ECLI:NL:GHAMS:2005:AV3169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003655-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Winter
  • Willems-Morsink
  • Waal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot doodslag onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2003. De verdachte, die op 24 juni 2003 een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn partner. De verdachte verklaarde dronken te zijn geweest tijdens de gebeurtenis, waarbij hij met een mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer maakte en haar keel dichtkneep. Het hof oordeelde dat de verdachte als alcoholist moest worden aangemerkt, maar dat zijn alcoholafhankelijkheid niet als een rechtvaardiging voor zijn daden kon dienen. De psychologische rapportages gaven geen aanleiding om de verdachte niet strafbaar te achten. Het hof concludeerde dat het nuttigen van alcoholhoudende drank de verdachte niet kon worden aangerekend, maar dat hij wel degelijk verantwoordelijk was voor zijn gewelddadige gedrag. De verdachte had eerder geen strafblad en had zich na de feiten verzoend met het slachtoffer. Het hof legde een lagere straf op dan door de advocaat-generaal was gevorderd, en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 100 uren, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht.

Uitspraak

arrestnummer:
rolnummer: 23-003655-05
datum uitspraak: 9 september 2005
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 12 december 2003 in de strafzaak onder parketnummer 13-047587-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 november 2003 en op de terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 24 juni 2003 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [s[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] met dat mes in de borststreek heeft gestoken en die [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een gevoerd verweer met betrekking tot het bewijs
Namens de verdachte is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen het slachtoffer [slachtoffer] om het leven zou komen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat met name niet voldaan is aan het voor het bewijs van voorwaardelijk opzet benodigde "wilsvereiste", nu op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte de dood van [slachtoffer] heeft gewild, terwijl uit die bewijsmiddelen evenmin kan worden afgeleid dat de verdachte door te gaan drinken bewust het risico heeft genomen dat hij daardoor agressief zou worden, aangezien de verdachte onder invloed van alcohol nooit eerder agressief is geworden.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat de door het hof gehanteerde bewijsconstructie niet op voorwaardelijk opzet is gebaseerd. Het hof begrijpt de tenlastelegging - voor zover thans van belang - kort gezegd aldus dat de verdachte daarin wordt verweten gedragingen te hebben verricht die erop waren gericht [slachtoffer] van het leven te beroven. Het bewijs van die gedragingen leidt het hof in het bijzonder af uit de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte, alsmede uit een medische verklaring van de GG en GD; of de verdachte - gezien de omstandigheden waaronder hij tot deze gedragingen is gekomen - strafbaar moet worden geacht komt hierna aan de orde in de rubriek 'Strafbaarheid van de verdachte'.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een ziekte, te weten alcoholisme, en dat hem niet kan worden verweten alcoholhoudende drank te hebben genuttigd, aangezien van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd de drang naar alcohol te weerstaan. Bovendien kon verdachte niet weten dat hij door het nuttigen van alcoholhoudende drank agressief zou worden, aangezien hem dat niet eerder is overkomen.
Het hof vat dit verweer op als een beroep op (I) ontoerekenbaarheid, dan wel (II) psychische overmacht, althans (III) afwezigheid van alle schuld, en overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
(I) De verdachte heeft verklaard dat hij op 24 juni 2003, voorafgaand aan zijn ontmoeting met [slachtoffer], een buitensporige hoeveelheid ("een stuk of zestig eenheden") alcoholhoudende drank heeft genuttigd, waardoor hij ten tijde van de ontmoeting "dronken als een paard" was.
Het hof acht het - met de raadsman - aannemelijk dat verdachte als alcoholist moet worden aangemerkt. Niet aannemelijk geworden acht het hof evenwel dat de bewezengeachte gedragingen van verdachte uit diens alcoholafhankelijkheid verklaard kunnen worden; de "Pro Justitia" rapportage van J.A. Abraham, psycholoog, noch de voorlichtingsrapporten van de Justitiële Verslavingszorg "Jellinek" bieden enig aanknopingspunt voor deze opvatting, terwijl ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hierop duiden. Het hof acht dan ook geen termen aanwezig om de verdachte het bewezengeachte feit niet toe te rekenen.
(II en III) Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het nuttigen van alcoholhoudende drank weliswaar geen voldoende, maar wel een noodzakelijke voorwaarde is geweest voor het begaan van het bewezengeachte, terwijl verdachte (a) het niet zonder alcohol kon stellen en (b) in de veronderstelling verkeerde tengevolge van het nuttigen van alcoholhoudende drank niet agressief te worden, overweegt het hof als volgt:
Ad a. Blijkens verdachtes eigen verklaringen was hij reeds lang verslaafd aan alcohol en beschikte hij over medicatie voor deze verslaving, zij het dat de dosering te laag zou zijn. Blijkens een voorlichtingsrapport van 14 oktober 2003 van "Jellinek" Verslavingszorg was verdachte destijds wegens verbaal agressief gedrag geschorst bij de Jellinek, waar hij voordien herhaaldelijk is behandeld. Dit rapport vermeldt voorts het volgende: "Volgens de trajectplanner bij de Jellinek is het probleem, dat de heer Slot alleen maar crisisopnames wil wanneer hij daar komt. Wanneer het op een vervolgbehandeling aankomt laat hij het afweten. Na een opname lukt het wel om een bepaalde tijd abstinent te blijven. Het is jammer dat de heer Slot niet meewerkt aan de verplichte terugvalpreventie." Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het nuttigen van alcoholhoudende drank de verdachte niet kan worden aangerekend.
