GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 januari 2006 in de zaak onder rekestnummer 317/2005 NOT van:
MR. [naam],
oud-notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. P.N. van Regteren Altena,
[naam]
gev[plaats] te [plaats]
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. R.A.D. Blaauw.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 24 februari 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen de oud-notaris, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 26 januari 2005, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, gegrond heeft verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping aan de oud-notaris.
1.2. Van de zijde van klaagster is een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen op 4 april 2005.
1.3. Bij brief van 5 juli 2005, ingekomen ter griffie van het hof op 6 juli 2005, heeft de oud-notaris een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak gedaan, in afwachting van de uitkomst van de civiele procedure.
1.4. De gemachtigde van klaagster heeft laten weten bij brief, in gekomen ter griffie van het hof op 7 juli 2005, zich tegen een verdere aanhouding van de behandeling van de zaak te zullen verzetten.
1.5. Ter griffie van het hof zijn op 8 september 2005 nog nadere stukken ingekomen van de zijde van de oud-notaris.
1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2005. Verschenen zijn de gemachtigde van klaagster vergezeld van de heer [naam] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de beherend vennootschap van klaagster, alsmede de oud-notaris en zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de oud-notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, met in achtneming van het navolgende.
3.2. De oud-notaris heeft in het appelschrift hetgeen de kamer in de beslissing waarvan beroep onder de rubriek 2, eerste alinea, als vaststaand feit heeft aangenomen, betwist. Aan dit door de oud-notaris geopperde bezwaar zal het hof voor zover het dit van belang acht voor de beoordeling van deze klacht in dat kader aandacht besteden. Voor het overige zal het hof van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten uitgaan, met dien verstande dat de naam van klaagster thans luidt als in de aanhef van deze beslissing vermeld.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij met gelden van klaagster ongeoorloofde handelingen heeft verricht, waardoor de bestuurder van de beherend vennoot [naam], verder te noemen [naam], ten nadeel van klaagster is bevoordeeld. Het zou hier gaan om de betalingen verricht door [naam], verder te noemen: [naam], ten bedrage van DM 380.000,-- en DM 500.000,--.
4.2. Voorts wordt de oud-notaris verweten dat hij ten onrechte diverse notariële kosten bij klaagster in rekening heeft gebracht, waaronder zijn eigen nota. In dat verband wijst klaagster er op dat ten onrechte beslag is gelegd op de huurpenningen van [naam].
4.3. Bovendien wordt de oud-notaris verweten dat hij zich te veel gevoegd heeft naar de wensen van [naam], waarbij hij de belangen van klaagster uit het oog heeft verloren, waardoor de 90 particuliere investeerders van klaagster aanzienlijke vermogensschade hebben geleden.
4.4. Ten slotte wordt de oud-notaris verweten dat hij de schijn heeft gewekt betrokken te zijn (geweest) bij frauduleuze praktijken, dan wel dat hij derden in staat heeft gesteld, bewust of onbewust strafrechtelijke handelingen te verrichten.
5. Het standpunt van de oud-notaris
5.1. De oud-notaris betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
5.2. De oud-notaris heeft betoogd dat hij de voor klaagster verrichte werkzaamheden en handelingen steeds heeft verricht in opdracht van [naam]. In verband daarmee verwijst de oud-notaris naar de vergadering van de beleggers van 27 augustus 1999 te [plaats] waar aan deze beleggers is medegedeeld dat de oud-notaris bij het betalingsverkeer betrokken was als extern adviseur.
In het bijzonder wijst de oud-notaris er op dat hij niets van doen heeft met de overboeking ad DM 500.000,-- van [naam], aangezien [naam] op het Treuhandkonto van het [naam] nr. 101 866 2682, de rendementsrekening van de beleggers, laatstgenoemd bedrag heeft overgemaakt. Later is dit bedrag doorgestort naar de derdenrekening van de oud-notaris.
