GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 16 februari 2006 in de zaak onder rekestnummer 871/2005 GDW van:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
[G],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 1 juni 2005 is ter griffie van het hof alhier ingekomen een verzoekschrift – met bijlagen - van appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 26 april 2005, verzonden op 6 mei 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping aan de gerechtsdeurwaarder.
1.2. Van de zijde van klager is geen verweerschrift ter griffie ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2006, alwaar – alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niemand is verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Kort samengevat verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hoewel klager niet was veroordeeld door de rechtbank tot betaling van het bedrag waarvoor door de gerechtsdeurwaarder bij exploot van 16 december 2002 bevel was gedaan, de gerechtsdeurwaarder de executie toch wilde doorzetten, omdat hij slechts op aanwijzingen van zijn opdrachtgever afging.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder betwist ten stelligste de stelling van klager. Hij beroept zich er op dat hij zijn ministerie diende te verlenen conform de opdracht van zijn opdrachtgever van 31 juli 2003. In dat verband wijst de gerechtsdeurwaarder er op dat klager een executie kort geding had kunnen aanspannen.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.3. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos in het openbaar uitgesproken op donderdag16 februari 2006.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 353.2003 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen van 2 december 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarderskantoor [ ].
Bij brief van 11 december 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend tegen de klacht.
De klacht is behandeld ter zitting van 15 maart 2004 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 26 april 2005.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Bij vonnis van de kantonrechter te [ ] d.d. 15 maart 2001 zijn aanklager op diens vordering zekere bedragen toegewezen ten laste van zijn ex-werkgever (verder: de ex-werkgever).
b) Tegen deze uitspraak heeft de ex-werkgever hoger beroep ingesteld. Bij vonnis van de rechtbank te [ ] d.d. 11 september 2002 is het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, in die zin dat bepaalde onderdelen van de vordering van klager alsnog werden afgewezen. Per saldo betekende dit dat klager voor de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter teveel had ontvangen.
c) Bij exploot van 16 december 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder de vonnissen van de kantonrechter en de rechtbank aan klager betekend en “uit krachte van de ten deze betekende titel”bevel gedaan tot terugbetaling van het teveel geïncasseerde met rente en kosten.
d) Bij exploot van 17 april 2003 heeft een op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder werkzame kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten laste van klager derdenbeslag gelegd.
e) Bij exploot van 26 november 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd op aandelen.
De Kamer vat de klacht van klager aldus op dat hij klaagt over het feit dat hij door de rechtbank niet was veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor door de gerechtsdeurwaarder in het betekeningsexploot van 16 december 2002 bevel wordt gedaan waarbij de gerechtsdeurwaarder slechts op aanwijzingen van zijn opdrachtgever afgaat.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klachten gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt op dit verweer hierna ingegaan.
4. Beoordeling van de klacht.
4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, overweegt de Kamer dat ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechts-deurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat gerechtsdeurwaarder [ ] en hijzelf zich opwerpen als beklaagden. De Kamer kan de gerechtsdeurwaarder hierin niet volgen nu uit geen enkel door partijen in het geding gebracht stuk blijkt dat door gerechtsdeurwaarder [ ] enige voor de klacht van belang zijnde handeling is verricht anders dan dat hij zijn naam op het briefpapier van de gerechtsdeurwaarder heeft doen vermelden. Uit de stukken blijkt wel dat door gerechtsdeurwaarder [ ] een aantal van de door klager gewraakte ambtshandelingen zijn verricht. Deze wordt derhalve door de Kamer aangemerkt als beklaagde waarmee in de aanhef van deze beschikking al rekening is gehouden.
4.2. Bij de beoordeling van de klacht stelt de Kamer voorop dat op de gerechtsdeurwaarder weliswaar een ministerieplicht rust, maar dat deze wel een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de inachtneming van de wettelijke vereisten waaraan een exploot dient te voldoen. Uit dien hoofde dient de gerechtsdeurwaarder controle uit te oefenen op de (juistheid van de) gegevens welke in het exploot dienen te worden vermeld. Waar de ambtshandelingen betreffen het doen van het in artikel 439 lid 2 Rv. ter inleiding van de executie voorgeschreven bevel tot betaling en het leggen van executoriaal beslag heeft de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid in die zin dat marginaal dient te worden getoetst of de veroordeling grond biedt voor dat bevel.
Bij die toetsing had de gerechtsdeurwaarder moeten blijken dat het vonnis van de rechtbank weliswaar meebracht dat de ex-werkgever per saldo aanspraak had op terugbetaling van hetgeen hij teveel aan klager had betaald, maar dat die uitspraak geen veroordeling bevatte tot terugbetaling van dat teveel betaalde en dat een vordering tot terugbetaling in de appelprocedure door de ex-werkgever kennelijk ook niet was ingesteld. Redelijkerwijs kon de gerechtsdeurwaarder daarom niet menen dat het vonnis van de kantonrechter en/of dat van de rechtbank enige grond bood voor tenuitvoerlegging jegens klager. Derhalve is aan klager onterecht bevel gedaan tot betaling en zijn de beslagen ten onrechte gelegd.
4.3 De klacht is derhalve gegrond.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt, waarbij de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen na te melden maatregel de Kamer passend voorkomt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. S.G Ellerbroek, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.