ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
829/2006 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofde druk door gerechtsdeurwaarder bij aankondiging van rechtsmaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De gerechtsdeurwaarder, vertegenwoordigd door mr. M. Zuidema, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 25 april 2006, waarbij de klacht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wisseborn, gegrond was verklaard en een berisping was opgelegd. De klacht betrof de aankondiging van rechtsmaatregelen door de gerechtsdeurwaarder in een brief aan een debiteur, terwijl hij niet beschikte over een toereikende titel om deze maatregelen daadwerkelijk te nemen. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder in strijd had gehandeld met de artikelen 1 en 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Het hof benadrukte dat het niet relevant is of de gerechtsdeurwaarder de intentie had om beslag te leggen; het gaat erom dat hij alleen maatregelen mag aankondigen die hij op dat moment daadwerkelijk kan nemen. De litigieuze brief werd aangemerkt als een ongeoorloofd pressiemiddel om de debiteur tot betaling te manen. Het hof bevestigde de beslissing van de Kamer en legde de maatregel van berisping op aan de gerechtsdeurwaarder.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 25 januari 2007 in de zaak onder rekestnummer 829/2006 GDW van:
[X],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. M. Zuidema,
t e g e n
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE
VAN GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te Baarn,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn, bestuurslid,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 29 mei 2006 is ter griffie van het hof alhier ingekomen een verzoekschrift – met bijlagen - van appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 25 april 2006, verzonden op 9 mei 2006, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping aan de gerechtsdeurwaarder.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 14 juni 2006 een verweerschrift ter griffie ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2006, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, alsmede mr. J.M. Wisseborn, als gemachtigde van klaagster. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Kort samengevat verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder het volgende.
De gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 1 en 8 Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders, hierna de Verordening, doordat de gerechtsdeurwaarder in een brief aan een debiteur heeft aangekondigd een rechtsmaatregel te zullen nemen bij niet tijdige voldoening van de vordering(en), terwijl dit rechtsmiddel nog niet kan worden genomen, aangezien de grondslag hiervoor ontbreekt. Op deze manier oefent de gerechtsdeurwaarder oneigenlijke druk uit op de debiteur.
4.2. Voorts heeft klaagster naar voren gebracht dat ook al zou er in één zaak een titel voor handen zijn, dan nog er sprake is van het uitoefenen van ongeoorloofde druk in de andere zaken, waarin geen titel voorhanden is.
4.3. Klaagster biedt ten slotte bewijs aan van haar stellingen.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist ten stelligste dat hij handelt in strijd met de Verordening.
5.2. Allereerst heeft de gerechtsdeurwaarder betoogd dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht, omdat klaagster niet heeft voldaan aan het verzoek van de gerechtsdeurwaarder om hem in het bezit te stellen van de dossiernummers, teneinde te onderzoeken in welk dossier een executoriale titel voorhanden was. Door niet aan dit verzoek gehoor te geven is de gerechtsdeurwaarder in zijn verdediging geschaad.
5.3. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder naar voren gebracht dat het verzenden van brieven met een inhoud als die van de brief gevoegd als bijlage bij de brief van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder van 21 juni 2005, geen dagelijkse gang van zaken is op zijn kantoor. Wel heeft de gerechtdeurwaarder betoogd dat al zou er geen executoriale titel zijn verkregen, dan nog de mogelijkheid aanwezig was dat hij verlof tot conservatoire beslaglegging zou verkrijgen, zodat er niet in strijd met de Verordening zou zijn gehandeld.
5.4. Voorwaardelijk voor het geval het hof de klacht niettemin gegrond zou achten heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat de maatregel van berisping een te zware straf is; voor dat geval is hij van mening dat gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel meer in de rede ligt.
5.5. Ten slotte biedt de gerechtsdeurwaarder bewijs aan van zijn stellingen, in het bijzonder door het horen van de heer M. de Wilde, alsmede de medewerkers van de gerechtsdeurwaarder, als getuigen.
6. De beoordeling
6.1. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, faalt. Het hof is evenals de kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet in zijn verdediging is geschaad, aangezien hij uiteindelijk nog tijdig de door hem verlangde informatie heeft gekregen en ruim de gelegenheid heeft gehad daarop schriftelijk te reageren indien hij dat aangewezen had geacht.
