ECLI:NL:GHAMS:2006:AX0092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1863/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensbepaling tussen percelen van buren met betrekking tot kadastrale aanwijzing

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren, [A] en [B], over de grens tussen hun percelen. [A] heeft zijn huis gekocht, terwijl [B] al een schutting had geplaatst. Na de aankoop heeft het kadaster de grenzen gemeten en vastgesteld dat de schutting niet op de kadastrale grens staat, maar op het perceel van [A]. [A] vordert primair een verklaring voor recht dat de grens ligt op de door het kadaster aangewezen lijn en subsidiair een grensbepaling. Tevens vraagt hij om de verwijdering van de schutting. [B] heeft in reconventie gevorderd dat de schutting kan blijven staan en dat [A] meewerkt aan een kwalitatieve verplichting voor het gebruik van de grond aan zijn zijde van de schutting.

Het hof heeft in hoger beroep de ontvankelijkheid van [A] in zijn vordering tot grensbepaling beoordeeld. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [A] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de loop van de grens tussen de percelen onzeker is. De wetgever heeft de mogelijkheid gecreëerd om aan de rechter grensbepaling te verzoeken in situaties waarin partijen over de loop van de grens van mening verschillen. Het hof heeft vastgesteld dat de wil van verkoper en koper gericht moet zijn op de verkoop van het gehele perceel, en dat de eerdere opvatting van de rechtbank dat een gedeelte van het perceel niet zou zijn overgedragen aan [A] niet houdbaar is.

