ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5822

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2012/05 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • P.J.N. van Os
  • G. Kleykamp–van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over totstandkoming koopovereenkomst en zorgplicht

In deze zaak heeft klaagster, een vrouw die landbouwgrond wilde verkopen aan haar zoon, een klacht ingediend tegen notaris [X] wegens vermeende tekortkomingen in de zorgplicht en de totstandkoming van een koopovereenkomst. Klaagster had de notaris benaderd voor een oriënterend gesprek over de verkoop van de grond, waarbij zij aangaf zich onder druk gezet te voelen door haar zoon. Tijdens het gesprek op 28 oktober 2002 werd er onderhandeld over de prijs, maar klaagster betwistte dat er een bindende overeenkomst was gesloten. De notaris stelde dat er wel degelijk een koopovereenkomst tot stand was gekomen en dat de zoon de koopsom schuldig zou blijven tot het overlijden van klaagster, met een rentevergoeding van 3% per jaar. Klaagster was van mening dat de notaris onvoldoende zorg had betracht, vooral gezien haar gehoorproblemen en de druk waaronder zij verkeerde tijdens de onderhandelingen. De Kamer van Toezicht over de notarissen oordeelde dat de notaris niet voldoende had gezorgd voor duidelijke afspraken over de betalingstermijn en zekerheidsstelling, en dat hij de belangen van klaagster onvoldoende had behartigd. De klacht werd gegrond verklaard en de notaris kreeg een berisping opgelegd. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de Kamer, maar oordeelde dat de notaris voldoende zorg had betracht en dat de klacht ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en duidelijke communicatie in notariële transacties, vooral wanneer er grote belangen op het spel staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 14 december 2006 in de zaak onder rekestnummer 2012/05 NOT van:
MR. [X],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo,
t e g e n
[Y],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. D.C. Poiesz.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 27 december 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 5 december 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen klaagster, gegrond is verklaard en de notaris de maatregel van berisping is opgelegd.
1.2. Van de zijde van de notaris is het verzoekschrift aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 17 februari 2006.
1.3. Van de zijde van klaagster is op 11 juli 2006 een verweerschrift ingediend.
1.4. Op 20 oktober 2006 is van de zijde van de notaris nog een aantal aanvullende bijlagen ingediend ter griffie van het hof.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 oktober 2006. Klaagster, de notaris en hun beider gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen.
5. Het standpunt van klaagster
5.1. De tegen de notaris gerichte klacht spitst zich toe op de volgende gedragingen:
a. Klaagster heeft op maandag 28 oktober 2002 een gesprek, over de verkoop van landbouwgrond aan haar zoon, gevoerd met de notaris, de notarisklerk [Z], klaagsters zoon en diens echtgenote. Klaagster had de notaris, tijdens de open dag van zijn kantoor op 26 oktober 2002, uitdrukkelijk laten weten dat het een informatief gesprek met een vrijblijvend karakter zou betreffen. Tijdens het gesprek is aan de orde geweest welke de eventuele condities zouden kunnen zijn om nu of eventueel in de toekomst tot overdracht van de landbouwgrond over te gaan. Hierbij is, wat klaagster betreft, steeds de vraag open gebleven of zij wel tot verkoop wilde overgaan. Klaagster betwist voorts uitdrukkelijk dat zij snel, nog voor haar vakantie, de onderhandelingen wilde afronden. Na dit gesprek hebben klaagsters zoon en de notaris de stelling betrokken dat op 28 oktober 2002 een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen klaagster en haar zoon en dat klaagster en haar zoon gezamenlijk de opdracht aan de notaris zouden hebben verstrekt om de koopovereenkomst op papier te zetten. In dit verband wijst klaagster ook op het feit dat de aantekeningen die door de notarisklerk naar aanleiding van de bespreking zijn gemaakt voor het eerst in hoger beroep zijn overgelegd. Zij stelt grote vraagtekens bij de authenciteit van deze aantekeningen.
b. Klaagster is voorts van mening dat - nu de notaris er vanuit is gegaan dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen - de notaris regelingen inzake de betalingstermijn en de zekerheidsstelling aan de orde had moeten stellen. Nu de notaris dit heeft nagelaten kan het zijn dat klaagster in een ongunstige positie komt te verkeren aangezien zowel de Friesland Bank als de Rabobank haar zoon geen gelden willen verstrekken in verband met de zwakke positie van zijn bedrijf.
c. Tenslotte is klaagster van mening dat de notaris onvoldoende zorg ten opzichte van haar heeft betracht. Reeds op de open dag van zijn kantoor heeft klaagster de notaris op de hoogte gesteld van de bijzondere problematiek waarmee zij kampte, in het bijzonder het feit dat haar zoon haar een zwijgplicht ten opzichte van haar andere vier kinderen had opgelegd. Bovendien was het voor de notaris kenbaar dat klaagster gehoorproblemen had en de notaris had moeten onderkennen dat klaagster hoge druk heeft ervaren tijdens het gesprek van 28 oktober 2002 waarin zij stond tegenover vier anderen, te weten, haar zoon, diens echtgenote, de notaris en de notarisklerk. De notaris had dan ook maatregelen moeten treffen door bijvoorbeeld ten behoeve van klaagster een bedenktijd in te bouwen.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist het door klaagster ingenomen standpunt uitdrukkelijk en motiveert dit als volgt.
a. De notaris stelt dat klaagster hem benaderde tijdens de open dag van zijn kantoor en in een kort gesprek mededeelde dat zij in onderhandeling was met haar zoon betreffende de overdracht van de landbouwgrond en dat zij op donderdag 31 oktober 2002 op vakantie zou gaan en de zaak voor die tijd geregeld wilde hebben. Klaagster gaf geen blijk, aldus de notaris, van een vrijblijvend of informatief karakter van het te houden gesprek, aangezien zij te kennen gaf de voorgenomen transactie op papier vast te leggen. De notaris heeft klaagster aangeboden op maandag 28 oktober 2002 een bespreking te beleggen. Klaagster heeft zelf op zich genomen haar zoon hiervan op de hoogte te stellen.
Bij aanvang van de bespreking overhandigde klaagster de notaris een door haar opgestelde berekening van de door haar gewenste koopprijs. De zoon toonde een taxatierapport. Hieruit bleek dat er tussen partijen geen overeenstemming bestond over de koopprijs. In de onderhandelingen nam klaagster een actieve houding aan en “stond haar mannetje”, aldus de notaris. Uiteindelijk kwamen partijen tot een bedrag van ƒ 37.000,-- per hectare: een prijs tussen de vraagprijs van klaagster van ƒ 40.000, - per hectare- en het aanbod van haar zoon van ƒ 30.000,-- per hectare.
b. Nadat overeenstemming was bereikt over de prijs zijn klaagster en haar zoon het nog eens geworden over het volgende:
- de zoon zou de koopprijs schuldig blijven tot het overlijden van klaagster;
- de jaarlijkse rentevergoeding van 3% die de zoon zou betalen aan klaagster over de schuldig gebleven koopsom;
- tot zekerheid van de betaling van de schuldig gebleven koopsom en de jaarlijkse rente zou de zoon een recht van hypotheek verlenen aan klaagster;
- in de koopovereenkomst zou een afrekenbeding worden opgenomen, op grond waarvan de zoon gedurende 10 jaar verplicht was bij doorverkoop een deel van de winst aan klaagster te betalen.
Dat klaagster en haar zoon het hierover eens zijn geworden blijkt ook uit aantekeningen die door de notarisklerk van het gesprek zijn gemaakt. Voorts heeft klaagster tijdens het gesprek gevraagd hoe zij dit met haar andere kinderen moest regelen. De notarisklerk heeft hierop voorgesteld de andere kinderen schenkingen te doen. Aan het einde van het gesprek vroeg de zoon de notaris een concept van de totstandgekomen koopovereenkomst op papier te zetten. Klaagster heeft hiermee ingestemd, althans niet laten blijken het hier niet mee eens te zijn. Ten behoeve van de, na de ondertekening van de koopovereenkomst op te stellen conceptakten voor levering en hypotheek hebben klaagster, haar zoon en zijn echtgenote hun rijbewijzen laten kopiëren.
c. Tijdens het gesprek heeft klaagster op geen enkele wijze laten blijken dat zij aan een gehoorstoornis leed en zij heeft dit vooraf ook niet kenbaar gemaakt. Ook heeft klaagster er geen blijk van gegeven dat zij tegen haar zoon in bescherming moest worden genomen.