5.3. Voorts heeft de notaris betoogd dat hij gerechtigd was zijn kosten te verrekenen met de opbrengst van de huurpenningen. De oud-notaris verwijst hiervoor naar de bespreking van 8 juli 1999 met [naam] op zijn kantoor. Hetgeen omtrent de kosten is afgesproken heeft de oud-notaris bij brief van 10 juli 1999 aan [naam] bevestigd. De oud-notaris heeft tevens betoogd dat toen betaling van zijn nota’s uitbleef hij zijns inziens terecht derdenbeslag heeft laten leggen op de huurpenningen, aangezien derdenbeslag een daarvoor passende incassomethode is. Dit geldt overigens niet voor zijn laatste nota. Deze is via het advocatenkantoor Ronday verrekend.
5.4. De oud-notaris wijst de stelling van klaagster dat hij zich te veel gevoegd heeft naar de wensen van [naam] ten stelligste van de hand. De oud-notaris wijst er in dat verband op dat [naam] algeheel bevoegd bestuurder was en dat de beleggers op de hoogte waren van de voorgenomen handelingen en van de wijze waarop het betalingsverkeer zou plaats vinden. Dit geldt te meer door de omstandigheid dat [naam] persoonlijk borg heeft gestaan ten opzichte van de [naam] , verder te noemen de bank, alsmede dat óók [naam] als belegger aan het fonds deelnam. Tevens wijst de oud-notaris er op dat door zijn handelingen en werkzaamheden de beleggers geen schade hebben geleden.
5.5. Ten slotte kan de oud-notaris zich niet verenigen met de stelling van klaagster dat hij de schijn heeft gewekt betrokken te zijn (geweest) bij frauduleuze praktijken. De oud-notaris is niet bekend met de vermeende malversaties van [naam].
6.1. In de onderhavige zaak is vast komen te staan dat de oud-notaris via een zakenrelatie, te weten de bank, in het voorjaar van 1999 betrokken is geraakt bij de betalingsproblemen van klaagster, destijds genaamd [naam], met de bank. Teneinde tot een oplossing voor deze problemen te komen is afgesproken de incasso van de huurpenningen rechtstreeks via de derdenrekening van de oud-notaris te laten lopen. Bij brief van 16 juli 1999 is door klaagster aan de oud-notaris de opdracht daartoe verleend. Deze overeenkomst is vastgelegd in het proces-verbaal van de vennootschapsvergadering van 27 augustus 1999, verder te noemen het proces-verbaal. Op bladzijde 6 vermeldt het proces-verbaal voor zover van belang:
“Die Mieten fliessen seit dem 30.03.99 immer pünktlich auf das Notaranderkonto des Herrn [naam]. Herr [naam] wird aus dem Mieteinnahmen die Hypotheken bedienen.”
Op bladzijde 9 van voornoemde proces-verbaal staat – voor zover van belang – de volgende tekst:
“Herr Notar [naam] wurde beauftragt, die Verwaltung der Mieteinnahmen sowie die Zahlungen an die [bank] zu übernehmen. Überschüsse aus dem Miteinnahmen werden von Herrn Notar [naam] einem von dem KMPG-Deutschland verwalteten, treuhänderisch geführten Mittelverwendungenkonto zugeführt. ”
In dat verband is gebleken dat van de huurpenningen van het registergoed gelegen aan [plaats] rechtstreeks van de desbetreffende derdenrekening zijn overgemaakt: naar de bank als eerste hypotheekhouder een bedrag van[naam].635.986,45 en naar [naam], verder te noemen [naam], als tweede hypotheekhouder een bedrag van fl. 955.367,54.
