ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ3439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/842
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van der Kwaak
  • J. Groen
  • M. Röben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en gokgedrag van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Utrecht van 28 augustus 2006. De rechtbank had de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van de appellante beëindigd. De appellante, die in het faillissement zou komen te verkeren, had in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling opnieuw op haar van toepassing te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak eerder was verwezen van het gerechtshof te Arnhem naar het gerechtshof te Amsterdam, waar de mondelinge behandeling op 9 oktober 2006 plaatsvond.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de appellante erkend dat zij in de periode van 20 februari 2006 tot 15 mei 2006 voor een bedrag van ongeveer € 1.500,-- heeft gegokt. Het hof overweegt dat dit gokgedrag niet gemeld is tijdens de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, wat volgens de wet kan leiden tot een tussentijdse beëindiging van de regeling. Het hof concludeert dat de appellante niet te goeder trouw is geweest in het onbetaald laten van haar schulden, die in totaal ongeveer € 5.000,-- bedragen. De door de appellante aangevoerde omstandigheden, waaronder haar onwetendheid over de meldplicht en haar pogingen om van haar schulden af te komen, zijn door het hof niet voldoende geacht om tot een ander oordeel te komen.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is bevestigd. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

19 oktober 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/842U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 28 augustus 2006 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellante (verder te noemen: [appellante]) op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd. In het faillissement, waarin [appellante] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. T. Pavicevic en tot curator mr. F.C. Rehbock.
1.2 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het gerechtshof te Arnhem op 1 september 2006 ingekomen verzoekschrift, aangebracht door een procureur die bevoegd is in het arrondissement Arnhem, is [appellante] bij het gerechtshof te Arnhem in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft [appellante] het gerechtshof te Arnhem verzocht dat vonnis te vernietigen en voor zover vereist (opnieuw) de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren.
2.2 Het gerechtshof te Arnhem heeft de zaak vervolgens verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem.
2.3 Vervolgens is de zaak in de stand waarin deze zich bij de verwijzing bevond voortgezet voor het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem.
2.4 Op 8 september 2006 heeft zich bovengenoemde procureur die bevoegd is in het arrondissement Amsterdam gesteld voor [appellante].
2.5 Het gerechtshof te Amsterdam met bovengenoemde zittingsplaats (verder te noemen: het hof) heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van het op 11 september 2006 ter griffie van het hof ingekomen bericht van de rechtbank te Utrecht met de bij dat bericht verzonden bijlagen (een “Verklaring schuldsanering” op grond van artikel 285 lid 1 onder e van de Faillissementswet, een proces-verbaal van de mondelingen behandeling van de onderhavige zaak op 21 augustus 2006 door de rechtbank te Utrecht en het “Aanvangsverslag ex artikel 318 Fw" van 23 juni 2006 van de bewindvoerder, J. Caspers te Utrecht) alsmede van de op 5 oktober 2006 ter griffie van het hof ingekomen brief met bijlagen (een verklaring van [appellante], een certificaat, twee brieven van de bewindvoerder aan [appellante], een brief van de rechtbank te Utrecht van 13 juli 2006 aan [appellante] alsmede voornoemd aanvangsverslag) van de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft het hof meegedeeld niet aanwezig te kunnen zijn bij de mondelinge behandeling.
2.6 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat mr. M.T.N. Whiterod, advocaat te Utrecht. De bewindvoerder is niet verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Met haar hoger beroep keert [appellante] zich tegen de tussentijdse beëindiging door de rechtbank van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar. Naar aanleiding daarvan overweegt het hof als volgt.
3.3 De toepassing van de beëindigingsgrond van artikel 350 lid 3 onder c Faillissementswet is niet beperkt tot misbruik dat zich tijdens de schuldsaneringsregeling voordoet. In de nadere memorie van antwoord aan de Eerste kamer (Kamerstukken I 1997/1998, 22 969 en 23 429, nr. 297, blz. 8) wordt hierover opgemerkt dat ook als de schuldenaar voorafgaand aan de toepassing van de regeling handelingen heeft verricht die erop gericht waren zijn schuldeisers te benadelen, het verzwijgen daarvan (aan de bewindvoerder en/of rechter en/of schuldeisers) tijdens de regeling misbruik oplevert. Hetzelfde geldt indien de schuldenaar voorafgaand aan de toepassing van de regeling informatie achterhoudt, welke ontbrekende gegevens leiden tot een onterechte toegang tot de regeling. Het voormelde kan een grond opleveren om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
3.3 Het hof is van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in voormelde nadere memorie van antwoord. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] erkend dat zij in de periode van 20 februari 2006 tot 15 mei 2006 voor een bedrag van ongeveer € 1.500,-- heeft gegokt en dat zij ook in de periode daarvoor vanaf anderhalf à twee jaar geleden gedurende anderhalf tot twee jaar regelmatig heeft gegokt. Naar het oordeel van het hof had [appellante] dit gokgedrag ten tijde van de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moeten melden. Zou dit gedrag ten tijde van de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bekend zijn geweest, dan zou die regeling niet zijn toegepast. Door dit gokgedrag is [appellante] namelijk ten aanzien van het onbetaald laten van (een belangrijk deel van) haar schulden, die naar zij erkent in totaal ongeveer € 5.000,-- bedragen, niet te goeder trouw geweest. De door [appellante] gestelde omstandigheden dat zij niet wist dat zij dit gedrag moest melden, kort gezegd, omdat er niet naar was gevraagd dan wel omdat de schulden daardoor niet waren ontstaan, dat zij dit gedrag niet moedwillig heeft achtergehouden en dat zij heeft geprobeerd door middel van dit gokgedrag van haar schulden af te komen, doen daaraan niet af.
3.4 Nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel moeten leiden - de door [appellante] gestelde problemen van fysieke en/of psychische aard van haarzelf en haar twee minderjarige kinderen alsmede de door haar gestelde hulp die zij krijgt dan wel zal krijgen in ogenschouw genomen, doch onvoldoende geacht voor een andersluidend oordeel -, is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling terecht tussentijds is beëindigd.
3.5 Gezien het vorenoverwogene faalt het hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 28 augustus 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Kwaak, Groen en Röben en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2006.