ECLI:NL:GHAMS:2006:AX0093

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1966/04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.A.C. van Hartingsveldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verbindendverklaring van overeenkomst op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade

In deze zaak heeft appellant X hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 30 juni 2004. X heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis, met als doel te verklaren dat de aandelenlease-overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. Subsidiair vordert X schadevergoeding van Dexia Bank Nederland NV, die zij toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in haar verplichtingen. Dexia heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord en een voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, waarin zij de grieven van X bestreed en bekrachtiging van het vonnis vroeg.

De procedure is geschorst op verzoek van Dexia, die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de procedure te schorsen op grond van artikel 1015 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. X heeft vervolgens verzocht om hervatting van de procedure, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om vooruit te lopen op de beslissing in de procedure op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Wcam). Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van Dexia in de Wcam-procedure niet zonder meer tot afwijzing zal leiden.

De rolraadsheer heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de geschorste procedure te hervatten, aangezien de argumenten van X niet voldoende onderbouwd zijn om aan te nemen dat Dexia misbruik van procesrecht maakt. De rolraadsheer heeft het verzoek tot hervatting van het geschorste geding afgewezen, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 9 februari 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE ENKELVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ROLBESCHIKKING
in de zaak van:
X,
wonende te Y,
APPELLANTE in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
procureur: mr. H.J. Bos,
t e g e n
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND NV,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
procureur: mr. J.M.K.P. Cornegoor.
Partijen worden hierna X en Dexia genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Bij dagvaarding van 29 september 2004 is X in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Amsterdam onder zaak-/rolnummer 00000/H00.0000 tussen partijen heeft gewezen en dat is uitgesproken op 30 juni 2004.
1.2. Bij memorie heeft X acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en – samengevat – primair voor recht zal verklaren dat X de in het petitum genoemde aandelenlease-overeenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd, subsidiair voor recht zal verklaren dat Dexia toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens X en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en bovendien Dexia zal veroordelen tot vergoeding van de door X geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met kosten.
1.3. Dexia heeft bij memorie van antwoord in het principaal appel de grieven van X bestreden, harerzijds voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, daartoe twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met kosten.
1.4. X heeft bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel de grieven van Dexia bestreden.
1.5. Vervolgens zijn de stukken in beide instanties gefourneerd voor het houden van pleidooi. De pleidooidatum was vastgesteld op 1 december 2005. Dit pleidooi is niet gehouden, aangezien Dexia inmiddels bij exploit van 28 november 2005 overeenkomstig artikel 1015 lid 1 juncto artikel 225 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de schorsing van de procedure had ingeroepen.
1.6. X heeft bij exploit van 21 december 2005 overeenkomstig artikel 1015 lid 2 juncto artikel 227 lid 1 Rv de hervatting van het geschorste geding verzocht.
1.7. Dexia heeft hierop een antwoordakte genomen, waarna partijen een rolbeschikking hebben verzocht.
2. Beoordeling
2.1. X beroept zich erop dat het zeer waarschijnlijk is dat het hof Dexia en de belangenorganisaties in hun verzoek tot verbindendverklaring van de overeenkomst op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Wcam) niet ontvankelijk zal verklaren. Er is voor de rolraadsheer evenwel geen aanleiding vooruit te lopen op de beslissing die het hof zal nemen in de procedure op grond van de Wcam. Niet kan worden gezegd dat vaststaat dat het verzoek van Dexia c.s. in de Wcam-procedure niet tot toewijzing zal leiden.
2.2. Voorts voert X aan dat in de onderhavige procedure geen schadevergoeding wordt gevorderd, althans geen schadevergoeding, in vergoeding waarvan de overeenkomst voorziet. De rolraadsheer kan X hierin niet volgen nu X toch onder meer schadevergoeding vordert, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke schade zij naar haar zeggen heeft geleden als gevolg van toerekenbaar tekortschieten van Dexia in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de aandelenlease-overeenkomsten.
2.3. X stelt dat zij reeds een verklaring op grond van artikel 7:908 lid 2 BW heeft ingediend, als bedoeld in artikel 1015 lid 2 sub b Rv. Een dergelijke verklaring kan evenwel eerst worden ingediend nadat de overeenkomst verbindend is verklaard en kan thans de schorsing niet verhinderen.
2.4. X stelt voorts dat te verwachten is dat de behandeling van het verzoek op grond van de Wcam onaanvaardbaar lang zal duren. De rolraadsheer is van oordeel dat dit niet het geval is. Het hof heeft de behandeling van het verzoek met de nodige voortvarendheid opgepakt.
2.5. Tot slot voert X aan dat Dexia misbruik van procesrecht maakt door gebruik te maken van de mogelijkheid om de procedure te schorsen. Niet valt in te zien dat een partij die gebruik maakt van de haar in de wet geboden middelen op zichzelf reeds misbruik van procesrecht zou maken indien de wederpartij daardoor langer op een beslissing in haar zaak moet wachten. Dit is immers een voorzien gevolg van het wettelijk stelsel. Redenen om in dit geval aan te nemen dat Dexia misbruik van procesrecht zou maken zijn onvoldoende (gemotiveerd) gesteld en/of aannemelijk geworden.
2.6. Een en ander leidt tot de slotsom dat er geen aanleiding bestaat de geschorste procedure te hervatten.
3. Beslissing
3.1. De rolraadsheer:
3.2. wijst het verzoek tot hervatting van het geschorste geding af.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. T.A.C. van Hartingsveldt en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2006.