in de zaak nr. 04/2444 DK
de dato 28 februari 2006
Op 29 juni 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van A te B, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane P, de inspecteur, van 11 juni 2004, kenmerk xxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op één aanslagbiljet - van 23 oktober 2003, nummer xxxx- verenigde uitnodigingen tot betaling, van in totaal € 1.805.944,31, te weten voor douanerechten ( € 152.165,37), accijns ( € 1.311.204, 31) en omzetbelasting ( € 342.574, 63), werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht geheven van € 136,--. Op verzoek van de griffier heeft belanghebbende op 13 juli 2004 een kopie van de bestreden uitspraak overgelegd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 26 juli 2005. Belanghebbende heeft de ont-vangstkaart voor de oproep ter zitting ondertekend en doen terugzenden, maar is op genoemde zitting niet verschenen. Namens de inspecteur is verschenen C, die een pleitnota heeft overgelegd en voorgelezen.
2.1. De inspecteur heeft mede belanghebbende aangewezen als schuldenaar op de voet van artikel 203, derde lid, van het Communautair douanewetboek (CDW) omdat zij betrokken is bij de diefstal van in totaal 890 kartons, à 10.000 sigaretten per karton, welke zich op het containerterrein van D te E onder douaneverband bevonden in de containers xxx en xxxx, waarvoor respectievelijk de documenten nrs. T1-xxx, en T1-xxx en T1-xxx waren afgegeven.
2.2. De betrokkenheid van belanghebbende bestaat daaruit dat zij als bewakingsfunctionaris van genoemd containerterrein de ontvreemders van de sigaretten in de gelegenheid heeft gesteld om met de goederen het terrein te verlaten.
Een en ander is door belanghebbende verklaard en vastgelegd in het proces-verbaal van de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst van 28 mei 2002, nr. xxx, en in processen-verbaal van verhoor, nr. xxx, van de regiopolitie F van 21 januari 2002, 22 januari 2002 en 12 februari 2002. De inspecteur heeft genoemde stukken overgelegd als bijlage F en G van het verweerschrift.
2.3. In bijlage H van het verweerschrift zijn opgenomen een vonnis van 23 juli 2002 van de rechtbank I, waarbij belanghebbende wegens voornoemde betrokkenheid strafrechtelijk is veroordeeld, en één van dezelfde rechtbank met dezelfde datum, waarbij belanghebbende de verplichting wordt opgelegd aan de Staat € 19.663,81 te betalen wegens wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van de onderhavige feiten.
De diefstal van de sigaretten en de daardoor ontstane schuld als weergegeven sub 1.1. worden door belanghebbende niet betwist. Wel in geding is of belanghebbende schuldenaar is, en zo ja, of de schuld bij haar geïnd mag worden.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. In het bezwaarschrift stelt belanghebbende dat de litigieuze goederen niet in haar bezit zijn geweest, en dat zij geen inkomsten uit de gebeurtenissen heeft verkregen; zij kan dus niet als schuldenaar worden aangemerkt. Tevens merkt belanghebbende op dat zij geen enkele financiële ruimte heeft om de uitnodigingen tot betaling te voldoen.
4.2. Het beroepschrift bevat alleen een herhaling van de opmerking over belanghebbendes gebrek aan financiële middelen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De schuld is ontstaan wegens deelname aan onttrekking aan het douanetoezicht, en is gebaseerd op artikel 203, derde lid, van het CDW.
5.2. Uit het ontnemingsvonnis volgt dat belanghebbende wel voordeel van de onttrekking heeft genoten.
5.3. Het feit dat iemand niet in staat is zijn belastingschuld te voldoen, mag niet meewegen bij het vaststellen van die schuld op zich.
6.1. Belanghebbende betwist op zich niet het ontstaan van de sub 1.1. genoemde douane-, accijns- en omzetbelastingschuld; zij zou evenwel geen schuldenaar zijn geworden. Vast is komen te staan dat belanghebbende bij de onttrekking logistieke hulp heeft verleend, en dat zij zich daarbij van de betrokken belangen bewust was. Daarmede valt zij onder de termen van artikel 203, derde lid, tweede streepje, van het CDW, en is derhalve schuldenaar van genoemde schulden geworden.
Nu aldus de deelname van belanghebbende en de gevolgen daarvan zijn bepaald, spelen kwesties als bezit of houderschap van de goederen, of de vraag naar geldelijk gewin bij de onttrekking, geen rol meer.
6.2. Ook de solvabiliteit van belanghebbende heeft geen invloed op haar hierboven vastgestelde status van schuldenaar. De Douanekamer is voor het overige niet bevoegd zich over de afwikkeling van de onderhavige schulden in de relatie tussen belanghebbende en de douaneautoriteiten, uit te laten.
6.3. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 28 februari 2006 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. H.J. Bronkhorst en J.T.M. Nijenhof, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.