GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 31 augustus 2006 in de zaak onder rekestnummer 409/2006 NOT van:
MR. [X],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigden: 1. mr. S.F.H.M. Staal-Doensen,
2. K. Faber RA,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 9 maart 2006 een verzoekschrift ingekomen waarbij appellant, verder te noemen de notaris, hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 8 februari 2006.
Bij deze beslissing is de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen klager, tegen de notaris gedeeltelijk gegrond verklaard, onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
1.2. Van de zijde van klager is op 13 april 2006 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2006. Verschenen zijn de notaris en de gemachtigden van klager. Partijen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde sub 1. aan de hand van een pleitnota.
1.4. Na de sluiting van de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 8 juni 2006 is een brief gedateerd 20 juni 2006 van de zijde van de notaris ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Van de zijde van klager is een brief gedateerd 12 juli 2006 ter griffie van het hof ingekomen. Uit de reactie van klager blijkt dat hij er mee in stemt dat het hof kennis neemt van de inhoud van de brief van 20 juni 2006.
1.6 Op 19 juli 2006 is een brief van de notaris ter griffie van het hof ingekomen, waarin hij het hof in kennis stelt van de reactie van klager.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar het geen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Bij brief van 27 juli 2005 heeft klager zijn bevindingen in de vorm van een klacht ter kennis van de kamer gebracht. Hierin wordt gesteld dat de notaris niet voldaan heeft aan zijn verplichting ingevolge artikel 112, eerste lid, van de Wet op het notarisambt, verder te noemen Wna, het tijdig – conform artikel 24, vierde lid Wna - indienen van de jaarstukken over 2004.
4.2. Voorts wordt de notaris – ondanks de schriftelijke herinnering van klaagster aan de notaris, gedateerd 24 juni 2005 - verweten dat hij niet tijdig heeft voldaan aan zijn verplichting tot indiening van de mededeling volgens artikel 8 van de Administratieverordening, hierna te noemen: de mededeling, de opstelling van zijn persoonlijke vermogen en de opstelling van het inkomen van de notaris.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klager gedeeltelijk en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft betoogd dat zijn accountant de stukken tijdig heeft ingestuurd via de e-mail. In het bijzonder heeft de notaris er op gewezen dat de mededeling gelijktijdig met de jaarstukken is verzonden.
5.3. Voorts heeft de notaris naar voren gebracht dat hij zijn vermogensopstelling en inkomensopstelling gespecificeerd heeft ingediend en al zou dat te laat zijn gebeurd, dan nog zou dat de derdengelden en daarmee de wettelijke controletaak van klager niet in gevaar hebben gebracht.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Het hof voegt hier aan toe dat met betrekking tot het tijdig doen van de mededeling uit de brief gedateerd 20 juni 2006 van de notaris is gebleken dat ingevolge de bijlage - de nota van de accountant van 6 april 2005 - de notaris er van mocht uitgaan dat de mededeling tijdig is gedaan.
6.2. Het geen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het voorgaande reeds behandeld, dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.3. Het vorenoverwogene leidt daarom tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 31 augustus 2006 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
Bureau Financieel Toezicht (BFT),
gevestigd te Utrecht,
gemachtigde: drs. A.E.R. Blok RA,
hierna te noemen: BFT,
mr. [X],
notaris te [plaats],
hierna te noemen: de notaris.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij brief van 27 juli 2005 heeft BFT een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 13 oktober 2005. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 10 januari 2006 ter vergadering van de voltallige Kamer. Namens het BFT is zijn gemachtigde verschenen. De notaris, alsmede zijn accountant, zijn eveneens verschenen.
De notaris heeft niet voldaan aan zijn verplichting ex artikel 112, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) om de jaarstukken over 2004 bij BFT in te dienen binnen de ingevolge artikel 24, vierde lid, Wna bepaalde termijn van vier maanden na afloop van het boekjaar. Ondanks de door BFT op 24 juni 2005 verzonden herinnering heeft de notaris niet geheel voldaan aan zijn plicht tot indiening van de mededeling volgens artikel 8 van de Administratieverordening (hierna: de mededeling), de opstelling van het vermogen en de opstelling van het inkomen. Het BFT acht voormeld tekortschieten van de notaris klachtwaardig, daar dit nalaten een adequaat en goed georganiseerd toezicht op het financiële beheer van de notariële praktijk belemmert.
3. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
De notaris concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de klacht, omdat deze onvoldoende met redenen omkleed is. Het BFT heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de uitoefening van het toezicht feiten of omstandigheden zijn gebleken die naar zijn oordeel grond opleveren voor het opleggen van een tuchtmaatregel. Hiervan kan slechts sprake zijn indien de overtreding van enige norm dermate ernstig is dat de bescherming van het publieke belang, te weten het te allen tijde veilig zijn van derdengelden, niet is gewaarborgd. De bescherming hiervan is de enige reden van het bestaan van het BFT. De wettelijke termijn is hierbij slechts een middel en geen doel op zich.