Dat [naam] hiertoe gerechtigd was blijkt uit een akte van cessie van 19 april 1999. Klaagster was door de mededeling ex artikel 3:94 BW van 18 mei 1999 van de vordering van [naam] op de hoogte, evenals de beleggers, die bij rondschrijven van 25 augustus 1999 op de hoogte zijn gesteld van de cessie.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de oud-notaris mocht uitgaan van de juistheid van de door [naam] verstrekte opdrachten. Uit de stukken is geenszins gebleken dat de oud-notaris in strijd handelde met hetgeen is vastgelegd in het voor de deelnemers geldende proces-verbaal waarmee de oud-notaris in zijn handelen te dezer zake rekening moest houden. Uit het Schlussbericht van 14 januari 2004, p. 739, zoals overgelegd door de oud-notaris, valt op te maken dat dr. [naam] een bedrag van DM 500.000,-- heeft overgemaakt op rekening 101 866 2682 bij de [bank], ten name van het Treuhandkonto van klaagster.
Het bedrag ad DM 380.000,-- is eveneens conform de opdracht van de Treuhänder overgemaakt van eerder vermelde rekening naar de derdenrekening van de oud-notaris. Het hof verwijst hiervoor naar de inhoud van de brief van 29 juli 1999 van [naam] gericht aan de oud-notaris, waarin [naam] de oud-notaris de opdracht tot overboeking van de Treuhankonto naar de derdenrekening van de oud-notaris van de DM 380.000,-- bevestigt. Bovendien bevindt zich in het dossier een kopie van het dagafschrift van de [bank], waarop het bedrag ad DM 380.000,-- vermeld staat, alsmede het rekeningnummer 101.866.2682. Hieruit volgt, dat de oud-notaris geen bemoeienissen heeft gehad met deze transacties.
Het hof heeft tevens bij de beoordeling betrokken dat uit het proces-verbaal is gebleken dat de transacties door twee externe advocatenkantoren, [naam] te [plaats] en [naam] te [plaats] - in het bijzonder met betrekking tot de overdracht van gelden en het de vaststelling van het beleggerskaptitaal - juridisch zijn begeleid.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het klachtonderdeel met betrekking tot de ongeoorloofde handelingen en/of transacties door klaagster tevergeefs is voorgesteld. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6.2. Dit geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot de door de oud-notaris in rekening gebrachte kosten. Op 8 juli 1999 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de oud-notaris met klaagster met betrekking tot deze kosten.
Bij brief van 21 juli 1999, van [naam] aan de oud-notaris, waarvan - voor zover van belang - de tekst luidt:
“Sehr geehreter Herr [naam],
wir möchten Sie bitten, die Zahlungseingänge zugunsten der [bank] nach abzug Ihrer jeweiligen Kosten und Honorare auf das Konto der [naam] zu überweisen.”
wordt de – destijds nog – notaris daartoe de opdracht verstrekt.
Hieruit volgt dat de oud-notaris mede gelet op de eerder vermelde brief van 16 juli 1999 van klaagster aan de oud-notaris, gerechtigd was zijn kosten te verrekenen met de ontvangsten uit de huuropbrengst.
6.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het verwijt dat de oud-notaris zich te veel gevoegd zou hebben naar de wensen van [naam] en dat daardoor de belangen van klaagster uit het oog verloren zijn geraakt waardoor de beleggers vermogensschade zouden hebben geleden, is het hof van oordeel dat een en ander niet aannemelijk is geworden, nu de schade wel is gesteld, maar niet is gebleken. Het klachtonderdeel faalt derhalve en zal ongegrond worden verklaard.
6.4. Ten slotte faalt ook het klachtonderdeel met betrekking tot de betrokkenheid van de oud-notaris ten aanzien van het vermeend strafrechtelijk handelen van derden. Het hof is van oordeel dat klaagster voor deze betrokkenheid geen, althans onvoldoende gronden heeft aangevoerd. Dit klachtonderdeel zal eveneens ongegrond worden verklaard.
6.5. Nu het hof de klacht op al haar onderdelen ongegrond zal verklaren kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Het hof zal de beslissing van 26 januari 2005 vernietigen, behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.7. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing behoudens ten aanzien van de daarin vervatte beslissing omtrent de feiten, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond;
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 19 januari 2005.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[naam],
gevestigd te [plaats],
bijgestaan door mr. R.A.D. Blaauw,
klaagster,
mr. [naam],
oud-notaris te [plaats],
bijgestaan door mr. P.N. van Regteren Altena,
beklaagde.
