GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 5 januari 2006 in de zaak onder rekestnummer 1052/04 NOT van:
[N],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
MR. [X],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. [A].
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 13 augustus 2004 ingekomen een verzoekschrift van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Maastricht, verder te noemen de kamer, van 12 juli 2004, verzonden op 14 juli 2005, waarbij de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, gedeeltelijk gegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel aan de notaris, de kamer zich gedeeltelijk onbevoegd heeft verklaard en voor het overige de klacht ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen op 26 oktober 2004.
1.3. Op 5 januari 2005 is van de zijde van klaagster een repliek op het verweerschrift van de notaris ingekomen. Op 7 november 2005 is ten slotte nog een faxbericht van de zijde van klaagster ter griffie ingekomen, voorzien van een afschrift van het financieel overzicht. Tevens laat klaagster hierin weten niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 november 2005. Klaagster noch de notaris zijn verschenen, klaagster met bericht van verhindering. Wel is verschenen de gemachtigde van de notaris, die namens hem het woord heeft gevoerd. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de notaris wegens ziekte niet in staat is te verschijnen
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij niet van “goed rentmeesterschap” heeft doen blijken, door zonder enig protest de makelaarskosten en de advertentiekosten aan de makelaar te betalen.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij chantabel was, omdat destijds het registergoed te [plaats] is verkocht zonder volmacht van de zuster van klaagster, verder te noemen de zuster.
4.3. Ook verwijt klaagster de notaris dat hij niet gereageerd heeft op haar brief van 29 oktober 2002, waarin zij verzoekt om opheldering van de boekhoudposten.
4.4. Bovendien klaagt klaagster over de opslagkosten van bepaalde goederen, terwijl die goederen niet door klaagster zijn geclaimd.
4.5. Tevens verwijt klaagster de notaris dat hij laat gereageerd heeft op haar verzoek om inzage van de aan de nalatenschap bestede uren, klaagster heeft ruim drie maanden moeten wachten, voordat zij antwoord kreeg op haar brief. Bovendien is klaagster van mening dat er sprake is van een exorbitant hoge declaratie.
4.6. Tenslotte klaagt klaagster erover dat de notaris, ondanks verscheidene verzoeken daartoe, de zaak niet heeft terugverwezen naar de rechtbank omdat het onmogelijk was overeenstemming te verkrijgen tussen de rechthebbenden op de nalatenschap.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris ontkent de stellingen van klaagster en verweert zich als volgt.
5.2. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de makelaarskosten en de taxatiekosten verwijst de notaris naar het vonnis van de rechtbank Roermond van 14 februari 2000 en het proces-verbaal van de behandeling van het kort geding voor de president van de rechtbank Roermond van 8 mei 2000, waarin enkele regels zijn vastgelegd die op deze materie betrekking hebben.
5.3. Het verwijt van klaagster dat de notaris door zijn handelen chantabel zou zijn geraakt, wijst de notaris van de hand. Dienaangaande heeft hij betoogd dat de volmachten volstrekt rechtsgeldig zijn, maar dat een verkeerd tekstblokje is gebruikt inzake de volmacht van klaagster.
5.4. Voorts heeft de notaris betoogd dat hij op het verzoek om opheldering van de boekhoudposten klaagster omtrent een zestal posten schriftelijk die opheldering heeft verschaft.
5.5. Onder verwijzing naar het aan klaagster verzonden faxbericht van 10 oktober 2003 en het daarop volgend telefoongesprek, heeft de notaris betoogd dat hij met betrekking tot de kosten van de opgeslagen goederen klaagster voldoende heeft geïnformeerd.
5.6. Ook heeft de notaris betoogd - wederom verwijzende naar het faxbericht van 10 oktober 2003 - dat hij klaagster voldoende inlichtingen heeft verschaft betreffende aan de boedel bestede uren.