Volgens de notaris is de omschrijving van de "tekortkoming" door BFT onvolledig, onjuist en daardoor misleidend. De notaris geeft aan dat de complete en definitieve praktijkjaarstukken van zowel de houdstervennootschap als de dochtervennootschap tijdig zijn ingediend. Hetzelfde geldt voor de mededeling. Na een herinneringsbrief van 24 juni 2005 heeft de notaris op 11 juli 2005 het BFT schriftelijk medegedeeld dat de mededeling is gedaan, dat het privé-vermogen ongeveer hetzelfde was als het jaar daarvoor en dat het inkomen blijkt uit de jaarstukken van de holding en slechts wordt aangevuld met enig inkomen uit vermogen. De actuele specificatie inzake het privé-vermogen is enkele weken daarna verzonden.
Het BFT was derhalve op 12 juli 2005, dus ruim twee weken na zijn rappelbrief, geheel op de hoogte van de stand van zaken. Het BFT kon, gezien de verstrekte inlichtingen, sinds 30 april 2005 grotendeels en sinds 12 juli 2005 volledig gerust zijn met betrekking tot de gewenste veiligheid van de derdengelden, zodat het zijn wettelijke controletaak ten aanzien van de notaris heeft vervuld.
De notaris vindt dat het BFT zijn beperkte middelen doelgericht moet benutten, daar waar dat het hardst nodig is. De klacht tegen de notaris past daar niet bij en wekt daarom verbazing en teleurstelling bij de notaris.
4. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
4.1 De Kamer ziet zich voor de vraag gesteld of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
4.2 Zoals de Kamer reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 4 maart 2003 (KvT 02/12) inzake een eerdere klacht van het BFT tegen de notaris, dient het BFT op grond van de Wna toezicht te houden op de naleving door het notariaat van de wettelijke verplichtingen die verband houden met de financiële situatie in het notariaat. Indien het BFT niet tijdig over de financiële gegevens van een notaris beschikt, kan het niet effectief toezicht houden op de financiële omstandigheden van de notaris. Het gaat hierbij, waarop ook door de gemachtigde van het BFT is gewezen, niet enkel om het waarborgen van de veiligheid van de cliëntengelden, zoals de notaris stelt. In verband met het voorgaande verplicht de Wna de notaris dan ook om het BFT tijdig te voorzien van de benodigde stukken.
4.3 Met betrekking tot de klacht van het BFT inzake het niet tijdig doen van de mededeling, overweegt de Kamer dat de notaris in zijn brief van 11 juli 2005 in antwoord op de rappelbrief van het BFT heeft geschreven dat deze mededeling is gedaan. De accountant van de notaris heeft ter zitting van de Kamer bevestigd dat de mededeling tijdig is gedaan. Gelet hierop is de Kamer van oordeel dat het BFT niet heeft kunnen volstaan met de niet nader onderbouwde stelling dat de mededeling niet tijdig is gedaan.
Naar het oordeel van de Kamer is de klacht met betrekking tot het niet volgens de verplichtingen op grond van de Wna opstellen van het inkomen en het vermogen, terecht voorgelegd. De Kamer overweegt hieromtrent het volgende. Ingevolge de Administratieverordening is de notaris onder meer verplicht zijn administratie zodanig in te richten dat de verslaggeving kan geschieden conform door het bestuur van de KNB vastgestelde staten voor de indeling van de balans en de staat van baten en lasten en voorschriften met betrekking tot de wijze en frequentie van berekening van de bewarings- en liquiditeitspositie. De verslagleggingsstaten zijn door de KNB - in overleg met het BFT - vastgesteld en vormen de norm binnen het notariaat. De gemachtigde van het BFT heeft ter zitting verklaard dat het BFT van de notaris geen inkomensstaat, zoals vastgesteld door de KNB, heeft ontvangen en pas op 3 augustus 2005 de opstelling van het vermogen, maar niet in de vorm van de door de KNB vastgestelde vermogensstaat. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is de Kamer niet gebleken dat de notaris wel tijdig aan zijn verplichting tot het indienen van zijn inkomens- en vermogensstaat zou hebben voldaan. De opmerking van de notaris in zijn brief van 11 juli 2005 dat het privé-vermogen ongeveer hetzelfde is als het jaar ervoor, is volstrekt onvoldoende. De notaris heeft derhalve niet tijdig en niet in de door de beroepsgroep gebruikte vorm duidelijkheid verschaft omtrent zijn inkomen en vermogen.
Gelet op het voorgaande heeft de notaris niet geheel voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 112 Wna en dient de klacht gedeeltelijk gegrond te worden verklaard.
4.4 Ter vaststelling van de sanctie acht de Kamer het volgende van belang. De Kamer heeft in haar voormelde uitspraak van 4 maart 2003 een klacht van het BFT tegen de notaris inzake het niet (tijdig) indienen van financiële gegevens gegrond verklaard. Zij is toen niet overgegaan tot het opleggen van een maatregel aan de notaris, maar heeft overwogen dat aan herhaald nalatig optreden dienaangaande door de Kamer zwaar zal worden getild. Nu de notaris wederom niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 112 Wna ziet de Kamer aanleiding de notaris thans de maatregel van waarschuwing op te leggen.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
- legt aan notaris [X] de maatregel waarschuwing op;
- bepaalt dag en uur waarop de waarschuwing zal worden uitgesproken nadat de vaststelling
heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter,
mr. H.Ph. Breuker, J.E. Huisman en mr. E.M.W. de Lange, leden, en mr. P. Schulting, plaatsvervangend lid, bijgestaan door mr. M.J.C. ten Hoopen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006.
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.