GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 oktober 2005 in de zaak met rekestnummer 959/05 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. P.L.J. Woesthoff.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 21 juni 2005 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 23 maart 2005 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 295817/FA RK 04-4173.
1.3. De man heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij eveneens hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De zaak is op 26 oktober 2005 ter terechtzitting behandeld.
1.6. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, maar namens haar wel mr. J. Dongelmans, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen, maar namens hem wel zijn procureur.
2.1. Partijen zijn [in] 1962 met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd. In 1975 zijn partijen gescheiden gaan wonen. [In] 2005 is hun huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [...] 2005 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen werkten gedurende de periode dat zij samen leefden in een onderneming, waarvan de man eigenaar was. Deze onderneming is op enig moment na het verbreken van de samenleving verkocht. Omdat er sprake was op grond van de huwelijksvoorwaarden van koude uitsluiting, heeft de vrouw niet in de opbrengst gedeeld.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1931. Zij bewoont sinds 1981 de (vakantie)woning aan [adres] te [woonplaats], welke woning eigendom is van de man. De man betaalt de eigenaarslasten en de vrouw de gebruikerslasten.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1925. Hij leeft sinds 1981 samen met [zijn partner], geboren [in] 1947. [In] 2005 zijn zij gehuwd.
Hij heeft aanvankelijk bij testament van 17 februari 1988 de vrouw voor de duur van haar leven het recht van gebruik en bewoning van de woning aan de [adres] te [woonplaats] gelegateerd. Bij testament van 22 juli 2004 heeft hij dit legaat herroepen.
Op 16 augustus 1996 schrijft de man aan [A], advocaat te Apeldoorn:
"Op verzoek van [de vrouw] heb ik destijds voor haar een caravan gekocht, die zij vrij mocht gebruiken. In 1981 heb ik, eveneens op haar verzoek, het huis aan de [adres] te [woonplaats] gekocht. In diezelfde periode heeft [de vrouw] op mijn verzoek de caravan verkocht om financiering van het huis mede mogelijk te maken.
[De vrouw] heeft tot op heden het vrije recht van gebruik en bewoning van de woning gehad. Dit recht heb ik voor de duur van haar leven bij testament aan haar gelegateerd. Als zij dit wenst ben ik bereid om dit nu bij notariële akte vast te leggen, mits zij de kosten daarvan op zich neemt. Voorwaarde is dat ook wordt vastgelegd dat alle onkosten van het huis voor haar rekening zullen zijn, met uitzondering van de opstalverzekering en de onroerendgoed belasting die ook in de toekomst door mij betaald zullen worden.
Uit het hier gedane voorstel moge blijken dat het niet mijn bedoeling is om in welke vorm dan ook verandering te brengen in de bestaande situatie."
Op 30 mei 2002 schrijft de man aan notaris [B] te Barneveld:
"Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud d.d. 24-5-2002 deel ik u het volgende mede.
Zoals u bekend is bewoont [de vrouw] het huis aan [adres], te [woonplaats] meer dan 20 jaar zonder enige vergoeding.
In februari 1988 is bij notariële akte vastgelegd dat [de vrouw] voor de duur van haar leven het vrije recht van gebruik en bewoning heeft.
Het is niet mijn bedoeling hier op welke manier dan ook verandering in te brengen, meer zekerheid kan ik niet geven.
Mocht het ooit zo ver komen dat het huis verkocht gaat worden dan ben ik bereid, een nader te bepalen, deel van de opbrengst aan [de vrouw] af te staan.
Vertrouwende dat u mij aangaande deze zaak niet meer lastig zult vallen groet ik u."
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is onder meer een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 580,- per maand bepaald met ingang van het moment dat de vrouw de woning aan [adres] te [woonplaats] heeft verlaten en is bepaald dat de vrouw, indien zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de woning aan [adres] te [woonplaats] bewoont, jegens de man bevoegd zal zijn de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na die inschrijving voort te zetten onder dezelfde condities als zij daarvoor deze woning heeft bewoond en dat zij nadien deze woning met de daarbij behorende inboedel dient te ontruimen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw zal worden veroordeeld om het onroerend goed aan [adres] te [woonplaats] binnen een week na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geheel leeg en ontruimd ter beschikking te stellen van de man en met alle daarin aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen, met machtiging op de man de beschikking ten deze ten uitvoer te doen leggen met behulp van politie of justitie en op het zelfstandig verzoek van de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen van € 3.000,- per maand
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man tot ontruiming van de woning aan [adres] te [woonplaats] alsnog af te wijzen, met een verklaring voor recht dat de vrouw gerechtigd is om zolang zij leeft in de woning te [woonplaats] te blijven wonen, waarbij de vrouw de gebruikerskosten voor haar rekening neemt en de man de eigenaarskosten. Voor zover dit verzoek niet wordt toegewezen verzoekt zij de uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen op € 1.500,- per maand.