Ad b. Het is - ook onder consumenten van alcoholhoudende drank - van algemene bekendheid dat het nuttigen van een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank tot dronkenschap leidt, met daaraan gepaard een aanmerkelijke kans op ongeremd, mogelijk agressief gedrag. De enkele omstandigheid dat verdachte heeft verklaard bij eerdere gelegenheden ten gevolge van overmatig drankgebruik niet agressief te zijn geworden, leidt er niet toe dat verdachte erop mocht vertrouwen dat hij - ondanks zijn drankgebruik - evenmin in de toekomst tot agressief gedrag zou overgaan; afhankelijk van de omgeving en de situatie waarin verdachte verkeert, kan het effect van de genuttigde drank immers verschillen (en heeft hij mogelijk tot dusver geluk gehad), terwijl ook zijn eigen constitutie zich inmiddels kan hebben gewijzigd. Bovendien kan uit de omstandigheid dat verdachte niets bekend is omtrent eerder eigen agressief gedrag tengevolge van alcoholgebruik niet worden afgeleid dat dergelijk gedrag zich inderdaad feitelijk niet eerder heeft voorgedaan; verdachte heeft immers tevens verklaard zich na het nuttigen van alcoholhoudende drank wel vaker zaken niet meer te herinneren ("dat zijn van die momenten dat het geheugen wegvalt"), terwijl hij heeft aangegeven zich ook de gebeurtenissen in de onderhavige zaak voor een belangrijk gedeelte niet te herinneren.
Het hof verwerpt het verweer derhalve in al zijn onderdelen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd naar de maatstaf van 2 uren per dag, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 3 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde is gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Jellinek, Justitiële Verslavingszorg, stelt en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, ook als die inhouden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd langdurig onder behandeling stelt van de Jellinek, het RIAGG en/of De Waag, inclusief het opvolgen van medische voorschriften.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd, met dien verstande dat hij heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden (in plaats van tot 1 jaar, zoals in eerste aanleg is opgelegd).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] hadden reeds gedurende enige tijd een relatie. Op 24 juni 2003 spreken [slachtoffer] en de verdachte, vlak voor de aanstaande vakantie van [slachtoffer] met haar toenmalige levenspartner, bij de verdachte thuis af. De verdachte had een - naar eigen zeggen - zéér aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende dranken genuttigd en was dronken. Verdachte voelde zich ontredderd door [slachtoffer]s aanstaande vertrek. Op het moment dat [slachtoffer] weg ging, duwde hij [slachtoffer] op bed, ging op haar zitten en poogde haar, door met een mes stekende bewegingen te maken, haar in de borststreek te steken en haar keel dicht te knijpen, van haar leven te beroven.
Dit soort geweldsdelicten leveren een ernstige aantasting op van de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten hiervan veelal nog geruime tijd psychische en emotionele schade van ondervinden.
Voorts heeft het hof gelet op de inhoud van de zich in het strafdossier bevindende, omtrent de verdachte uitgebrachte rapporten, waaronder:
* een rapportage pro justitia d.d. 11 augustus 2003 door J.A. Abraham (psycholoog);
* een voorlichtingsrapportage d.d. 14 oktober 2003 door K. van der Heijden, werkzaam bij Jellinek, Justitiële Verslavingszorg;
* een aanvullende voorlichtingsrapportage d.d. 25 november 2003 door voornoemde K. van der Heijden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 juli 2005, is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op het feit dat de verdachte en [slachtoffer] zich na het tenlastegelegde weer met elkaar hebben verzoend en gelet op de door verdachte betoonde spijt en zijn op het hof oprecht overkomende gevoelens van schuld, zal het hof aan de verdachte een lagere vrijheidsstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Reclassering Jellinek, Justitiële Verslavingszorg, en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens deze instelling, ook als die inhouden dat de veroordeelde zich onder (vervolg)behandeling dient te stellen van de Jellinek, RIAGG en/of De Waag en inclusief het opvolgen van eventuele medische voorschriften.
Verstrekt aan Reclassering Jellinek, Justitiële Verslavingszorg, opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 (honderd) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Winter, Willems-Morsink en Waal, in tegenwoordigheid van mr. Tomassen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 september 2005.
Mr. Waal is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.