5.7. Tenslotte heeft de notaris met betrekking tot de klacht dat hij de zaak eerder naar de rechter had moeten terugverwijzen betoogd dat zijn kantoor het uiterste heeft gedaan om partijen tot elkaar te brengen en dat in het belang van partijen niet de gemakkelijkste weg is gekozen door de zaak op korte termijn aan de rechtbank terug te geven. Uiteindelijk is bereikt dat de nalatenschap op enige resterende inboedelgoederen na, is afgewikkeld.
6. De ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven
6.1. Het hof dient de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt, hierna: Wna.
Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.2. Ter griffie van de kamer is op 24 december 2003 de klacht van klaagster ingekomen, die betrekking heeft op gedragingen van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van klaagster.
6.3. Klaagster is vanaf het begin af aan betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap. De hiervoor sub 3.1. genoemde termijn van drie jaren is dan ook aangevangen op 24 december 2000, zodat klaagster dit klachtonderdeel te laat heeft ingediend, voorzover het betrekking heeft op gedragingen van de notaris van voor 24 december 2000.
6.4. Op grond van het voorgaande is het klachtonderdeel genoemd onder 4.6 niet–ontvankelijk voorzover het betrekking heeft op gedragingen van de notaris van voor 24 december 2000 en wel ontvankelijk voorzover het betrekking heeft op gedragingen van na deze datum.
7. De beoordeling van de klacht voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen
7.1. Nu klaagster bij repliek te kennen heeft gegeven de klacht met betrekking tot het betwist goed rentmeesterschap als ingetrokken te beschouwen, behoeft dit klachtonderdeel geen nadere bespreking meer.
7.2. Het hof is, met de kamer, van oordeel, naar aanleiding van de klacht dat de notaris chantabel zou zijn omdat het registergoed te [plaats] verkocht zou zijn zonder onderliggende volmacht van de zuster van klaagster, dat deze klacht geen doel treft. De notaris heeft bij zijn verweerschrift in eerste aanleg als bijlagen kopieën van de volmachten overgelegd van klaagster en haar zuster om voor en namens elk van hen beiden mee te werken aan een akte tot verkoop en levering van het eerder genoemde registergoed. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
7.3. Het klachtonderdeel met betrekking tot de onopgehelderde boekhoudposten is terecht voorgesteld. Met de kamer acht het hof aannemelijk dat de notaris pas ter gelegenheid van de indiening van zijn verweerschrift gedateerd 25 maart 2004 opheldering heeft gegeven met betrekking tot een zestal posten in de boekhouding. Evenwel is niet gebleken aan de hand van de overgelegde bescheiden, dat er sprake is van dubbele betalingen. Dit geldt te meer daar de gemachtigde van de notaris ter zitting hieromtrent genoegzaam uitleg heeft verschaft. Het had echter op de weg van de notaris gelegen klaagster in een veel eerder stadium opheldering te verschaffen met betrekking tot deze boekhoudposten. Dit klachtonderdeel acht het hof gegrond.
7.4. Voorts is het hof van oordeel dat ook het klachtonderdeel met betrekking tot de het late reageren van de notaris op het verzoek om verantwoording van de aan de afwikkeling bestede uren doel treft. Het ware anders geweest indien de notaris klaagster een bericht van ontvangst van haar verzoek had gestuurd, onder aankondiging van de duur van de behandeltermijn. Nu zulks niet is geschied is ook dit klachtonderdeel gegrond.
7.5. Het tweede deel van dit klachtonderdeel met betrekking tot de hoogte van de declaratie van de notaris, ziet op een declaratiegeschil. Ingevolge artikel 55 lid 2 Wna kan een geschil over de declaratie door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in het arrondissement waar de notaris is gevestigd. Deze ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een dergelijk geschil slechts marginaal toetsen.
7.6. Het hof komt echter aan marginale toetsing in het onderhavige geval - bij gebrek aan onderliggende bescheiden - niet toe.
7.7. De klacht genoemd onder 4.6 voor zover deze betrekking heeft op gedragingen van na 24 december 2000 is tevergeefs ingediend. Uit de stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de notaris in het belang van partijen het uiterste heeft gedaan om te pogen tot een minnelijke oplossing te geraken terwijl geen moment is aan te wijzen waarop volstrekt duidelijk was dat dit niet mogelijk was. Dit klachtonderdeel is dan ook in zoverre ongegrond.