Bij brief, gedateerd 7 mei 2004, heeft klaagster zich tot deze Kamer gewend met een klacht over oud-notaris mr. [naam] te [plaats].
De Kamer heeft op 9 juni 2004 van de oud-notaris een reactie op de klacht ontvangen.
Op 6 oktober 2004 heeft klaagster nog stukken overgelegd.
De klacht is op 28 oktober 2004 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid is namens klaagster verschenen mr. R.A.D. Blaauw, advocaat te Rotterdam, alsmede de heer [naam], bestuurder van beherend vennoot van klaagster, [naam]. Tevens is de oud-notaris in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.N. van Regteren Altena, advocaat te Amsterdam.
Klaagster heette eertijds voluit [naam], respectievelijk [naam] en heet inmiddels[naam]. Hierna wordt klaagster aangeduid met [naam].
Klaagster is een commanditaire vennootschap naar Duits recht (Kommanditgesellschaft). Het is een Duits vastgoedfonds met 90 particuliere deelnemers, opgericht krachtens een Kommanditgesellschaftsvertrag van 30 juni 1997 ter aankoop van een bedrijfspand in [plaats], plaatselijk bekend als [adres] Dit [naam], een onderneming die tijdschriften in Nederland verspreidt. De huur van het pand beliep destijds (omgerekend) circa € 900.000,= per jaar.
Op 30 juni 1997 is een Treuhandvertrag gesloten met de firma [naam], waarbij aan deze firma de bevoegdheid is gegeven de financiële deelname voor derden te beheren en over de hoogte van de deelname te beslissen.
In paragraaf 17 van het Kommanditgesellschaftsvertrag is bepaald dat de beherend vennoot vanaf 1 januari 1998 recht heeft op een jaarlijkse vergoeding gelijk aan 0,95% van de jaarlijkse netto huurontvangsten. De Kommanditisten hebben blijkens paragraaf 16, tweede lid, van het Kommanditgesellschaftsvertrag recht op een aandeel in het resultaat van de onderneming naar verhouding van het bedrag van hun deelname. In de prospectus is een rendement van 7% genoemd.
Vanaf het voorjaar 1999 tot december 2002 is de beherend vennoot van [naam] geweest [naam]. Tot 30 mei 2001 was de heer [naam] (hierna: [naam] enig bestuurder van [naam]. Daarna is hij opgevolgd door [naam], maar is hij feitelijk leiding blijven geven aan [naam]. [naam] was aandeelhouder van [naam], hierna te noemen [naam].
Het bedrijfspand in [plaats] was belast met een recht van eerste hypotheek ten behoeve van de [bank]. Deze bank dreigde in 1999 met executie van haar recht van hypotheek. Op het bedrijfspand was een recht van tweede hypotheek gevestigd ten behoeve van de[naam] (hierna: [naam]). In 1999 zijn de rechten ter zake van deze tweede hypotheek bij notariële verklaring van cessie overgedragen aan [naam].
[naam] heeft zowel privé als via [naam] en [naam] deelgenomen in [naam].
