Tegen deze verwijten heeft de notaris aangevoerd dat hij de ontwerp akten blijkens aantekeningen in het dossier op verzoek c.q. in opdracht van klaagster heeft toegezonden aan het kantooradres van de heer [E], ten eerste om risico’s met de postbezorging in Rome te vermijden, maar ook omdat klaagster bij het passeren van de aktes zelf aanwezig zou zijn en omdat zij over de leningsbepalingen nog tot overeenstemming met de kerk moest komen. Zowel rond het opstellen van de koopakte als tijdens het passeren van de leveringsakte en hypotheekakte is volgens de notaris veel tijd en uitleg besteed aan de inhoud van de akten, zowel door zijn kandidaat als door hem zelf. Ten tijde van de aankoop van de woning in [plaats] is over de keuze voor ofwel een vaste lening ofwel een krediethypotheek volgens de notaris uitgebreid gesproken met klaagster en de heer [E], waarbij met instemming van klaagster is gekozen voor de krediethypotheek. Op 1 oktober 2001 is 1 uur en 15 minuten besteed aan het passeren van de akten. Tijdens deze bijeenkomst heeft klaagster volgens de notaris op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de akten of het daarmee oneens was. Het derde stuk dat zij tijdens deze bijeenkomst heeft getekend betreft (inderdaad) de kadastrale kaart van de aangekochte woning en heeft niets te maken met een door klaagster getekende volmacht, waarvan in het geheel geen sprake is.
3.5. De Kamer stelt vast dat de verklaringen van klaagster en de notarissen op enkele punten lijnrecht tegenover elkaar staan. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Kamer echter van oordeel dat doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan het feit dat klaagster in persoon aanwezig was bij het passeren van de leveringsakte en hypotheekakte. Zij heeft beide aktes alsmede de kadasterkaart ter plekke ondertekend. Tussen klaagster en de notaris is niet in geding dat de betreffende bijeenkomst ruim een uur heeft geduurd. Bovendien staat vast dat klaagster tijdens deze bijeenkomst niet te kennen heeft gegeven dat de inhoud van de hypotheekakte haar niet bekend was of dat zij het daarmee niet eens was. Gelet op deze omstandigheden ziet de Kamer onvoldoende grond voor het oordeel dat de notaris tekort is geschoten in zijn informatieplicht jegens klaagster. Dit betekent dat dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de Kamer ongegrond is.
3.6. Klaagster verwijt de notaris ten slotte dat hij geen gevolg heeft gegeven aan een belangrijk onderdeel van haar opdracht aan hem, namelijk het vestigen van een zekerheid op de woning te [plaats] ten bate van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid. Tegen dit verwijt heeft de notaris aangevoerd dat de kwestie van de zekerheid ten bate van het ministerie tijdens de voorbesprekingen wel mondeling uiteen is gezet, maar dat nadere uitwerking ervan pas aan de orde zou komen na aankoop van een huis in Nederland en het treffen van een leningsregeling tussen klaagster en de kerk.
3.7. De Kamer overweegt dat de aankoop en levering van de woning in [plaats] geheel los staat van de schikking tussen klaagster en het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid, zodat ook het vestigen van een zekerheid ten behoeve van het ministerie op de woning in [plaats] als afzonderlijke handeling kan en moet worden gezien. Niet gebleken is dat klaagster de notaris uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven tot het vestigen van bedoelde zekerheid op het moment van levering van de woning. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt juist naar voren dat klaagster deze kwestie eerst wilde oppakken als de geldlening met de kerk in orde zou zijn gemaakt. Onder deze omstandigheden kan het de notaris niet worden tegengeworpen dat hij niet is overgegaan tot het vestigen van bedoelde zekerheid op de woning in [plaats]. Dit betekent dat ook dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de Kamer ongegrond is.
4. De beslissing
De Kamer van Toezicht:
- verklaart het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. W. van Veen, voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen, C.A.W. Walsteijn, B.J.M. Gehlen en R.J.M. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. A.M. Rijs, secretaris, op 17 februari 2005.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: