GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 24 augustus 2006 in de zaak onder rekestnummer 102/2006 NOT van:
MR. [X],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. D.R. Doorenbos,
[Y],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. A.A. Veerbeek.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 19 januari 2006 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Zwolle, verder te noemen de kamer, van 20 december 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen klager, ten dele gegrond is verklaard en de maatregel van waarschuwing is opgelegd aan de notaris. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard en is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek strekkende tot schadevergoeding.
1.2. Op 28 maart 2006 is van de zijde van klager een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klager zijn op respectievelijk 15, 17 en 20 februari, alsmede op 4 mei, 3 juni en 7 juni 2006 aanvullende stukken ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van de notaris zijn op 2 juni 2006 aanvullende stukken ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2006. Klager en zijn gemachtigde zijn verschenen, alsmede de notaris en zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en zal deze daarom vernietigen.
4.1. Bij beslissing van de kantonrechter te Nijmegen van 1 maart 2002 is klager bevolen zijn medewerking te verlenen aan een beschrijving van zijn vermogen als bedoeld in art. 1:136 BW. Onder punt 5.2 laatste alinea van deze beslissing staat dat ten overvloede wordt vermeld dat voor inmiddels ex-echtgenote van klager, eveneens geldt dat zij moet meewerken aan een beschrijving van het (haar) vermogen. Het verzoek tot het opleggen van een dwangsom is afgewezen op grond van klagers expliciete verklaring dat hij wil meewerken aan het vaststellen van de onverteerde inkomsten. Als notaris is de notaris aangewezen.
4.2. Klager is op 16 april 2002 met zijn advocaat mr. R.M.G.A. van der Mast ten kantore van de notaris verschenen. De bespreking heeft plaatsgevonden met kandidaat-notaris [Z], verder te noemen mr. [Z].
4.3. Bij brief van 19 april schrijft mr. P. Wessing, advocaat van de ex-echtgenote, aan mr. Van der Mast voornoemd:
“Van Mr. [Z] vernam ik, dat u in plaats van uw cliënt op 16 april 2002 op zijn kantoor was verschenen. Uiteraard was dit de afspraak niet, maar ik ben wel iets van u gewend. Ik heb begrepen, dat uw cliënt thans op 30 april aanstaande ten kantore van Mr. [Z] zal verschijnen om het Mr [Z] mogelijk te maken een boedelbeschrijving op te maken.”
4.4. Op 7 mei 2002 heeft klager alle stukken aan mr. [Z] aangeleverd. op 10 juni 2002 heeft klager gebeld naar het notariskantoor over de verdere gang van zaken.
4.5. Bij brief van 21 juni 2002 schrijft mr. Wessing aan mr. Van der Mast:
“Van het notariskantoor [...] vernam ik, dat uw cliënt niet medewerkt aan het tot stand komen van de akte. Ik verzoek u te bevorderen, dat deze akte binnen tien dagen na heden wordt ondertekend, bij gebreke waarvan ik moet aannemen, dat uw cliënt niet wil medewerken.”
Bij deze brief was gevoegd een verzoekschrift gericht aan de kantonrechter waarin staat:
“Het notariskantoor mrs. [...] hebben zich bij de gemachtigde van verzoekster erover beklaagd, dat gerequestreerde weigert de akte van boedelbeschrijving te ondertekenen en om de gevraagde eed af te leggen.”
4.6. Naar aanleiding van de hiervoor geciteerde brieven van mr. Wessing laat mr. [Z] aan klager bij faxbrief van 26 juni 2002 weten:
“Zojuist heb ik de heer P. Wessing bevestigd dat u een afspraak heeft gemaakt voor dinsdag 2 juli aanstaande om bij ons op kantoor de procesverbaalakte te komen tekenen. Ik heb in die bevestiging tevens aangegeven dat u te kennen heeft gegeven altijd bereid te zijn geweest de procesverbaalakte te tekenen en zeker ook bereid was en bent om de eed af te leggen.
Verder heb ik gememoreerd dat hij in één van zijn eerdere brieven (dd. 19 april 2002) heeft geschreven dat u niet in persoon op kantoor zou zijn verschenen. Vermoedelijk berust dit op een misverstand, omdat u op de bewuste datum wel (in gezelschap van uw advocaat) op kantoor aanwezig was.”
