Parketnummer: 21-003080-06
Uitspraak d.d.: 25 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 17 juli 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 23-003006-00, in de strafzaak tegen
[NAAM VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 januari 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 te Utrecht, een ander, genaamd [naam slachtoffer], door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld hieruit dat verdachte
- onderdak heeft geboden aan die [naam slachtoffer] en
- die [naam slachtoffer] heeft voorzien in haar levensonderhoud en
- die [naam slachtoffer] heeft verboden de woning te verlaten en
- die [naam slachtoffer] heeft belemmerd contacten te onderhouden met anderen en
- die [naam slachtoffer] meermalen heeft mishandeld door met kracht tegen het hoofd en/of lichaam en/of ledematen te slaan en/of met bierflesjes en/of schroevendraaiers en/of (volle) blikjes bier te slaan en/of de keel van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen en
- die [naam slachtoffer] meermalen heeft gedreigd haar moeder te vermoorden en
- die [naam slachtoffer] meermalen naar haar werk (het bedrijven van prostitutie op de tippelzone te Utrecht) heeft gebracht en haar bij haar werkplek (op vele (meerdere) momenten per dag) heeft gecontroleerd, en van haar werk heeft opgehaald en
- die [naam slachtoffer] heeft bewogen haar geld (dat ze verdiende in de prostitutie) aan hem, verdachte, af te geven.
2. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2005 te Utrecht, [naam slachtoffer] door geweld en andere feitelijkheden heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met een derde tegen betaling) bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hieruit dat verdachte
- onderdak heeft geboden aan die [naam slachtoffer] en
- die [naam slachtoffer] meermalen heeft mishandeld door haar (met kracht) tegen het lichaam te slaan en
- die [naam slachtoffer] meermalen naar haar werk (het bedrijven van prostitutie op de tippelzone te Utrecht) heeft gebracht en/of haar bij haar werkplek (op vele (meerdere) momenten per dag) heeft gecontroleerd en/of van haar werk heeft opgehaald en
- die [naam slachtoffer] heeft bewogen haar geld (dat ze verdiende in de prostitutie) aan hem, verdachte, af te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
een ander door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
mensenhandel.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte een relatie is aangegaan met een jonge vrouw, die hij - nadat zij verliefd op hem was geworden - in een isolement en in zijn macht heeft gebracht. Na enige tijd is zij de prostitutie ingegaan. Verdachte heeft haar, nadat zij had aangegeven met dat werk te willen stoppen, nog jaren gedwongen als prostituee te werken. Hij dwong haar door haar te mishandelen en te bedreigen. Het slachtoffer moest het door haar verdiende geld aan verdachte afgeven.
Verdachte heeft zich slechts door financieel gewin laten leiden. Door zijn handelen is het slachtoffer uitgebuit. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen gedurende lange tijd de nadelige psychische gevolgen van een dergelijk handelen ondervinden. Het vertrouwen dat men in een medemens moet kunnen stellen is ernstig geschaad.
Het hof laat zwaar meewegen dat verdachte reeds eerder voor een soortgelijk feit tot een gevangenisstraf van geruime duur veroordeeld en kort na zijn vrijlating deze feiten heeft begaan.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Utrecht van 22 december 2005, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de Meervoudige kamer van het gerechtshof te Amsterdam van 27 juni 2003 opgelegde voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63, 250a (oud), 250ter (oud) en 273a(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van het gerechtshof te Amsterdam van 27 juni 2003, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Aldus gewezen door
mr C.G. Nunnikhoven, voorzitter,
mr C.M. Hilverda en mr H.W. Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.G.M. Schellekens, griffier,
en op 25 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.