7.8. Hoewel het hof de klacht deels gegrond acht, acht het hof deze tekortkomingen van de notaris niet dermate ernstig dat deze gedragingen het opleggen van een maatregel rechtvaardigen.
7.9. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.10. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- verklaart met vernietiging in zoverre van de bestreden beslissing klaagster niet ontvankelijk in het klachtonderdeel zoals bedoeld in rubriek 6 van deze beslissing;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 5 januari 2005.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET
ARRONDISSEMENT MAASTRICHT
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen voormeld heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
MW.[N],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: klaagster,
MR. [X],
notaris te [plaats],
gemachtigden,
mr. [Y] en
mr. [Z]
hierna te noemen: de notaris.
1. Het verloop van de procedure
Bij schrijven van 24 oktober 2003 heeft klaagster de tussenkomst van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna te noemen: KNB) gevraagd in een geschil met de notaris. De notaris heeft daarop gereageerd bij brief van 13 november 2003 waarop klaagster heeft gereageerd bij brief van 15 december 2003. Omdat de tussenkomst van de KNB niet tot oplossing van het geschil tussen haar en de notaris had geleid is op haar verzoek alle correspondentie in deze zaak ter behandeling doorgezonden naar de kamer van toezicht te Roermond.
Op 24 december 2003 is bij voormelde Kamer van Toezicht de klacht met bijlagen van klaagster tegen de notaris binnengekomen. Aangezien de notaris lid van de kamer van toezicht te Roermond is, heeft de president van het Gerechtshof te Amsterdam bij beslissing ex artikel 98, lid 3 Wna. d.d. 19 januari 2004 de kamer van toezicht te Maastricht belast met de behandeling van de klacht.
Bij schrijven van 25 maart 2004 heeft de gemachtigde namens de notaris op de klacht gereageerd, onder overlegging van bijlagen.
Vervolgens zijn partijen opgeroepen om op 27 mei 2004 voor de kamer te verschijnen. Hoewel klaagster deugdelijk is opgeroepen is zij niet verschenen en heeft de kamer de klacht behandeld in aanwezigheid van de gemachtigden van de notaris.
Na afloop van de behandeling is medegedeeld dat partijen binnen vier weken na die behandeling de beslissing van de kamer tegemoet konden zien.
In september 1999 zijn de ouders van klaagster overleden met achterlating van klaagster en haar zus, mevrouw [B], als erfgenamen.
Op verzoek van mw. [B] heeft de rechtbank notariskantoor [naam] aangesteld ter afwikkeling van de nalatenschap. Deze nalatenschap bestaat -voor zover hier van belang- uit een woonhuis te [plaats] en roerende goederen.
Een jaar later heeft klaagster aan de notaris voorgesteld de opdracht aan de rechtbank terug te geven en een zwarighedenprocedure te beginnen. Dat voorstel is niet overgenomen.
Op 15 december 2003 is de nalatenschap nog niet helemaal afgewikkeld.
2. De inhoud van de klacht en de reactie van de notaris daarop
2.1 De klacht heeft betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap door de notaris en is in wezen vijfledig.
Ten eerste klaagt klaagster erover dat de notaris niet van “goed rentmeesterschap” heeft doen blijken. Hij heeft namelijk zonder enig protest aan de makelaar de taxatiekosten van
Fl. 714,11 betreffende het woonhuis te [plaats] betaald terwijl deze het huis ten verkoop gekregen had. Ook heeft de notaris de advertentiekosten van Fl. 450,= aan de makelaar betaald terwijl er helemaal niet geadverteerd is, dit alles waarschijnlijk met de gedachte “het is toch mijn geld niet”.
Ten tweede klaagt klaagster erover dat de notaris chantabel was omdat het woonhuis te [plaats] verkocht was zonder de schriftelijke volmacht van klaagsters zus.