Het hof heeft besloten dat deskundig onderzoek noodzakelijk is om de juiste grensaanwijzing vast te stellen, en heeft een comparitie van partijen gelast om hierover in gesprek te gaan en te proberen tot een schikking te komen. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [A] en
2. [...],
beiden wonend te [...],
APPELLANTEN in het principaal hoger beroep,
VERWEERDERS in het incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. B. Külbs,
t e g e n
1. [B] en
2. [...],
beiden wonend te [...],
GEÏNTIMEERDEN in het principaal hoger beroep,
APPELLANTEN in het incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. A.A.M. Hesseling.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna (ook) [A] en [B] (beiden in enkelvoud) genoemd.
Bij dagvaardingen van 22 oktober 2003, tevens houdende een wijziging van eis, is [A] in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank te Utrecht van 18 december 2002 (het tussenvonnis) en 23 juli 2003 (het eindvonnis), onder zaak-/rolnummer 124019/HAZA 00-2329 gewezen tussen [A] als eiser in conventie/verweerder in (voorwaardelijke) reconventie en [B] als gedaagde in conventie/eiser in (voorwaardelijke) reconventie.
[A] heeft zeven grieven voorgesteld, overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep zijn eis gewijzigd, bewijs aangeboden en geconcludeerd als in de memorie van grieven weergegeven.
Daarop heeft [B] geantwoord en zijnerzijds – in incidenteel hoger beroep - eveneens appèl ingesteld. Daarbij heeft hij één grief voorgesteld en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Vervolgens heeft [B] in het incidenteel hoger beroep geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Deze vaststelling is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 [B] heeft in hoger beroep aangevoerd dat [A] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis, nu dit eindbeslissingen bevat en appèl daartegen direct had moeten worden ingesteld. [B] ziet daarbij evenwel over het hoofd dat het tussenvonnis geen gedeeltelijk eindvonnis is in de zin dat door een uitdrukkelijk dictum een einde is gemaakt aan enig deel van het geschil, en dat hoger beroep tegen dat vonnis mitsdien slechts kon worden ingesteld tegelijk met dat tegen het eindvonnis.
3.2 De eiswijziging in hoger beroep – waartegen [B] zich niet heeft verzet - is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat het hof op de gewijzigde eis recht zal doen.
3.3 Partijen zijn buren. Het geschil dat hen verdeeld houdt betreft de grens tussen hun percelen. Toen [A] zijn huis kocht, had [B] reeds een schutting geplaatst. Na de koop door [A] en de overdracht van zijn huis, te weten op 12 mei 2000, heeft het kadaster opmetingen gedaan en de grens tussen de percelen aangewezen. Daaruit is gebleken dat de schutting niet op de kadastrale grens tussen de percelen van partijen is geplaatst, doch circa 1,75 meter (aan de voorzijde) tot circa 0,80 meter (aan de achterzijde) daarvandaan op het perceel van [A].
Na wijziging van eis vordert [A] – kort gezegd - primair verklaring voor recht dat de grens tussen de percelen van partijen is gelegen op de door het kadaster op 12 mei 2000 uitgezette grens. Subsidiair vordert [A] grensbepaling tussen de percelen van partijen. Daarnaast vordert [A] veroordeling van [B] tot verwijdering van de schutting.
Voor het geval zou worden geoordeeld dat de perceelsgrens over de grond aan [B]’s zijde van de schutting loopt, heeft [B] in reconventie gevorderd – kort weergegeven - dat de schutting kan blijven staan en dat [A] wordt veroordeeld om mee te werken aan de vestiging van een kwalitatieve verplichting, inhoudende dat [B] de grond aan zijn zijde van de schutting exclusief kan blijven gebruiken, met nevenvorderingen.
3.4 In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [A] niet kan worden ontvangen in de vordering tot grensbepaling, omdat [A] niet heeft gesteld dat de loop van de grens onzeker is, maar heeft volstaan met de stelling “dat de grensbepaling (op 12 mei 2000) heeft plaatsgevonden door het kadaster en deze door het kadaster uitgezette grens door [B] wordt betwist”. Tegen deze overweging komt de eerste grief in het principaal appèl terecht op. Nu partijen over de loop van de grens van mening verschillen is die loop tussen hen onzeker. Onder meer voor dat geval heeft de wetgever de mogelijkheid in het leven geroepen om aan de rechter grensbepaling te verzoeken. Dat één van de partijen zich voor haar standpunt baseert op inlichtingen van het kadaster, is voor de beantwoording van de vraag of de loop van de grens onzeker is, niet beslissend.
3.5 De grief in het incidenteel appèl bestrijdt de overweging van de rechtbank in het tussenvonnis, dat in de aan de vordering van [A] tot grensbepaling ten grondslag gelegde feiten mede kan worden gelezen een vordering tot verklaring voor recht dat de erfgrens ligt op de door het kadaster aangewezen lijn. Wat er van de gegrondheid van de grief zij, deze kan niet tot vernietiging van het tussenvonnis leiden, nu [A] in de hogerberoepdagvaarding zijn eis heeft aangevuld met de vordering tot verklaring voor recht.
3.6 Met de overige grieven in het principaal appèl betoogt [A] op verschillende gronden dat zijn - gewijzigde - vordering (alsnog) moet worden toegewezen. Dienaangaande moet worden vooropgesteld dat de rechtbank in beginsel het juiste criterium heeft aangelegd door te overwegen dat het erom gaat vast te stellen, op de verkoop en overdracht van welk stuk grond de wil van [de verkoper van het perceel] en [A] gericht is geweest. Anders echter dan de rechtbank heeft geoordeeld geldt in situaties als de onderhavige in het algemeen dat de wil van verkoper en koper van een perceel onroerend goed geacht moet worden te zijn gericht op verkoop en overdracht van het gehele desbetreffende perceel. De opvatting van de rechtbank, die er in het onderhavige geval op neerkomt dat [de verkoper] een gedeelte van het perceel niet zou hebben overgedragen aan [A], brengt mee dat [de verkoper] van dat perceelsgedeelte eigenaar zou zijn gebleven. Gesteld noch gebleken is - en ook anderszins valt redelijkerwijs niet in te zien - dat de wil van [de verkoper] en [A] dáárop gericht is geweest. De getuigenverklaring die [de verkoper] als getuige in eerste instantie onder ede heeft afgelegd, biedt daarvoor ook geen enkel aanknopingspunt. Dit leidt tot de conclusie dat de grieven twee tot en met zes in zoverre slagen. Grief zeven heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft dus geen afzonderlijke bespreking.
3.7 Indien de opmeting en grensaanwijzing van het kadaster juist zijn, laat het vorengaande geen andere conclusie toe dan dat [B] de schutting niet op de erfscheiding heeft geplaatst, doch op de grond van (thans) [A], en dat de vorderingen van [A] in enigerlei vorm zullen moeten worden toegewezen. [B] heeft evenwel de grensaanwijzing door het kadaster in eerste aanleg gemotiveerd betwist, zodat deze niet zonder meer kan worden gevolgd. Voor een juiste grensaanwijzing zal deskundig onderzoek noodzakelijk zijn. Ter voorbereiding van een deskundigenbenoeming zal een comparitie van partijen worden gelast ter gelegenheid waarvan partijen zich kunnen uitlaten over het aantal deskundigen, de persoon van de deskundige(n) en de formulering van de aan de deskundige(n) te verstrekken opdracht. De comparitie van partijen zal mede worden benut voor een poging een schikking in der minne te bereiken. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon en desgewenst vergezeld van hun raadslieden, op vrijdag 3 maart om 13.30 uur zullen verschijnen in het paleis van justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam, voor mr P.C. Römer, lid van deze kamer, daartoe hierbij tot raadsheer-commissaris benoemd, voor het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in rechtsoverweging 3.7 en voor het beproeven van een schikking;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, P.C. Römer en W. Konijnenbelt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 februari 2006.