6.2. Aan het oordeel van het hof is verder onderworpen of de gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8 van de Verordening.
Artikel 8 luidt:
“De gerechtsdeurwaarder oefent geen druk uit door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen.”
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het sturen van de brief voornemens was om conservatoir beslag te leggen. Dit verweer treft geen doel. Het doet niet ter zake of de gerechtsdeurwaarder de opdracht of het voornemen had tot het leggen van beslag; het gaat erom dat de Verordening bepaalt dat door de gerechtsdeurwaarder alleen maatregelen mogen worden aangekondigd die hij op dat moment daadwerkelijk kan nemen. Daartoe dient de gerechtsdeurwaarder te beschikken over een toereikende titel. Vaststaat dat de gerechtsdeurwaarder daar niet over beschikte. Het hof is dan ook van oordeel dat de litigieuze brief van de gerechtsdeurwaarder dient te worden aangemerkt als een ongeoorloofd pressiemiddel om de debiteur tot betaling te manen. Het klachtonderdeel is gegrond.
6.3. Het bewijsaanbod van zowel klaagster als van de gerechtsdeurwaarder zal het hof passeren als niet ter zake doende, gelet op hetgeen in 6.2 is overwogen.
6.4. Het hof acht de gedraging waartegen de klacht zich keert dusdanig ernstig dat een maatregel gepast is. Het hof verenigt zich met de door de kamer opgelegde maatregel van berisping, wat de lichtste maatregel is waarin de Gerechtsdeurwaarderswet voorziet.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing met verbetering van de gronden
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, L.J. Saarloos en F.A.A. Duynstee en in het openbaar uitgesproken op donderdag 25 januari 2007 en uitgesproken door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 25 april 2006 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 392.2005 van:
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te Baarn,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
tegen:
[X],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde [ ].
Verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 21 september 2005 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtdeurwaarder.
Bij brief 18 oktober 2005 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 december 2005 heeft klaagster een reactie op het verweerschrift gegeven.
Bij brief van 16 januari 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de reactie van klaagster.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder aanvullende informatie gegeven.
De klacht is behandeld ter zitting van 14 maart 2006 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 25 april 2006.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) De gerechtsdeurwaarder heeft aan een derde partij een brief gestuurd waarin onder meer is vermeld: “Bovengenoemde zaken zijn nog altijd niet naar behoren geregeld. Derhalve kunt u, één dezer dagen met betrekking tot bovengenoemde zaken de dagvaarding tegemoet zien, waarbij ons kantoor eventueel tot beslaglegging over zal gaan”.
b) Op 21 juni 2005 (onder toezending van de brief in geanonimiseerde vorm) heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarder laten weten van mening te zijn dat met de betreffende zinsnede oneigenlijke druk wordt uitgeoefend omdat een rechtsmaatregel wordt aangekondigd, die de gerechtsdeurwaarder nog niet kan nemen en nog niet concreet van plan is te gaan nemen. De vermelding van het woord “eventueel” doet daar niets aan af, omdat daaruit nog niet blijkt dat het al dan niet overgaan tot beslaglegging afhankelijk is van de uitkomst van een gerechtelijke procedure.
c) In zijn reactie van 23 juni 2005 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster toegegeven dat de betreffende passage beter weggelaten had kunnen worden omdat geen maatregelen kunnen worden aangekondigd die nog niet daadwerkelijk genomen kunnen worden. Hij heeft klaagster verzocht hem een niet geanonimiseerde versie te doen toekomen, om de situatie intern beter te kunnen beoordelen. Er is immers sprake van meerdere zaken tegen een zelfde debiteur en het zou daardoor mogelijk kunnen zijn dat in één van die zaken al wel een titel was.