Ten derde klaagt zij erover dat de notaris niet gereageerd heeft op haar schriftelijk verzoek d.d. 29 oktober 2002 om opheldering over de boekhoudposten.
Ten vierde klaagt klaagster over de kosten van opslag van goederen terwijl die goederen door geen van beide erfgenamen zijn geclaimd; die opslagkosten bedragen al meer dan € 1500,=.
Ten vijfde klaagt klaagster over de late reactie van de notaris op haar verzoek om verantwoording van de aan de afwikkeling van de nalatenschap bestede uren. Ze had in maart om die verantwoording gevraagd en kreeg deze pas in juli aangeleverd.
Ook vindt zij dat er sprake is van een exorbitant hoge declaratie en zij vraagt zich dan ook af of naar een bepaald aantal uren toegeschreven moest worden.
Ten zesde klaagt klaagster erover dat de notaris, ondanks verscheidene verzoeken daartoe, de zaak niet terug verwezen heeft naar de rechter wegens onmogelijkheid van overeenstemming.
2.2 De notaris heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd, waartoe wordt verwezen naar zijn verweerschrift van 25 maart 2004 alsmede naar hetgeen hij bij de mondelinge behandeling heeft gesteld. Bedoeld verweer zal eveneens in de hierna volgende beoordeling aan de orde komen.
3. De beoordeling van de klacht
3.1 Het eerste klachtonderdeel is naar het oordeel van de kamer ongegrond. Daartoe overweegt zij het volgende.
Volgens klaagster zou van “goed rentmeesterschap” aan de zijde van de notaris niet gebleken zijn omdat zonder enig protest aan de makelaar de taxatiekosten van Fl. 714,11 betreffende het woonhuis te [plaats] betaald zijn en de advertentiekosten van Fl. 450,= terwijl er helemaal niet geadverteerd was. Die stelling faalt. De notaris heeft immers gemotiveerd gesteld dat de taxatie diende voor het verkrijgen van een objectieve bepaling van de waarde voor de verkoop en voor de successie-aangifte. Dit moge ook blijken uit de brief van de notaris van 20 maart 2000 waarin deze de met de makelaar gemaakte afspraak voor de taxatie van het woonhuis op 3 april 2000 bevestigd heeft, terwijl de opdracht aan de makelaar om het pand te verkopen bij schikking in kort geding van 8 mei 2000 is gegeven. Uit de door de notaris overgelegde bijlagen bij het verweerschrift (geregistreerd onder B1-20 en B1-21) blijkt dat er met betrekking tot het pand geadverteerd is.
3.2 Volgens klaagster was de notaris chantabel omdat het woonhuis te [plaats] verkocht was zonder de schriftelijke volmacht van klaagsters zus.
De notaris heeft gemotiveerd betwist dat er geen volmacht zou zijn van de zus van klaagster. Ter ondersteuning daarvan heeft hij als bijlagen bij het verweerschrift (geregistreerd onder B1-22 en B1-23) kopieën van de volmachten van klaagster en haar zus overgelegd om voor en namens elk van hen beiden mee te werken aan een akte tot verkoop en levering van meergenoemd pand. Nu klaagster haar stelling niet met valide argumenten onderbouwd heeft is ook dit klachtonderdeel naar het oordeel van de kamer ongegrond.
3.3 Voorts klaagt klaagster erover dat de notaris niet gereageerd heeft op haar schriftelijk verzoek van 29 oktober 2002 om opheldering te geven over bepaalde boekhoudposten. De kamer acht dit klachtonderdeel gegrond nu voldoende aannemelijk is dat de notaris niet eerder gereageerd heeft dan bij diens verweer van 25 maart 2004, waarbij onder punt 3 opheldering is gegeven omtrent een zestal posten uit de boekhouding. Het verweer van de notaris dat hij klaagster de boekhouding toegestuurd heeft is ontoereikend en neemt niet weg dat bij haar onduidelijkheden over bepaalde boekhoudposten konden blijven bestaan waarover zij opheldering wenste. Die opheldering had de notaris eerder moeten verschaffen dan in feite is gebeurd.