4.7. Op 2 juli 2002 is klager op het kantoor van de notaris verschenen om de akte te ondertekenen. Hij heeft dat toen (nog) niet gedaan omdat niet alles in orde was. In dit gesprek is niet aan de orde geweest dat de wederpartij geen afschrift van het proces-verbaal zou krijgen. Op 12 juli 2002 heeft klager de proces-verbaalakte getekend in het bijzijn van zijn advocaat en ten overstaan van mr. [Z]. Tijdens de vakantie van mr. [Z] heeft de notaris op 12 augustus 2002 op telefonisch verzoek van mr. Wessing een afschrift van het proces-verbaal aan laatstgenoemde toegezonden. Mr. [X] heeft deze toezending niet aan de advocaat van klager medegedeeld.
4.8. Bij faxbrief van 30 september 2002 schrijft mr. [Z] aan [Y]:
“Hierbij bevestig ik u dat tussen u, uw advocaat, de heer Van der Mast en de advocaat van de wederpartij, de heer Wessing, de afspraak is gemaakt dat geen van partijen inzage zou krijgen in het proces-verbaal van de andere partij. Ik verzeker u dan ook dat ik geen van partijen een afschrift van de proces-verbaalakte van de wederpartij heb toegestuurd.”
5. Het standpunt van klager
5.1. Klager verwijt de notaris dat de notaris in strijd met de gemaakte afspraak van 16 april 2002 tussen klager en de kandidaat-notaris mr.[Z], zijnde de behandelaar van het dossier van klager, zonder nader overleg op 12 juli 2002 een afschrift van het proces–verbaal aan mr. Wessing, heeft afgegeven. Volgens klager was de notaris van deze afspraak op de hoogte en heeft hij deze afspraak geschonden.
5.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door mr. Wessing mededelingen te doen over klager hetgeen onder meer blijkt uit de brief van 21 juni 2002 van deze advocaat aan de advocaat van klager.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
6.2. De notaris heeft voor de kamer betoogd dat hij op grond van zijn zorgplicht in het onderhavige geval verplicht was tot afgifte van een afschrift van het proces-verbaal aan mr. Wessing, toen die daarom verzocht. In dat verband heeft de notaris gesteld dat zijn zorgplicht boven zijn geheimhoudingsplicht ging. De notaris heeft tevens verklaard dat hij niet op de hoogte was van de gemaakte afspraak.
6.3. In hoger beroep heeft de notaris aangevoerd dat de geheimhoudingsplicht niet van toepassing was omdat hij als notaris wettelijk verplicht was het afschrift te verstrekken. Hij verwijst ter ondersteuning van dit standpunt naar het bepaalde in artikel 49 lid 1 sub b Wna, stellende dat mr. Wessing namens zijn cliënte aan de akte een recht ontleent. Daarnaast meent de notaris dat van schending van de geheimhoudingsplicht geen sprake was nu de inhoud van de desbetreffende akte jegens de cliënte van de advocaat juist niet verborgen diende te blijven.
7. De beoordeling van de klacht
7.1. Bij beschikking van 1 maart 2002 heeft de Kantonrechter te Nijmegen in een geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote op verzoek van de ex-echtgenote van klager de volgende beslissing gegeven:
“beveelt een beschrijving van het vermogen van [Y] als bedoeld in artikel 1:136 BW, waarbij als notaris wordt aangewezen mr. [X], kantoorhoudende aan de [adres] te [plaats],
beveelt dat [Y] zijn medewerking moet verlenen aan voormelde beschrijving,”
7.2. Anders dan de kamer in haar bestreden beslissing heeft geoordeeld handelt een notaris die door de rechter is aangewezen als notaris ten overstaan van wie de akte moet worden gepasseerd houdende het proces-verbaal van beschrijving van het vermogen, niet in strijd met zijn geheimhoudingsplicht indien hij een afschrift van deze akte verstrekt aan de partij op wiens verzoek de beschrijving is bevolen. Deze partij is ingevolge de rechterlijke uitspraak immers rechtstreeks belanghebbende bij deze akte. Het bepaalde in artikel 49 Wna brengt voor de notaris zelfs de verplichting mee een afschrift van de akte te verstrekken aan deze partij.