In de periode van 2 augustus 1999 tot 15 januari 2002 heeft de oud-notaris in opdracht van [naam] onder andere de navolgende feitelijke handelingen en rechtshandelingen verricht:
- uit ontvangen huurpenningen zijn betalingen gedaan aan de hypotheeknemers [bank] en [naam];
- in de periode van augustus tot en met oktober 1999 zijn bedragen aangeduid als huuroverschot van het tweede en derde kwartaal 1999 aan [naam] betaald;
- [naam], de Treuhänder, heeft in juli/augustus 1999 een bedrag van DM 380.000,= van de rekening bij de [naam] overgeboekt op de derdenrekening van de oud-notaris en in december 1999 een bedrag van DM 500.000,=. De oud-notaris heeft beide bedragen, na aftrek van – aanzienlijke – kosten, (weer) overgeboekt op een rekening bij de [naam] ten behoeve van [naam];
- op de afrekeningen van 5 en van 12 januari 2001 van de oud-notaris zijn aan het [naam] kosten ten behoeve van de architect [naam] in rekening gebracht;
- op 30 juli 1999 heeft de oud-notaris aan het [naam] in rekening gebracht de kosten voor het bestuderen van mogelijkheden een Nederlandse onderneming op te zetten en voor het geven van mondeling advies aan [naam];
- in de periode van 17 augustus 1999 tot 28 augustus 2002 heeft de oud-notaris vele rekeningen aan [naam] en aan [naam] gezonden met als enige omschrijving ‘verleende diensten’;
- vanaf juli 2001 is de oud-notaris betrokken geweest bij (de voorbereiding van) een transactie gericht op verkoop van het bedrijfspand te [plaats] en op aankoop van onder meer hotels in [naam]. De kosten van deze activiteiten zijn uitsluitend aan [naam] in rekening gebracht. De totale kosten bedragen meer dan € 100.000,=. De transacties hebben geen doorgang gevonden.
Bij besluit van de vergadering van Kommanditisten van 20 december 2002 is [naam] als beherend vennoot ontzet en is [naam] als nieuwe beherend vennoot aangesteld. Bestuurder van deze vennootschap is de heer [naam]. De heer [naam] heeft onder andere door het voeren van een kort geding procedure tegen de oud-notaris de beschikking gekregen over diverse bescheiden uit diens administratie. De informatie die aldus ter beschikking is gekomen van klaagster, heeft aanleiding gegeven tot het indienen van de onderhavige klacht.
De oud-notaris is met ingang van 1 juli 2004 gedefungeerd.
3. De klacht en de beoordeling daarvan
3.1. Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij met gelden, toebehorend aan klaagster, handelingen heeft verricht waarvan hij wist dan wel had moeten weten dat zij ongeoorloofd waren, althans niets te maken hadden met de belangen van klaagster. Het betreft enerzijds handelingen of transacties als gevolg waarvan [naam] (de beherend vennoot) is bevoordeeld en [naam] (klaagster) is benadeeld en anderzijds het ten onrechte in rekening brengen van diverse (notariële) kosten ten laste van klaagster. In verband met dit laatste is volgens klaagster ten onrechte beslag gelegd op de huurpenningen.
De oud-notaris heeft nagelaten om bij de handelingen die hij op instructie van [naam] c.q. [naam] heeft verricht, door te vragen en zonodig overlegging van machtigingen van de vergadering van Kommanditisten te verlangen, althans zich er van te vergewissen met wiens belangen hij te maken had. Door dit na te laten (anders gezegd, door [naam] stelselmatig te vereenzelvigen met [naam] c.q. [naam]) is de oud-notaris volgens klaagster onzorgvuldig omgegaan met de belangen van 90 (kleine) particuliere investeerders, die als Kommanditisten deelnemers waren in [naam]. Door deze handelwijze hebben deze investeerders aanzienlijke vermogensschade geleden. Bovendien heeft de oud-notaris de schijn gewekt dat hij bij frauduleuze praktijken betrokken was dan wel anderen bewust of onbewust in staat heeft gesteld strafrechtelijke handelingen te verrichten, waardoor hij het vertrouwen in het ambt van notaris heeft geschaad.
3.2. De oud-notaris stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. De klacht ziet volgens de oud-notaris op handelingen die plaatsvonden in de periode derde kwartaal 1999 tot in januari 2002; zij bestonden uit incasso van huurpenningen en doorbetaling daarvan, alsmede twee overboekingen van respectievelijk DM 380.000,= en DM 500.000,=. De oud-notaris heeft aangevoerd dat hij de door klaagster genoemde werkzaamheden en handelingen steeds heeft verricht op basis van schriftelijke opdrachten van de destijds bevoegde beherend vennoot. De geldbewegingen die uit deze opdrachten voortvloeiden pasten in de normale bedrijfsvoering van [naam] en het [naam]) was als beherend vennoot bevoegd dergelijke opdrachten te geven. Voorts vonden de betalingen plaats van en naar bankrekeningen waar de oud-notaris redelijkerwijs geen vraagtekens bij hoefde te plaatsen.
