ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ2610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
992/06 SKG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bepaling over deeltijdregeling voor ouderen in Algemene Regeling behorend bij CAO

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, hebben de appellanten, verenigd onder de naam de Bonden, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Haarlem. De Bonden, bestaande uit de FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en De Unie, hebben vijf grieven ingediend tegen het vonnis waarin hun vordering werd afgewezen. De Bonden vorderen dat werknemers van Corus vanaf hun 60ste tot de verplichte pensioenleeftijd van 65 jaar gebruik kunnen maken van de deeltijdregeling voor ouderen, zoals vastgelegd in artikel 7A.2 van de Algemene Regeling (AR). De kantonrechter had deze vordering afgewezen, wat de Bonden aanvechten.

Corus, de geïntimeerde, heeft de grieven bestreden en verzocht het vonnis te bekrachtigen. De zaak is behandeld op de zitting van 29 september 2006, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities. De kern van het geschil draait om de interpretatie van artikel 7A.2 AR, dat werknemers de mogelijkheid biedt om in deeltijd te werken. De Bonden stellen dat deze regeling gedurende maximaal vijf jaar kan worden toegepast, terwijl Corus van mening is dat dit slechts voor twee jaar geldt.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de feiten correct heeft weergegeven en dat de grieven van de Bonden niet opgaan. Het hof oordeelt dat de regeling in artikel 7A.2 AR moet worden gelezen in samenhang met andere bepalingen in de AR, die bepalen dat het dienstverband eindigt bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd. Het hof concludeert dat de deeltijdregeling niet kan worden verlengd in lijn met de verhoging van de pensioenleeftijd. De Bonden hebben niet kunnen aantonen dat er afspraken zijn gemaakt die de regeling wijzigen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de Bonden in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

2 november 2006
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging FNV BONDGENOTEN,
kantoorhoudende te Utrecht,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging CNV BEDRIJVENBOND,
kantoorhoudende te Houten,
3. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging DE UNIE, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening,
kantoorhoudende te Culemborg,
APPELLANTEN,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORUS STAAL B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORUS SERVICES NEDERLAND B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORUS TECHNOLOGY B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DSM AGRO B.V.,
allen gevestigd te Velsen-Noord, gemeente Velsen,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. B.J.H. Crans.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna de Bonden genoemd en geïntimeerden gezamenlijk Corus.
De Bonden zijn bij dagvaarding van 24 mei 2006 in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) gewezen onder zaak/rolnummer 305114/VV EXPL 06-80 tussen de Bonden en de vereniging Belangenorganisatie voor Middelbaar en Hoger Personeel bij Corus als eisers en Corus als gedaagde en uitgesproken op 28 april 2006.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
De Bonden hebben overeenkomstig de appeldagvaarding vijf grieven tegen dit vonnis aangevoerd, producties overgelegd, hun eis nader gepreciseerd en verminderd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad - de vordering van de Bonden, zoals in de appeldagvaarding verwoord, alsnog zal toewijzen met veroordeling van Corus in de kosten van het geding in beide instanties.
Corus heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van de Bonden in de kosten van het geding in hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 29 september 2006 doen bepleiten, de Bonden door mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, en Corus door mr. R.A.A. Duk, advocaat te ’s-Gravenhage, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van het geding in beide instanties. De inhoud van deze stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
3. De feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder het kopje “De feiten”, a tot en met q, de feiten opgesomd die door hem bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt zijn genomen. Deze zijn hoger beroep niet bestreden; derhalve zal ook het hof van deze feiten uitgaan.
4. De beoordeling
4.1. Tot 1 februari 2005 was op de relatie tussen Corus en haar werknemers van toepassing de CAO voor de Sociale Eenheid IJmuiden van Corus, zoals die met ingang van 1 februari 2002 was gewijzigd en opnieuw was vastgesteld. Deze CAO voorzag in de toepasselijkheid van een als bijlage C bij de CAO gevoegde Algemene Regeling (hierna ook AR).
In artikel 3.3.1 van deze Algemene Regeling is bepaald dat het dienstverband (ondermeer) eindigt door het bereiken van de 62-jarige leeftijd (sub h).
Artikel 7A.2 AR luidt - voorzover in dit geding van belang – als volgt:
“De werknemer heeft vanaf het bereiken van de 60-jarige leeftijd de mogelijkheid tot het werken in deeltijd van 90%, waarbij de Onderneming 100% van het inkomen blijft betalen.
Voor de werknemer vanaf 61 jaar bestaat de mogelijkheid van het werken in deeltijd van 80%, waarbij de Onderneming 100% van het inkomen blijft betalen.”
Begin 2005 hebben Corus en de Bonden onderhandelingen gevoerd over een nieuwe CAO. Op 23 maart 2005 is door de betrokken partijen met betrekking tot de periode 1 februari 2005 tot en met 30 september 2006 een Protocol CAO gesloten waarin de hoofdlijnen van de nieuw te sluiten CAO zijn neergelegd en is bepaald dat de afspraken zoals vastgelegd in de CAO en de Algemene Regeling tot en met 31 januari 2005, in zover deze niet reeds zijn vervuld of in het Protocol anders is bepaald, ook van kracht zullen zijn van 1 februari 2005 tot en met 30 september 2006. (vgl. Protocol onder 1 “Algemeen” sub 1.2)
Sedert 1 januari 2006 geldt bij Corus een verplichte pensioenleeftijd van 65 jaar. Aan werknemers wordt de mogelijkheid geboden om vanaf hun 62ste met (deeltijd) pensioen te gaan (vgl. Protocol onder 3).
4.2. Voor zover in hoger beroep nog gehandhaafd vorderen de Bonden in dit geding een voorziening die er toe strekt, kort gezegd, dat werknemers van Corus vanaf hun 60ste tot de thans bij Corus geldende (verplichte) pensioenleeftijd van 65 jaar, en derhalve gedurende (maximaal) vijf jaar, gebruik kunnen maken van de zogenoemde deeltijdregeling voor ouderen als voorzien in artikel 7A.2 AR. De kantonrechter heeft de vordering van de Bonden afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen de Bonden met hun grieven op. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemers van Corus ook sedert 1 februari 2005 een beroep kunnen doen op de destijds in artikel 7A.2 AR neergelegde deeltijdregeling voor ouderen. De rechtsstrijd in dit geding spitst zich toe op de vraag welke betekenis aan de hierbedoelde bepaling toekomt nu de verplichte pensioenleeftijd is verhoogd van 62 tot 65 jaar. Volgens de Bonden kan (maximaal) gedurende vijf jaar van de deeltijdregeling gebruik worden gemaakt, volgens Corus is dat (maximaal) twee jaar.
4.4. Het hof volgt Corus in haar standpunt dat artikel 7A.2 van de in 2002 vastgestelde Algemene Regeling moet worden gelezen in samenhang met artikel 3.3.1 sub h van diezelfde regeling waarin is bepaald dat het dienstverband eindigt bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd. Gelet op deze context houdt – ook naar objectieve maatstaven beschouwd - de in artikel 7A.2 AR getroffen voorziening in dat aan werknemers van Corus gedurende de twee jaar die voorafgaan aan het einde van het dienstverband wegens het bereiken van pensioengerechtigde leeftijd de mogelijkheid wordt geboden om met behoud van het volledige salaris in deeltijd te werken.
Aan de betrokken werknemers is dit, blijkens de door Corus in eerste aanleg overgelegde producties A tot en met C, destijds ook door middel van schriftelijke berichten vanwege de Bonden kenbaar gemaakt.
4.5. De (grammaticale) uitleg die de Bonden thans aan de desbetreffende bepaling willen geven - die zou meebrengen dat de deeltijdregeling voor ouderen bij verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd met een navenant aantal jaren wordt verlengd - kan in het licht van de hierbedoelde, naar oordeel van het hof onmiskenbare, samenhang van het bepaalde in de artikelen 3.3.1. sub h en 7A.2 AR dan ook niet als juist worden aanvaard.
Voor de hand ligt immers dat de (in de woorden van Corus “slordige”) formulering van artikel 7A.2 AR, waarin tweemaal het woord “vanaf” wordt gebruikt en een beperking van de regeling qua tijdsduur niet is opgenomen, verband houdt met het feit dat doorwerken vanaf 62-jarige leeftijd bij het redigeren van de bepaling in 2002 door de toen geldende uiterste pensioenleeftijd niet aan de orde was en partijen niet hebben voorzien dat deze leeftijd tijdens de (na)werking van genoemde bepaling zou worden verhoogd.
Ook voor een willekeurige werknemer van Corus moet de hier bedoelde koppeling duidelijk zijn geweest. Het standpunt van de Bonden, dat in feite inhoudt dat een derde c.q. een werknemer van Corus bij kennisname van de tekst van de Algemene Regeling er (klakkeloos) vanuit mocht gaan dat in geval de pensioengerechtigde leeftijd met een of meerdere jaren zou worden verhoogd de deeltijdregeling voor ouderen met een gelijk aantal jaren zou worden verlengd – met alle (evidente) extra loonkosten voor Corus vandien - moet dan ook worden verworpen.
4.6. In hun standpunt omtrent de betekenis die moet worden toegekend aan het bepaalde in artikel 7A.2 van de uit 2002 stammende Algemene Regeling kunnen de Bonden derhalve niet worden gevolgd.
4.7. Dat inmiddels, in het kader van de totstandkoming van het op 23 maart 2005 gesloten Protocol, door de Bonden en Corus afspraken zijn gemaakt die meebrengen dat sedert het sluiten van deze (voor)overeenkomst het bepaalde in artikel 7A.2 AR alsnog de door de Bonden gewenste werking/betekenis heeft verkregen is niet gebleken. Uit de verslagen van de vierde, vijfde en zesde dag van de CAO onderhandelingen 2005 (op respectievelijk 9 februari, 9 maart en 15 maart 2005, vgl. productie D van Corus in eerste aanleg) blijkt genoegzaam dat Corus een uitbreiding van de duur van de deeltijdregeling niet wenste en dat partijen daarover ook geen overeenstemming hebben bereikt. Partijen zijn het er voorts over eens dat zij op dit punt in het nadien gehouden Technisch Overleg evenmin tot elkaar zijn gekomen en dat dit ertoe heeft geleid dat zij van de ondertekening van de nieuwe CAO hebben afgezien. Dat artikel 7A.2 AR in de “Tekst voor de wijzigingen in de nieuwe CAO 2005” niet is opgenomen en voorts Corus een concept CAO heeft doen uitgaan waarin artikel 7A.2 AR (ondanks de inmiddels bekende verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd) ongewijzigd is opgenomen (vgl. producties II en III bij memorie van grieven) acht het hof in het licht van het vooroverwogene onvoldoende relevant om daaraan een tekstuitleg te koppelen in de door de Bonden voorgestane zin.
4.8. Hieruit volgt dat de grieven van de Bonden geen doel treffen. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd met veroordeling van de Bonden in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Bonden in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van Corus begroot op € 248,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Coeterier, N. van Lingen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 november 2006.