7.3. Ingevolge de hiervoor in 7.1 genoemde rechterlijke beslissing was klager zonder meer verplicht mee te werken aan de bevolen beschrijving zolang deze beslissing rechtskracht had. Dit brengt tevens mee dat het klager niet vrijstond aan de mogelijkheid van afgifte van een afschrift van de desbetreffende akte aan zijn ex-echtgenote of haar advocaat beperkingen te verbinden. Klager heeft gemeend dat van hem niet langer gevergd kon worden zonder meer mee te werken aan de bevolen beschrijving van zijn vermogen omdat – anders dan waarvan in de rechterlijke beslissing werd gegaan – zijn ex-echtgenote niet meewerkte aan een beschrijving van haar vermogen. In plaats van de hiervoor bedoelde beperkingen aan te brengen had klager zich tot de rechter dienen te wenden bijvoorbeeld door op die grond een executiegeschil aan te spannen met betrekking tot de beschikking van 1 maart 2002 of door ook zijnerzijds een verzoek bij de kanonrechter in te dienen om zijn ex-echtgenote te bevelen mee te werken aan een beschrijving van haar vermogen.
7.4. Op grond van het onderzoek in hoger beroep is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat klager en de kandidaat-notaris mr. [Z] de afspraak hadden gemaakt dat een afschrift van de akte alleen aan klager en diens advocaat zou worden gezonden. Uit het hiervoor onder 7.2 en 7.3 overwogene volgt dat het de kandidaat-notaris niet vrijstond om zolang de rechterlijke beslissing van 1 maart 2002 haar rechtskracht niet had verloren afspraken te maken met klager die de strekking hadden de afgifte van een afschrift van de akte aan de ex-echtgenote van klager of haar advocaat te beperken. De notaris heeft dan ook juist gehandeld door zich aan deze afspraak niet gebonden te achten. De klacht is op dit punt dus ongegrond.
Het hof zal de onder verantwoordelijkheid van en dus aan de notaris toe te rekenen gedraging van de kandidaat-notaris bestaande uit het maken van deze afspraak verder niet in zijn beoordeling van de tegen de notaris ingediende klacht betrekken nu deze klacht hierop geen betrekking heeft.
7.5. Klager heeft zich er ook nog over beklaagd dat de notaris heeft gehandeld in strijd met zijn geheimhoudingsplicht door mededelingen te doen aan de advocaat van zijn ex-echtgenote als vermeld in diens brief aan de advocaat van klager van 21 juni 2002. Het hof is van oordeel dat uit deze brief niets blijkt van mededelingen van de notaris die als tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen worden aangemerkt.
7.6. Klager heeft nog verzocht te bepalen dat de notaris aan klager de door hem geleden schade en gedragen kosten dient te vergoeden. Reeds omdat een dergelijke verzoek in het kader van een tuchtprocedure niet-ontvankelijk is, komt het niet voor toewijzing in aanmerking.
7.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond;
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 24 augustus 2006 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN
KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT ZWOLLE
Nummer : KvT 20050483
Datum : 20 december 2005
de heer [Y],
wonende te [plaats]
hierna te noemen: klager,
mr. [X],
notaris ter standplaats [plaats],
hierna te noemen: de notaris,
raadsman mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de volgende bescheiden:
- de beslissing van de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem d.d. 28 mei 2003;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 18 augustus 2003, alsmede het proces-verbaal van 29 september 2003;
- de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 17 januari 2005, waarbij de Kamer van Toezicht te Utrecht is belast met de behandeling van het wrakingsverzoek tegen de leden van de Kamer van Toezicht te Arnhem;
- de beschikking van de Kamer van Toezicht te Utrecht d.d. 14 juni 2005 waarbij de wraking gegrond is verklaard;
- de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam waarbij de Kamer van Toezicht te Zwolle is belast met de verdere behandeling van deze zaak;
- de in verband hiermede aan deze Kamer toegezonden bescheiden.
Vervolgens is de zaak behandeld ter zitting van de Kamer van Toezicht op 8 november 2005, alwaar zijn verschenen klager in persoon alsmede de notaris in persoon vergezeld van zijn raadsman mr. Doorenbos.
Bij gelegenheid van deze zitting is door mr. Doorenbos een pleitnota overgelegd alsmede een aantal processen-verbaal van getuigenverhoren in het kader van het aan deze zaak gerelateerde gerechtelijk vooronderzoek.
De Kamer neemt als uitgangspunt de situatie zoals deze bestond ten tijde van de tussenbeslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem d.d. 28 mei 2003. In het bijzonder neemt de Kamer over en maakt tot de hare hetgeen de Kamer te Arnhem aan feiten heeft vastgesteld.
De behandeling van de Kamer van Toezicht te Arnhem heeft ertoe geleid dat getuigenverklaringen zijn afgelegd zowel voor de Kamer als ten overstaan van notarissen alsmede ten overstaan van de rechter-commissaris te Arnhem in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek inzake een verdenking tot meineed.