3.4 De klacht over de kosten van opslag van goederen, inmiddels meer dan € 1500,= , terwijl die goederen door geen van beide erfgenamen zijn geclaimd, is naar het oordeel van de kamer ongegrond. Daartoe overweegt de kamer dat de notaris gemotiveerd heeft gesteld dat klaagster bij fax van 10 oktober 2003 grondig uitleg gegeven is over dat onderwerp. Het kan de notaris niet verweten worden dat er kosten voor opslag van goederen gemaakt worden zolang partijen geen overeenstemming bereikt hebben over de verdeling van die goederen.
3.5 Voorts klaagt klaagster over de late reactie van de notaris op het verzoek om verantwoording van de aan de afwikkeling van de nalatenschap bestede uren.
3.5.1. Dat klaagster in maart 2003 om die verantwoording gevraagd had en deze pas in juli 2003 aangeleverd gekregen heeft wordt door de notaris niet betwist. De kamer is het met klaagster eens dat de notaris sneller had moeten reageren, zodat de klacht hierover gegrond is.
3.5.2. Voor zover de klacht tevens betrekking heeft op de hoogte van de declaratie van de notaris dient de kamer zich onbevoegd te verklaren hierover te oordelen. Immers ingevolge het bepaalde in artikel 55, lid 2 Wna kan een geschil over een declaratie door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in, in casu, het arrondissement Roermond.
3.6 Tot slot klaagt klaagster erover dat de notaris, ondanks verscheidene verzoeken daartoe, deze zaak niet terug verwezen heeft naar de rechter wegens onmogelijkheid van overeenstemming.
De kamer is van oordeel dat deze klacht ongegrond is en overweegt hiertoe het volgende. De notaris heeft duidelijk gemaakt dat het uiterste gedaan is om partijen bij elkaar te brengen en in het belang van partijen niet de gemakkelijkste weg gekozen is door de zaak aan de rechtbank terug te geven, temeer niet omdat ook de advocaten van partijen de intentie hadden tot een reële boedelafwikkeling in al haar facetten te komen. Op enkele resterende inboedelgoederen ná is de nalatenschap afgewikkeld.
Naar het oordeel van kamer is niet exact een bepaald moment in de afwikkeling van de nalatenschap aan te wijzen waarop het voor de notaris duidelijk moest zijn dat er sprake was van “onmogelijkheid van overeenstemming” tussen partijen. Dat de afwikkeling veel tijd heeft gevergd wordt niet ontkend -daarvoor zijn meerdere feiten en omstandigheden aan te wijzen die niet alle aan de notaris te verwijten zijn- maar dat neemt niet weg dat de door de notaris gehanteerde inschatting van de situatie op meerdere momenten in de afwikkeling van de nalatenschap niet onredelijk geacht moet worden.
3.7 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klachtonderdelen, voorzover weergegeven in de overwegingen 3.3 en 3.5.1 gegrond worden geacht. De kamer acht de verwijten aan het adres van de notaris echter niet dermate ernstig dat deze oplegging van een tuchtmaatregel rechtvaardigen. De overige klachtonderdelen zullen als ongegrond worden gekwalificeerd met uitzondering van het klachtonderdeel onder punt 3.5.2. waarbij de kamer zich onbevoegd verklaart.
De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Maastricht:
verklaart de klachten tegen de notaris, voorzover onder 3.3. en 3.5.1 weergegeven, gegrond, zonder oplegging van een maatregel.
verklaart zich onbevoegd inzake de klacht onder 3.5.2. weergegeven en verklaart de klachten voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven te Maastricht op 12 juli 2004 door mr. P.P.Lampe, voorzitter,
mr. R.P.G. Houterman en mr. G.M.H.M. Pooters, kroonleden,
mr. M.M.L.H. Voncken en mr. C.J. Leussink, notarisleden,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Th.A.J.M. Provaas, secretaris.
pg