ECLI:NL:GHAMS:2006:AX1388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1053
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.W.M. Tijnagel
  • J. J.A.M. Kennis
  • J.T.M. Nijenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in douanerechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat na afloop van de bezwaartermijn was ingediend door belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Het bezwaarschrift was gericht tegen een uitnodiging tot betaling (UTB) van douanerechten die op 15 september 2003 was verzonden. Belanghebbende had op 12 september 2003 aangifte gedaan met een onjuiste goederencode, wat leidde tot een te hoog douanerecht van 12% in plaats van het juiste tarief van 4,9%. De Douanekamer oordeelde dat de personeelsproblemen van belanghebbende, waaronder de ziekte en het ontslag van de directeur, onvoldoende grond vormden om de termijnoverschrijding als verschoonbaar aan te merken. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was verstreken, en de Douanekamer verklaarde het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de Douanekamer achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften in het bestuursrecht, en de mogelijkheid voor belanghebbende om alsnog een verzoek tot terugbetaling in te dienen bij de inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 04/1053 DK
de dato 7 maart 2006
1. De procedure
1.1. Op 19 maart 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroep-schrift ingekomen van A van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak op het bezwaarschrift van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P (hierna: de inspecteur), gedagtekend 17 maart 2004, met kenmerk xxxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) van 15 september 2003, met kenmerk xxxx, vermelde bedrag van
€ 2.684,04 aan douanerechten, niet-ontvankelijk werd verklaard.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 273 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 6 september 2005. Namens belanghebbende is verschenen A, directeur van belanghebbende. Namens de inspecteur is verschenen mr. B, tot zijn bijstand vergezeld van C.
1.4. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota tot de gedingstukken.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 12 september 2003 aangifte gedaan voor het vrije verkeer met een formulier IM 4 met nummer xxxxx. De goederen zijn op vermelde aangifte omschreven als "verduisteringsgordijnen van katoen". De aangegeven goederencode was 6303 91 00 99. Bij de aangifte heeft belanghebbende een factuurverklaring voor textielproducten met nummer xxx overgelegd. Op deze verklaring zijn de goederen omschreven als "9 (nine) pallets slac: coated curtain material as per pro forma commercial invoice no. xxxE dated 2003.06.16".
De douane heeft de aangifte afgedaan met een globale controle naar de juistheid van de aangifte. De uitslag van deze controle was 'conform'. Daarbij werd € 2.684,04 aan douanerechten geheven.
2.2. Bij brief van 26 januari 2004 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1. vermelde UTB. In de brief is als reden vermeld:
"Hierbij maken wij u kenbaar dat wij in bezwaar wensen te gaan tegen b.g. aangifte.
Dit verzoek wordt gedaan op grond van art. 236 van het CDW.
(..)
De zending werd aangegeven onder goederencode 6303 91 00 99, te weten verduisteringsgordijnen van katoen waarvan de heffingsvoet inzake invoerrechten derde landen: 12% bedraagt. (..).
De klant is de mening toegedaan dat de goederen moeten worden ingedeeld onder goederencode 5907 00 90 90, te weten: weefsels, anderszins geïmpregneerd, bekleed of bedekt, voor achtergronden van studio's of voor dergelijk gebruik, andere, waarvan de heffingsvoet inzake invoerrechten, derde landen, 4,9 % bedraagt.
Het teruggevraagde bedrag bedraagt € (toevoeging: DK) 1.588,-".
2.3. Op 17 maart 2004 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
Als motivering is vermeld: " (...)
De termijn voor indiening van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking.
(...)
Uw bezwaarschrift is niet binnen een week na afloop van de termijn ontvangen. Uw bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat u in verzuim bent geweest, is niet gebleken. Dus kunt u niet in uw bezwaar worden ontvangen".
3. Het geschil
In geding is de vraag of het bezwaarschrift tegen de uitnodiging tot
betaling terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Op 12 september 2003 is aangifte gedaan met een onjuiste goederencode. Aangegeven zijn 'verduisteringsgordijnen van katoen' met goederencode 6309 91 00 en een douanerecht van 12 %. Dit was onjuist. De aangifte had moeten zijn 'geïmpregneerd weefsel van de soort voor achtergronden van studio's, theaters of voor dergelijk gebruik' met goederencode 5907 00 90. Het bijbehorende douanerecht was 4,9 %.
4.2. Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend. Belanghebbende had ten tijde van de betreffende aangifte een serieus personeelsprobleem. De toenmalige directeur was ziek en is later ontslagen. In onze sector is het moeilijk gekwalificeerd en gespecialiseerd personeel te vinden met kennis van de specifieke douane-, accijns-, en btw-wetgeving. Er wordt daarom een beroep op bijzondere omstandigheden gedaan die leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.3. Er zal alsnog een beter gemotiveerd verzoek tot terugbetaling worden gedaan bij de inspecteur.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Na de ontvangst van het bezwaarschrift is herhaaldelijk aan medewerkers van belanghebbende gevraagd aan te geven of het geschrift moest worden beschouwd als bezwaarschrift of als een verzoek om terugbetaling. Hierop is van de zijde van belanghebbende geen reactie ontvangen.
5.2. Een verzoek om terugbetaling op basis van artikel 236 van het Communautair Douanewetboek heeft, op basis van de tot nu toe door belanghebbende overgelegde gegevens, geen kans van slagen. Belanghebbende kan echter een nieuw verzoek om terugbetaling doen met andere gegevens c.q. bescheiden dan zij tot nu toe heeft overgelegd.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan binnen zes weken na de dag van de dagtekening van de UTB een bezwaarschrift worden ingediend, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking.
6.2. In de onderhavige zaak is de UTB bekendgemaakt op de wijze zoals wordt voorgeschreven in artikel 3:41 Awb, te weten door toezending aan belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat de UTB ná 15 september aan belanghebbende is toegezonden. De termijn voor het instellen van bezwaar is derhalve aangevangen op 16 september 2003 en eindigde op 28 oktober 2003.
6.3. Eerst bij de brief van belanghebbende van 26 januari 2004 is bezwaar gemaakt tegen de sub1.1. vermelde UTB. Dit bezwaarschrift is na afloop van de bezwaartermijn ingediend. De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift kan op grond van artikel 6:11 Awb achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
6.4. De Douanekamer is van oordeel dat in de onderhavige zaak de door belanghebbende gestelde personeelsproblemen, met name inhoudende de ziekte, later gevolgd door ontslag, van de toenmalige directeur, geen, althans onvoldoende grond vormen om met inachtneming van artikel 6:11 Awb de termijnoverschrijding als verschoonbaar aan te merken.
6.5. De Douanekamer merkt daarbij op dat belanghebbende ter zitting erop is gewezen dat zij alsnog een met redenen omkleed verzoek om terugbetaling kan indienen bij de inspecteur.
6.6. Gelet op het vorenoverwogene is het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 7 maart 2006 door mrs. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, J. J.A.M. Kennis en J.T.M. Nijenhof, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.