De Kamer van Toezicht te Zwolle bevindt zich niet in de positie een oordeel te geven over de vraag of ter zake nu wel of geen sprake is geweest van het afleggen van een verklaring in strijd met de waarheid. Bij het navolgende dient dan ook in aanmerking te worden genomen dat dit geen oordeel bevat over de kwestie rond de meineed.
De Kamer gaat voorbij aan de vraag of ten deze nu wel of niet een afspraak is gemaakt die er toe strekte dat slechts met toestemming van klager en/of zijn raadsman een afschrift kon worden verstrekt van het proces-verbaal inhoudende hetgeen volgens klager tot het vermogen behoorde dat vatbaar zou zijn voor scheiding en deling in het kader van de echtscheiding c.q. boedelscheidingsprocedure tussen hem en zijn voormalige echtgenote. Veeleer acht de Kamer van belang de vraag of in een situatie als de onderhavige de notaris had moeten of kunnen overgaan tot afgifte van de door klager tegenover de notaris afgelegde verklaring, behelzende de beoogde boedelbeschrijving .
Bij de beoordeling van die vraag acht de Kamer het navolgende van belang. Klager was bij beschikking van de kantonrechter te Nijmegen van 1 maart 2002 veroordeeld medewerking te verlenen aan een beschrijving van zijn vermogen als bedoeld in artikel 1:136 BW. Ten kantore van de notaris was kandidaat-notaris mr. [Z] belast met de onderhavige aangelegenheid. Zijn bemoeiingen hebben geleid tot verschillende contacten die uiteindelijk tot resultaat hebben gehad dat klager op 12 juli 2002 een proces-verbaal heeft ondertekend inhoudende opgave van zijn vermogen zulks in het bijzijn van zijn advocaat en ten overstaan van mr. [Z]. De advocaat van de echtgenote van klager heeft aan de notaris verzocht een afschrift van dit proces-verbaal aan hem toe te zenden. Dit heeft de notaris op 12 augustus 2002 gedaan op een tijdstip dat, naar de notaris wist, mr. [Z] met vakantie was.
Alvorens tot deze afgifte over te gaan heeft hetzij de notaris het desbetreffende dossier niet geraadpleegd en aldus over het hoofd gezien een aantekening op de envelop waarin zich het dossier bevond, met de mededeling dat geen van partijen het p.v. van de ander mocht zien, en een volgens de kandidaat-notaris op het dossier aanwezige memobriefje op de kaft van het dossier:
“AFSCHR. NAAR ALLEEN
1) [Y]
2) VAN DER MAST”
De af te leggen en afgelegde verklaring had betrekking op het vermogen van klager zulks met het oog op de vraag of en zo ja in welke mate verrekening van onverteerde inkomsten tijdens huwelijk zou dienen plaats te vinden nu de voormalige echtgenote van klager zich op het standpunt stelde dat ter zake nog ten gunste van haar verrekening diende plaats te vinden. Dit betekent dat in het kader van een eventuele nieuwe procedure aan de orde zou komen of en in welke mate de door klager afgelegde verklaring tegenover de notaris deugdelijk was en welke rechtsgevolgen daaraan verbonden zouden dienen te worden.
De Kamer van Toezicht is van oordeel dat op een situatie als de onderhavige de geheimhoudingsplicht van de notaris van toepassing is. Het ging immers om de notariële vastlegging van een verklaring van een partij, aan de hand waarvan eventueel in een later geding geprocedeerd zou dienen te worden.
Met betrekking tot deze verklaring is van belang dat deze werd afgelegd omdat [Y] daartoe door de bevoegde rechter was veroordeeld en dat de strekking daarvan was dat in elk geval op enig moment de voormalige echtgenote van [Y] van de inhoud van die verklaring kennis zou krijgen. Gelet op de aard van de verhoudingen tussen partijen op dat moment was het evenwel kennelijk voor [Y] van belang dat afgifte op een min of meer gecontroleerd moment (hetzij in een procedure hetzij bij gelegenheid van enig onderling overleg) zou plaatsvinden, hetgeen betekent dat in elk geval tot dat moment op de notaris een geheimhoudingsplicht rustte. Als partijen ieder een boedelbeschrijving moeten opstellen, kan het juist van belang zijn dat zij niet over en weer inzage krijgen in de door hen afgelegde boedelbeschrijving; aldus kunnen zij niet van elkaar "afkijken" tot welke boedelbestanddelen zij van mening zijn gerechtigd te zijn.