3.3. De man verzoekt primair het inleidend verzoek met betrekking tot de alimentatie alsnog af te wijzen en subsidiair deze op € 87,- per maand te bepalen en daarnaast de bepaling tot ontruiming van de woning aan [adres] te [woonplaats] door de vrouw uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4. De vrouw verzoekt het incidenteel appel van de man af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vrouw stelt dat de man grond van een natuurlijke verbintenis gehouden is haar voor de duur van haar leven in de woning aan [adres] te [woonplaats] te laten wonen. Zij wijst op de onder 2.4. geciteerde brieven, alsmede op het feit dat zij, in de veronderstelling verkerend dat zij haar oude dag in de woning te [woonplaats] zou kunnen doorbrengen, veel heeft geïnvesteerd in de woning, bijvoorbeeld in de bekostiging van een aanbouw. De vrouw betwist voorts dat de man de woning nodig zou hebben om met de opbrengst een verzorgingsflat te kopen, nu hij bij zijn partner woont die voor hem kan zorgen. Tot slot stelt zij, dat bij afweging van de belangen van partijen, haar belang het zwaarst weegt nu zij na ontruiming op straat zou komen te staan terwijl de man over een woning beschikt.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Uit de overgelegde brieven blijkt dat hij in het verleden al heeft aangegeven dat hij de woning te zijner tijd zou moeten verkopen.
4.2. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis moet worden uitgegaan van de algemene, objectieve maatstaf zoals neergelegd in artikel 6:3 lid 2, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. In dit artikel is bepaald -kort samengevat- dat een natuurlijke verbintenis bestaat wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Een objectieve aanwijzing dat sprake was van een natuurlijke verbintenis is gelegen in het feit dat op het moment dat de man de woning te [woonplaats] kocht om door de vrouw te worden bewoond, hij daaraan geen beperking in tijd aanbracht. Het ligt voor de hand dat een zodanige prestatie ertoe strekt te waarborgen dat de vrouw in de woning kan blijven wonen. Partijen waren destijds nog gehuwd, zodat de man reeds om die reden de verplichting had in de verzorging in de vorm van huisvesting van de vrouw te voorzien, te meer omdat de vrouw in de opbrengst van de verkoop van de onderneming waarin partijen lange tijd samen hadden gewerkt door de koude uitsluiting waarin partijen waren gehuwd, niet heeft gedeeld.
In het onderhavige geval is derhalve sprake van een natuurlijke verbintenis waaraan reeds in 1981 uitvoering is gegeven en die derhalve thans rechtens afdwingbaar is. Gelet op de onder 2.4. genoemde brieven waarin de man nog eens uitdrukkelijk van zijn bedoelingen blijkt heeft gegeven, is zijn huidige standpunt onbegrijpelijk.
Dat de man de vrouw inmiddels niet meer bij testament voor de duur van haar leven het recht van gebruik en bewoning heeft gelegateerd, doet aan het vorenstaande niet af.
Anders dan de rechtbank komt het hof derhalve tot het oordeel dat de vordering van de man tot ontruiming van de woning te [woonplaats] door de vrouw dient te worden afgewezen. De beschikking waarvan beroep zal dan ook op dit punt worden vernietigd.
4.3. Ter zitting in hoger beroep is namens de vrouw verklaard dat zij, indien zij in de woning te [woonplaats] kan blijven wonen, haar zelfstandig verzoek tot het bepalen van alimentatie intrekt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de grieven van de vrouw met betrekking tot de alimentatie geen bespreking meer. Evenmin behoeven de door de man in incidenteel appel opgeworpen grieven bespreking.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst het inleidend verzoek van de man met betrekking tot de veroordeling van de vrouw de woning aan [adres] te [woonplaats] te ontruimen, alsnog af;
wijst het zelfstandig verzoek van de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud vast te stellen alsnog af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, G.J. Driessen-Poortvliet en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2005.