6.2. Op 29 oktober 2002 werd de notaris gebeld door klaagster en zij deelde hem mede dat zij het er achteraf niet mee eens was. Vervolgens ontving de notaris een op 8 november 2002 gedateerde brief van klaagster waarin zij stelde dat de afspraken van 28 oktober 2002 teniet dienden te worden gedaan. Zij stelde dat misbruik van de situatie was gemaakt aangezien zij zich onder druk gezet voelde. Nadien heeft de notaris klaagster, haar zoon en diens echtgenote op zijn kantoor uitgenodigd om de zaak nog eens te bespreken en voorts heeft de notaris voorgesteld een mediator in te schakelen. Door toedoen van klaagster hebben deze bemiddelingspogingen tot niets geleid. Tenslotte wijst de notaris op het feit dat hij de stellige indruk had gekregen, dat klaagster de landbouwgrond wel degelijk op korte termijn zou willen verkopen aan haar zoon, doch tegen een hogere prijs per hectare.
7. De beoordeling
7.1. Tussen partijen staat vast dat klaagster de notaris op 26 oktober 2002 heeft benaderd met het verzoek een gesprek te voeren over de verkoop van de landbouwgrond aan haar zoon. De notaris heeft hiermee ingestemd en klaagster heeft zelf haar zoon en diens echtgenote laten weten dat dit gesprek plaats zou vinden op maandagochtend 28 oktober 2002. Voorts is het aan het hof gebleken dat de zoon op genoemde maandagochtend een taxatierapport heeft meegenomen en klaagster de notaris een briefje heeft overhandigd met een berekening van de prijs van de grond, ten aanzien waarvan klaagster heeft bevestigd dat het handschrift op het briefje van haar is en dat zij haar berekening had gebaseerd op het voornoemde taxatierapport. Vast staat verder dat partijen ten overstaan van de notaris zijn gaan onderhandelen over de prijs, waarbij de berekening van klaagster en een tegenvoorstel van de zoon uitgangspunt van de onderhandelingen waren. Het hof is van oordeel dat klaagster, gezien de hiervoor geschetste omstandigheden, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het slechts haar bedoeling was om een vrijblijvend en informatief gesprek te voeren, zodat deze laatste er terecht vanuit is gegaan dat tussen klaagster en haar zoon een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat in ieder geval de zoon, daarin niet tegengesproken door klaagster, de notaris de opdracht heeft gegeven de gemaakte afspraken op papier te zetten en dat partijen klaarblijkelijk, ten behoeve van verder afwikkeling, ten kantore van de notaris kopieën van hun identiteitspapieren hebben laten maken.
7.2. Wat betreft de stellingen van klaagster dat de notaris, er vanuit gaande dat een koopovereenkomst tot stand was gekomen, ten onrechte geen regelingen inzake betalingstermijn en zekerheidsstelling aan de orde heeft gesteld, overweegt het hof het volgende. De notaris heeft betoogd dat is overeengekomen dat klaagsters zoon de koopsom schuldig zou blijven tot het overlijden van klaagster, dat hij een rentevergoeding van 3% per jaar zou betalen en dat hij tot zekerheid van de nakoming van de schuldig gebleven koopsom een hypotheek zou verlenen aan klaagster. Ter onderbouwing hiervan heeft de notaris zijn eigen onder ede afgelegde getuigenverklaring ten overstaan van de rechtbank Leeuwarden van 5 juni 2003 alsmede die van zijn notarisklerk van gelijke datum overgelegd. Voorts heeft de notaris de aantekeningen van de notarisklerk, gemaakt naar aanleiding van het gesprek van 28 oktober 2002 overgelegd. Hetgeen van de zijde van klaagster is aangevoerd omtrent de authenciteit van deze aantekeningen, wat daar verder van zij, is voor het hof onvoldoende reden om aan te nemen dat de door de notaris en zijn klerk geschetste afspraken niet zouden zijn gemaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat er vanuit moet worden gegaan dat regelingen inzake betalingstermijn en zekerheidstelling wel aan de orde zijn geweest tijdens het gesprek op 28 oktober 2002.
7.3. Ten aanzien van het laatste onderdeel van de klacht, dat de notaris onvoldoende zorg ten opzichte van klaagster heeft betracht, overweegt het hof het volgende. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, te weten de wijze waarop het gesprek op 28 oktober 2002 klaarblijkelijk is verlopen en hetgeen aldaar is overeenkomen tussen klaagster en haar zoon, en daarbij mede in aanmerking genomen dat op ondergeschikte punten nog verder gesproken zou worden aan de hand van een concept van de koopovereenkomst, is het hof van oordeel dat van de notaris ten aanzien van klaagster niet meer mocht worden verwacht. De notaris heeft aannemelijk gemaakt dat klaagster wist waar zij mee bezig was: zo heeft zij onder meer gevraagd op welke wijze zij, gezien de gemaakte afspraken, een en ander met haar andere kinderen moest regelen. Gezien de geschetste gang van zaken is voor het hof ook niet aannemelijk geworden dat klaagster tijdens het gesprek te kampen had met haar gehoorstoornis, nu zij wist wat er besproken werd en zelf actief deelnam hieraan. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris onder deze omstandigheden voldoende zorg heeft betracht ten aanzien van klaagster.
7.4. Gezien het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard.
7.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing met uitzondering van de vaststelling van de feiten en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en G. Kleykamp–van der Ben en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 14 december 2006.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.: KvT 12-2005
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[Y]
wonende te [plaats],
gemachtigde: mr. D.C. Poiesz, advocaat te Sneek,
hierna te noemen: klaagster,
tegen
mr. [X],
notaris te [plaats],
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg, DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
hierna te noemen: de notaris.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij brief van 25 juli 2005 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 20 september 2005. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2005 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klaagster en de notaris zijn beiden met hun gemachtigde verschenen.
2. DE FEITEN
De echtgenoot van klaagster exploiteerde samen met zoon Eduard een melkveehouderijbedrijf in [plaats]. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft klaagster enige tijd tezamen met zoon Eduard het bedrijf voortgezet. Vervolgens heeft zoon Eduard het bedrijf alleen voortgezet, waarbij klaagster als eigenaresse landbouwgrond in erfpacht aan hem heeft uitgegeven. Zoon Eduard wilde de landbouwgrond in eigendom krijgen. Klaagster heeft in dit kader contact gelegd met de notaris.
3. DE KLACHT
3.1 Klaagster heeft de notaris op de open dag van het notariskantoor verteld dat zij zich door haar zoon Eduard onder druk gezet voelde om hem de landbouwgrond te verkopen en dat zij ermee zat dat zij van hem niet met haar andere kinderen mocht spreken over een verkoop. Klaagster heeft de notaris uitdrukkelijk aangegeven dat zij een oriënterend gesprek wilde over de verkoop van de grond. Dit gesprek vond plaats op 28 oktober 2002. Klaagsters zoon Eduard, zijn echtgenote, de notaris en de notarisklerk [Z] waren bij het gesprek aanwezig. Tijdens het gesprek is aan de orde geweest wat de voorwaarden zouden kunnen zijn om nu of eventueel in de toekomst tot overdracht van de landbouwgrond over te gaan. Voor klaagster is hierbij steeds de vraag opengebleven of zij wel tot verkoop wilde overgaan. Haar zoon Eduard en de notaris stellen zich echter op het standpunt dat er toen een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
3.2 Klaagster is van mening dat de notaris, indien hij uitging van een koopovereenkomst tussen klaagster en haar zoon Eduard, regelingen aan de orde had moeten stellen voor een betalingstermijn en een zekerheidsstelling. Over deze twee punten is bij de notaris niet gesproken. Door dit na te laten kan klaagster in een ongunstige positie komen te verkeren, mede gelet op de brieven van de Friesland Bank en de Rabobank, waaruit blijkt dat deze banken klaagsters zoon Eduard geen geld willen verstrekken vanwege de zwakke financiële positie van zijn bedrijf.