Het enkele feit dat de onderhavige verklaring toch aan een derde is afgegeven, levert handelen op in strijd met geheimhoudingsplicht en met de zorgvuldigheidseisen die aan een notaris mogen worden gesteld. Dit is slechts anders wanneer daarvoor voldoende rechtens relevante redenen aanwezig zijn.
Uit het vorenoverwogene volgt dat, gelijk ook klager ter zitting heeft medegedeeld, dat hij de desbetreffende notariële verklaring zou overleggen indien en voorzover een geding zou plaatsvinden waarbij beslist zou kunnen worden of ter zake van verrekening uit hoofde van huwelijksvoorwaarden aan zijn voormalige echtgenote nog bedragen zouden toekomen. Onder deze omstandigheden ligt het niet voor de hand dat de notaris zonder enig overleg stukken afgeeft als de onderhavige aan de raadsman van wederpartij. De Kamer heeft in de standpunten van de notaris geen behoorlijk argument kunnen vinden voor zijn handelen.
Daarbij komt dat onweersproken is dat – naar de notaris bekend was - de advocaat van de voormalige echtgenote van klager met haar een relatie onderhield en dat deze raadsman tevens een studievriend van de notaris was. Dit zijn omstandigheden die wellicht een zakelijke en objectieve beoordeling van het gedane verzoek om afgifte hebben gecompliceerd.
De Kamer acht omstandigheden denkbaar dat tot een dergelijke afgifte toch zou worden besloten, doch dan zou het op de weg van de notaris hebben gelegen om zich ervan te vergewissen dat sprake was van een situatie waarin hij dit zou kunnen doen. Vaststaat dat het in de onderhavige zaak gaat om een langlopend conflict tussen beide voormalige echtelieden en dat het hier gaat om het opmaken en afgeven van verklaringen, die bepaald niet alledaags zijn, althans slechts bij uitzondering op deze wijze worden verkregen in het kader van mogelijke verrekeningsprocedures. Dan had van een zorgvuldig handelend notaris mogen worden verwacht dat hij alvorens tot afgifte over te gaan, het dossier nauwkeurig had bestudeerd om te bezien of daarin contra-indicaties gelegen waren. Gegeven reeds het zonder twijfel relatief omvangrijke dossier, had de notaris kunnen begrijpen dat zondermeer afgeven van welke verklaring dan ook wel eens tot complicatie zou kunnen leiden, zodat tenminste nader onderzoek c.q. nadere confrontatie gewenst was. Niets had hem immers verhinderd om bij het gedane verzoek de wederpartij, klager of zijn raadsman, te vragen of er bezwaar bestond tegen afgifte. Dit klemt te meer nu de Kamer niet is duidelijk geworden waarom de verklaring op 12 augustus 2004 afgegeven diende te worden en waarom niet gewacht kon worden tot de behandelaar, mr. [Z], van vakantie was teruggekeerd.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de notaris te dezer zake zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden zonder dat daarvoor enige voldoende steekhoudende reden aanwezig was en heeft gehandeldin strijd met de zorgvuldigheid die van een behoorlijk notaris in aangelegenheden als deze verwacht mag worden.
Klager heeft nog verzocht “notaris [X] de geleden kosten en schade te vergoeden” . In dit onderdeel van de klacht kan klager niet worden ontvangen omdat een dergelijke beslissing niet tot de bevoegdheden van een Kamer van Toezicht behoort.
Klager heeft zich er ook nog over beklaagd dat gehandeld is in strijd met de geheimhoudingsplicht door mededelingen te doen als vermeld in de brief van 21 juni 2002 van mr. Wessing aan de raadsman van klager. mr. Van der Mast. De Kamer acht deze mededelingen niet van dien aard dat deze als tuchtrechtelijk relevant kunnen worden beschouwd. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
Verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op afgifte op het proces-verbaal d.d. 12 juli 2002 en verklaart voor het overige ongegrond
Legt aan de notaris op de maatregel van waarschuwing;
Bepaalt dat deze maatregel ten uitvoer zal worden gelegd nadat deze beslissing kracht van gewijsde heeft verkregen, waarna de notaris ter zake een nadere oproeping zal worden toegezonden;
Verklaart klager niet ontvankelijk in zijn verzoek tot schadevergoeding.
Aldus beslist door de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Zwolle, bestaande uit mrs. E.A. Maan, voorzitter, M.E.L. Fikkers, J.H. Kappert, M.J.J. Procee-Geelhoed en W.R. Bruinink, leden, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 20 december 2005, in tegenwoordigheid van I.A. Wagenvoord-de Vries als secretaris.