Daarnaast heeft de oud-notaris aangevoerd dat de door klaagster genoemde handelingen en werkzaamheden geen schade hebben berokkend aan de deelnemers in [naam], omdat zij in de periode waarin hij de opdrachten uitvoerde voor de beherend vennoot, het hen toegezegde rendement van 7% uitgekeerd hebben gekregen.
3.3. De Kamer overweegt dat notarissen ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. In artikel 17, eerste lid, van de Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt. De Kamer van Toezicht dient als tuchtrechter te beoordelen of er sprake is van schending van deze algemene tuchtrechtelijke norm(en).
3.4. Ten aanzien van de onderhavige klacht is de Kamer van oordeel dat de oud-notaris genoemde algemene tuchtrechtelijke norm(en) heeft geschonden. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
3.5. De oud-notaris heeft voor alle onder de vaststaande feiten genoemde handelingen, waarbij de belangen van klaagster betrokken waren, uitsluitend contact gehad en overleg gevoerd met [naam]. Het was de oud-notaris bekend dat [naam] niet alleen inlegger in [naam] was, maar ook enig bestuurder van de beherend vennoot [naam] en hypotheeknemer via zijn investeringsmaatschappij [naam]. Er was derhalve sprake van diverse (eigen) belangen van [naam]. De Kamer stelt voorop dat onder deze omstandigheden van de oud-notaris een meer dan gebruikelijke zorgvuldigheid mocht worden verlangd bij het maken van afspraken met en het uitvoeren van opdrachten van [naam]. De Kamer beoordeelt de verwijten die klaagster de oud-notaris maakt in het licht van deze feitelijke situatie en de extra zorgvuldigheid die dat vergde van de oud-notaris.
3.6. Ten aanzien van het verwijt, dat de oud-notaris handelingen heeft verricht of bij handelingen betrokken is geweest, als gevolg waarvan de beherend vennoot [naam] dan wel [naam] is bevoordeeld en klaagster [naam] is benadeeld, overweegt de Kamer het volgende. Anders dan de oud-notaris meent, is de vergoeding voor de Kommanditisten blijkens paragraaf 16, tweede lid, van het Kommanditgesellschaftsvertrag niet beperkt tot 7%. De Kamer kan de oud-notaris dan ook niet volgen in zijn stellingname dat, uitgaande van genoemd percentage, na aftrek van de hypothecaire betalingen aan de [bank], resterende bedragen uit de huuropbrengsten als huuroverschotten toekwamen aan [naam] via [naam] dan wel [naam]. Voorts zijn betalingen van DM 380.000,= en DM 500.000,= welke door een nieuwe inlegger, [naam], bij de [naam] waren gestort, op verzoek van [naam] dan wel met diens instemming of medeweten overgeboekt naar de derdenrekening van de oud-notaris, die beide bedragen linea recta op rekeningen van [naam] dan wel [naam]) bij genoemde bank heeft overgemaakt. Voor deze bemoeienis heeft de oud-notaris respectievelijk DM 6.352,90 en fl. 3.087,50 aan kosten in rekening gebracht, terwijl er geen enkele (redelijke) verklaring is gegeven voor deze gang van zaken. In verband met de betaling van DM 500.000,= aan [naam] is de tweede hypotheek ten behoeve van [naam] met een gelijk bedrag verminderd. Door ter zake van deze handelingen uitsluitend af te gaan op de instructies van [naam], heeft de oud-notaris naar het oordeel van de Kamer onvoldoende gedaan om te voorkomen dat [naam] op enigerlei wijze zou kunnen worden bevoordeeld ten opzichte van de andere Kommanditisten.
3.7. Ten aanzien van het verwijt dat de oud-notaris ten onrechte diverse kosten ten laste van klaagster heeft gebracht, waaronder notariële kosten, en in verband daarmee ten onrechte beslag heeft gelegd onder [naam] op de huurpenningen, overweegt de Kamer het volgende.