d) Bij brief met bijlagen van 23 januari 2006 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder de bij brief van 23 juni 2005 verzochte informatie verschaft
2. De klacht
Klaagster stelt dat het opnemen van de bewuste zin in strijd is met artikel 8 van de Verordening, omdat er druk wordt uitgeoefend door het aankondigen van maatregelen, die de gerechtsdeurwaarder niet daadwerkelijk kan nemen. Ook is in strijd gehandeld met de artikelen 1 en 2 van de Verordening. Klaagster heeft in haar nadere reactie aangevoerd dat er geen aanleiding is de klacht niet-ontvankelijk te verklaren, omdat uit het verweer blijkt dat de gerechtsdeurwaarder zeer wel in staat is om zijn oordeel te vormen. Zelfs als in een van de zaken wel een titel aanwezig was, dan nog is er sprake van het uitoefenen van ongeoorloofde druk in de andere zaken. De zin is immers zonder voorbehoud van toepassing op alle genoemde zaken en in alle zaken moet nog worden gedagvaard.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder stelt dat het verzenden van brieven met de gewraakte inhoud geen vaste handelwijze betreft. Daarnaast heeft klaagster niet aan het verzoek voldaan de betreffende dossiernummers door te geven. Daardoor kan hij niet nagaan op welke zaken de betreffende brief van toepassing is. Hij heeft niet in strijd met artikel 8 van de Verordening gehandeld, omdat er niet is gedreigd met een maatregel die niet daadwerkelijk genomen kan worden, zelfs als in geen van de dossiers een executoriale titel zou zijn verkregen. Het kan immers zijn dat een van de medewerkers van plan was om conservatoir beslag te leggen en dan is de aankondiging niet in strijd met artikel 8.
Om dat na te kunnen gaan dient hij de beschikking te hebben over de dossiernummers. Klaagster wenst deze niet ter beschikking te stellen. Doordat dit is nagelaten , acht de gerechtsdeurwaarder zich in ernstige mate in zijn verdedigingsbelang geschaad, zodat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Het verweer dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verdedigingsbelang is geschaad, treft geen doel nu de door de gerechtsdeurwaarder gewenste informatie door klaagster bij brief van 23 januari 2006 is verschaft zodat, als sprake zou zijn geweest van een gebrek in de klacht, dit gebrek daarmee tijdig is hersteld.
4.2 Bij de beoordeling van de klacht dient tot uitgangspunt dat ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders een gerechtsdeurwaarder geen druk uitoefent door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet kan nemen. De toelichting vermeldt daaromtrent voor zover van belang dat de gerechtsdeurwaarder in zijn communicatie met de debiteur niet aankondigt dat hij een maatregel zal nemen, wanneer hij nog niet van plan is deze te gaan nemen, maar dat hij zo een maatregel zal kunnen nemen.
4.3 Kern van de klacht is dat de gerechtsdeurwaarder oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op een debiteur door een rechtsmaatregel aan te kondigen welk op dat moment nog niet kon worden genomen. De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweer samengevat dat hij niet heeft gedreigd met een maatregel die hij niet kon nemen. Hij kon immers conservatoir beslag laten leggen hetgeen ook de bedoeling was maar uiteindelijk niet is doorgedaan. Het bepaalde in artikel 8 van de beroeps- en gedragsregels verplicht hem niet om de dreiging met beslag nader te specificeren.
4.4 Naar het oordeel van de Kamer kan die uitleg de inhoud van de brief niet rechtvaardigen. Een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder dient zich er rekenschap van te geven dat een brief als de onderhavige, waarin vergaande maatregelen worden aangekondigd, bij de aangeschrevene grote indruk kan maken. In een dergelijke brief dient naar het oordeel van de Kamer in ieder geval ondubbelzinnig tot uitdrukking te komen of en op grond waarvan beslag kan worden gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft in het geheel niet aannemelijk kunnen maken dat hij van plan was conservatoir beslag te leggen. Nog afgezien daarvan, valt niet in te zien waarom niet in de brief kon worden vermeld dat conservatoir beslag zou kunnen worden gelegd. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder met deze brief oneigenlijk druk heeft uitgeoefend en daarmee artikel 8 van de beroeps-en gedragsregels overtreden.
5. Op grond van het voorgaande dient de klacht dan ook gegrond te worden verklaard. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart de klacht gegrond;
? legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en J. Smit, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2006 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.