3.3 Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij ten opzichte van haar onvoldoende zorg heeft betracht in de behandeling van de zaak. Hij was reeds op de open dag op de hoogte van de lastige positie waarin klaagster verkeerde. Bovendien was het kenbaar dat klaagster gehoorproblemen had. De notaris had voorts moeten onderkennen dat de druk die klaagster tijdens de bespreking voelde te hoog was en hij had maatregelen moeten treffen door bijvoorbeeld ten opzichte van klaagster een bedenktijd in te bouwen.
4. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
Tijdens de open dag heeft klaagster er geen blijk van gegeven dat zij een vrijblijvend en informatief gesprek wilde houden met de notaris. Zij gaf aan dat zij in onderhandeling was met haar zoon Eduard over de levering van de blote eigendom van de landbouwgrond en dat zij de transactie met haar zoon vóór haar vakantie wilde regelen. Zij wilde de transactie op papier vastleggen. Klaagster zou haar zoon over de bespreking informeren. Bij de onderhandelingen over de prijs nam klaagster een actieve houding aan en stelde zich keihard op. Nadat overeenstemming was bereikt over de prijs, is een mogelijke winstverdeling aan de orde gesteld. Voorts werd afgesproken dat de koopsom niet betaald zou worden zolang klaagster leefde en dat zoon Eduard over de koopsom een rente van 3% per jaar zou betalen. Een eventuele hypotheekstelling door middel van het geven van het recht van hypotheek ten behoeve van klaagster zou bij het doornemen van het concept aan de orde komen. Klaagster heeft gevraagd hoe zij dit met haar andere kinderen moest oplossen, waarop de notarisklerk heeft voorgesteld om een evenwicht te bereiken door aan hen schenkingen te gaan verstrekken. Klaagster en haar zoon Eduard hebben aan het einde van het gesprek opdracht gegeven de bereikte afspraken op papier vast te leggen.
Gezien de actieve houding van klaagster heeft zij op geen enkel moment laten blijken dat zij aan een gehoorstoornis leed, noch heeft zij dit vooraf kenbaar gemaakt. Ook heeft klaagster de notaris tijdens het gesprek niet de indruk gegeven dat hij haar tegen haar zoon Eduard in bescherming moest nemen.
Nadat klaagster de notaris op 29 oktober 2002 had gebeld met de mededeling dat zij het achteraf gezien niet eens was met de gemaakte afspraken en nadat zij hem op 8 november 2002 een briefje had doen toekomen dat alles teniet diende te worden gedaan waarover op 28 oktober 2002 was gesproken, heeft hij haar uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor. Klaagster gaf echter schriftelijk te kennen niet bij dit gesprek aanwezig te willen zijn. Vervolgens heeft de notaris mediation voorgesteld, maar de mediation heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.
5. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
5.1 Op grond van art. 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degene te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris in deze klachtzaak een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
5.2 De Kamer begrijpt de klacht van klaagster aldus dat zij vindt dat de notaris haar belangen onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd.
5.3 Met betrekking tot de klacht, zoals beschreven onder 3.2, overweegt de Kamer het volgende. De notaris is van mening dat klaagster en haar zoon Eduard aan het einde van het gesprek overeenstemming hadden bereikt over de verkoop van de landbouwgrond. Als dat zo is, had het naar het oordeel van de Kamer op de weg van de notaris gelegen om tijdens het gesprek ook voldoende concrete afspraken te maken over een betalingstermijn en een zekerheidsstelling. De Kamer is echter niet gebleken dat hiervan sprake is geweest. De notaris heeft op 5 juni 2003 ten overstaan van de rechtbank als getuige verklaard dat er tijdens het gesprek in verband met een mogelijke winstverrekening is gesproken over een tien jaar durende afbouwclausule. Ook heeft de notaris toen verklaard dat werd afgesproken dat zoon Eduard de overeengekomen koopsom aan klaagster schuldig zou blijven. Zoon Eduard zou een rentevergoeding van 3% per jaar betalen. In het verweerschrift stelt de notaris dat tijdens het gesprek is afgesproken dat de koopsom niet betaald zou worden zolang klaagster leefde en dat zoon Eduard 3% rente per jaar over de koopsom zou betalen. Ter zitting van de Kamer heeft de notaris verklaard dat was afgesproken dat er een schuldbekentenis zou komen dat de zoon over tien jaar de koopsom zou betalen. Uit de door de notaris ter zitting voorgelezen gespreksnotities is echter niet gebleken van een afspraak over een betalingstermijn. De notaris heeft naar aanleiding hiervan verklaard dat er een concept gemaakt zou worden, waarin de betalingstermijn geregeld zou worden. De Kamer ziet in het verweerschrift van de notaris, dat een eventuele hypotheekstelling bij het doornemen van het concept aan de orde zou komen. Gelet op het voorgaande concludeert de Kamer dat er aan het einde van het gesprek op 28 oktober 2002 kennelijk nog geen duidelijke afspraken waren gemaakt over een betalingstermijn en een zekerheidsstelling. Door hier niet voor te zorgen, maar er wel van uit te gaan dat er overeenstemming was over de verkoop van de grond tussen klaagster en haar zoon Eduard, heeft de notaris naar het oordeel van de Kamer de belangen van klaagster onvoldoende zorgvuldig behartigd. Klaagster had er immers groot belang bij dat er geen onduidelijkheid zou komen te bestaan over het tijdstip van betalen en dat zij zekerheid zou hebben omtrent het nakomen van de betalingsverplichting. De Kamer verklaart dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.
5.4 De klacht, zoals beschreven onder 3.3, brengt de Kamer tot het volgende oordeel. Het is duidelijk dat met een verkoop van de landbouwgrond grote (financiële) belangen gemoeid waren, zowel aan de zijde van haar zoon Eduard als aan de zijde van klaagster. Van de notaris mocht daarom worden verwacht dat hij de belangen van beide partijen in het oog zou houden. De notaris had klaagster en haar zoon Eduard na afloop van het gesprek enige tijd, bijvoorbeeld een week, moeten geven om na te denken of zij daadwerkelijk konden instemmen met de (volgens de notaris) gemaakte afspraken. Hij had hiertoe het (volgens hem) besprokene op schrift behoren te stellen en aan partijen moeten toezenden. De omstandigheid dat er tijdens het gesprek al overeenstemming leek te zijn bereikt, doet hier gelet op de grote belangen niet aan af. Het lag op de weg van de notaris om het nodige te doen ter voorkoming van misverstanden en onduidelijkheden tussen de partijen, klaagster en haar zoon Eduard. Kennelijk zijn zulke misverstanden en onduidelijkheden wel ontstaan. De notaris heeft niet genoeg gedaan om dit te voorkomen dan wel te verhelpen. De Kamer betrekt bij haar oordeel uitdrukkelijk de omstandigheid dat klaagster alleen, zonder adviseur, aan het gesprek deelnam. Gelet op het voorgaande acht de Kamer de klacht ook op dit punt gegrond.
5.5 Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt de Kamer dat de klacht gegrond is. De Kamer acht de geconstateerde handelwijze van de notaris dusdanig ernstig dat ter zake daarvan de tuchtrechtelijke maatregel van berisping zal worden opgelegd.
6. DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan notaris [X] de maatregel berisping op;
- bepaalt dag en uur waarop de berisping zal worden uitgesproken nadat de vaststelling
heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs. J.C.G. Leijten, H.Ph. Breuker, J.E. Huisman en E.M.W. de Lange, leden, bijgestaan door mr. M.J.C. ten Hoopen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2005.
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.