Onder verwijzing naar hetgeen onder de vaststaande feiten is vermeld, stelt de Kamer vast dat de oud-notaris in verband met overboekingen naar en van zijn derdenrekening kosten in rekening heeft gebracht (overboekingen van DM 380.000,= in juli/augustus 1999 en DM 500.000,= in december 1999). Tevens heeft hij in rekening gebracht: de kosten voor het bestuderen van de mogelijkheden een Nederlandse onderneming op te zetten en voor het geven van mondeling advies aan [naam] (30 juli 1999), de kosten ten behoeve van de architect in verband met een woning van [naam] (januari 2001) en de kosten van activiteiten in het kader van de voorbereiding van een transactie gericht op verkoop van het bedrijfspand in [plaats] en aankoop van enkele hotels (juli 2001). Tevens heeft hij vele andere rekeningen ingediend in de periode van 17 augustus 1999 tot 28 augustus 2002 met de omschrijving ‘verleende diensten’.
Deze – aanzienlijke - kosten zijn formeel aan [naam] in rekening gebracht, maar ze zijn uiteindelijk ten laste van de inleggers gekomen. Op grond van het Kommanditgesellschaftsvertrag en met name paragraaf 12 had de oud-notaris de hiervoor genoemde activiteiten niet mogen uitvoeren en uiteindelijk niet zonder meer ten laste van klaagster mogen laten komen zonder het standpunt van de Gesellschafterversammlung ter zake te kennen. Er is niet gebleken dat er enig overleg is geweest met de inleggers over de voorgenomen transacties en evenmin over het in rekening brengen van aanzienlijke kosten.
Of een en ander betekent dat het derdenbeslag onder [naam] ten onrechte is gelegd, kan op grond van de thans voorliggende gegevens in het kader van deze klachtprocedure niet worden beoordeeld.
3.8. Uit hetgeen is overwogen onder 3.6. en 3.7. volgt, dat de oud-notaris naar het oordeel van de Kamer niet heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. De oud-notaris heeft jegens klaagster onvoldoende zorgvuldigheid betracht door ter zake van de aan de orde zijnde (rechts-)handelingen uitsluitend af te gaan op de instructies van [naam] en door genoemde kosten ten laste van klaagster te brengen, zonder daarover overleg te voeren met de inleggers. Blijkens deze handelwijze heeft de oud-notaris zich onvoldoende rekenschap gegeven van het vereiste van een onpartijdige en onafhankelijke behartiging van alle betrokken belangen. De Kamer is dan ook van oordeel dat de klacht gegrond moet worden verklaard.
3.9. Volledigheidshalve overweegt de Kamer nog het volgende. Hoewel van de zijde van de oud-notaris ter zitting uitvoerig is bestreden dat er een grondslag bestaat voor het oordeel, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van strafrechtelijke handelingen of het in staat stellen van anderen om dergelijke handelingen te verrichten, laat de Kamer dit onbesproken, daar klaagster heeft verklaard dat in de klachten en de overgelegde stukken niet moet worden gelezen dat de oud-notaris op enige als strafrechtelijk te duiden wijze betrokken is geweest bij handelingen van derden.
3.10. Nu in het voorgaande is geoordeeld dat de klacht gegrond is, staat de vraag ter beantwoording of aan de oud-notaris een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. De Kamer beantwoordt deze vraag bevestigend. Door de handelwijze van de notaris is het vertrouwen in het ambt van notaris in belangrijke mate geschaad. De Kamer acht in dit geval het opleggen van de maatregel van berisping een passende maatregel.
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de oud-notaris de maatregel van een berisping op.
Gewezen te Utrecht door mr. C.J.M. Meekers, wnd. voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen en C.A.W. Walsteijn, leden, en mrs. B.J.M. Gehlen en H. Hilberts, plv. leden, bijgestaan door mr. A.M. Rijs, plv. secretaris, op 26 januari 2005.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: