ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/05 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onterecht doorbetalen van depotgelden

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [X] vanwege het onterecht doorbetalen van depotgelden aan zijn opdrachtgever. Klaagster had op 10 augustus 2004 een afspraak gemaakt met de gerechtsdeurwaarder om een bedrag van € 6.698,88 op een tussenrekening te storten, zodat het beslag op haar woning opgeheven kon worden. De gerechtsdeurwaarder bevestigde deze afspraak, maar heeft de gelden uiteindelijk toch doorbetaald aan de advocaat van de wederpartij, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. Klaagster had voorafgaand aan de storting informatie ingewonnen over het stellen van een bankgarantie en had de gerechtsdeurwaarder gevraagd of de gelden op de tussenrekening zouden blijven staan. De gerechtsdeurwaarder bevestigde dit, maar handelde later in strijd met deze toezegging. De klacht werd behandeld op 18 oktober 2005 en de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam verklaarde de klacht gegrond en legde de gerechtsdeurwaarder een berisping op. De gerechtsdeurwaarder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof bevestigde de beslissing van de Kamer, oordelend dat de gerechtsdeurwaarder had moeten begrijpen dat klaagster afhankelijk was van zijn toezeggingen en dat hij haar had moeten adviseren om te wachten met de storting totdat hij kon garanderen dat de gelden onder hem zouden blijven. Het hof legde de maatregel van berisping opnieuw op, bevestigend dat de gerechtsdeurwaarder niet naar behoren had gehandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 18 januari 2007 in de zaak onder rekestnummer 1999/05 GDW van:
[X],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. S.J. Schram
t e g e n
[Y],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: [Z].
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 29 december 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 29 november 2005, verzonden op 9 december 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, gegrond is verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping is opgelegd.
1.2. Van de zijde van klaagster is een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen op 23 januari 2006.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2006. Klaagster, de gerechtsdeurwaarder, alsmede hun beider gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie, alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij, in strijd met de uitdrukkelijk met klaagster gemaakte afspraak, de door haar bij de gerechtsdeurwaarder in depot gestorte gelden ad € 6.698,88 heeft doorbetaald aan zijn opdrachtgever. Klaagster had, alvorens zich tot de gerechtsdeurwaarder te wenden, informatie ingewonnen over het stellen van een bankgarantie en had tevens een notaris bezocht met de vraag of de gelden konden worden gestort op een tussenrekening, zulks in verband met een nog lopende procedure over de verschuldigdheid van die gelden. Aangezien voor dit laatste goedkeuring vereist was van de gerechtsdeurwaarder die het beslag op het huis van klaagster en haar echtgenoot had gelegd, wendde klaagster zich tot de gerechtsdeurwaarder. Deze gaf haar te kennen dat storting op een tussenrekening bij hem ook mogelijk was. Klaagster heeft vervolgens, reeds bij de bank aangekomen om de storting van de gelden te regelen, nogmaals contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder met de vraag of de gelden daadwerkelijk op de tussenrekening zouden blijven staan. De gerechtsdeurwaarder heeft dit, op ongeduldige toon, bevestigd.
Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder, in strijd met de met klaagster gemaakte afspraak, de gelden toch doorbetaald aan de advocaat van de wederpartij, aangezien deze dreigde een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder in te dienen.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij met klaagster heeft besproken dat zijn opdrachtgever de doorslaggevende stem had om te komen tot doorhaling van het executoriaal beslag dat rustte op het huis van klaagster en haar echtgenoot. In aanwezigheid van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder contact opgenomen met zijn opdrachtgever en gevraagd onder welke voorwaarden hij akkoord kon gaan met de doorhaling van het beslag. De opdrachtgever gaf toen nadrukkelijk te kennen dat het beslag doorgehaald kon worden indien het verschuldigde bedrag ad € 6698,88 zou zijn betaald. Nadat klaagster via de bank de betaling had gedaan is de gerechtsdeurwaarder tot doorhaling van het beslag overgegaan. Hierop ontving de gerechtsdeurwaarder een brief van klaagster, gedateerd 16 augustus 2004 waarin zij haar woede uitte over de doorbetaling door de gerechtsdeurwaarder van het totale bedrag aan zijn opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder, die zijn voornemen om zijn opdrachtgever te betalen nog niet had uitgevoerd, heeft vervolgens de afrekening met zijn opdrachtgever opgehouden en nader overleg met hem gepleegd waarop zijn opdrachtgever bij zijn standpunt is gebleven dat betaling door klaagster had plaatsgevonden ter doorhaling van het beslag en de gelden aan hem toekwamen.
5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft de casus vervolgens aan een aantal onafhankelijke deskundigen voorgelegd. Deze deskundigen kwamen allen tot de conclusie dat de gelden moesten worden doorbetaald aan de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder is toen tot afrekening met zijn opdrachtgever overgegaan.
5.3.De gerechtsdeurwaarder ontkent ten stelligste dat klaagster hem expliciet heeft gevraagd of de gelden op een tussenrekening zouden blijven staan. Klaagster heeft juist aangegeven dat zij een groot belang had bij het zo spoedig mogelijk opheffen van het gelegde beslag.
6. De beoordeling
6.1. Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder, nadat klaagster zich tot hem had gewend, haar heeft medegedeeld dat de gelden ook bij hem op een tussenrekening konden worden gestort. Dit blijkt reeds uit het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder klaagster op 13 augustus 2004 een brief heeft geschreven waarin de zinsnede is opgenomen dat haar verzoek aan de gerechtsdeurwaarder om de gelden onder zich te houden niet kan worden ingewilligd. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat hij jegens klaagster van meet af aan, dat wil zeggen reeds in het gesprek dat tussen hen plaatsvond op 10 augustus 2004, een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot het onder zich houden van de gelden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk nu klaagster onweersproken heeft aangevoerd dat zij kort na het desbetreffende gesprek de gerechtsdeurwaarder nog heeft gebeld vanaf het bankkantoor alwaar zij de storting van de gelden regelde. Het hof ziet de noodzaak van een dergelijk telefoongesprek niet in indien klaagster op de hoogte was van dit door de gerechtsdeurwaarder aangevoerde voorbehoud.
6.2. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om, aangezien hij op de hoogte mocht worden verondersteld van klaagsters bedoelingen, klaagster te adviseren de gelden pas te storten op het moment dat hij haar zou kunnen garanderen dat hij de gelden ook daadwerkelijk onder zich zou kunnen houden. Klaagster had hierop kunnen wachten dan wel andere maatregelen kunnen treffen teneinde opheffing van het beslag te bewerkstelligen.
6.3. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de klacht gegrond is en dat de gerechtsdeurwaarder, gezien de aard en de ernst van zijn handelwijze, de maatregel van berisping moet worden opgelegd.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing met gedeeltelijke verbetering van de gronden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, L.J. Saarloos en F.A.A. Duynstee en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 18 januari 2007 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 29 november 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 357.2004 van:
[Y ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[X],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde [ ].
Verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 23 oktober 2004 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief met bijlagen van 12 november 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
De klacht is behandeld ter zitting van 18 oktober 2005, alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 29 november 2005
Gronden van de beslissing
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Op 18 juli 2002 is in kort geding vonnis gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank te [ ] in een zaak tussen de partner van klaagster (verder: de partner) en eisers.
b) De gerechtsdeurwaarder heeft op grond van het hiervoor vermelde vonnis op 3 september 2002 executoriaal beslag gelegd op de woning van de partner ter zake van verbeurde dwangsommen voor een bedrag van € 5.000,00.
c) Op 10 augustus 2004 heeft ten kantore van de gerechtsdeurwaarder een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder. Daarbij is besproken op welke voorwaarden het gelegde beslag doorgehaald kon worden. De gerechtsdeurwaarder heeft daartoe telefonisch contact met zijn opdrachtgever opgenomen. Op diezelfde dag heeft klaagster een bedrag van € 6.698,88 overgemaakt op de rekening van de gerechtsdeurwaarder en is het beslag doorgehaald.
d) Bij brief van 13 augustus 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer geschreven:"....Onze opdrachtgever gaf ons de nadrukkelijke opdracht deze zaak met hem te doen afrekenen. Wij zullen hieraan gevolg moeten geven. Uw verzoek om de gelden onder ons te houden kunnen wij derhalve niet inwilligen. Wij gaan tot afrekening in deze over.....".
e) Bij brief van 16 augustus 2004 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer het volgende geschreven:“U zult begrijpen dat mijn verbazing en woede nogal groot was toen ik afgelopen zaterdag een schrijven van u kreeg waaruit bleek dat u het gehele bedrag had overgemaakt naar de toenmalige advocaat van onze tegenpartij. Dit is absoluut tegen onze afspraken in en ik ben van mening dat u misbruik heeft gemaakt van mijn naïviteit. U weet net zo goed als ik dat de afspraak was dat het geld op een tussenrekening zou komen in afwachting van de uitspraak van de rechter die was verschoven van 4 augustus jl. naar 15 september as.”
f) Bij brief van 16 augustus 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster onder meer geschreven:"Uw schrijven d.d. 16 dezer ontvingen wij in goede orde en wij zullen deze aan onze opdrachtgever doen toekomen, opdat hij ons nader kan instrueren. Reeds nu attenderen wij u erop, dat wij u van advies hebben gediend en u de suggestie hebben gedaan zo mogelijk de gelden onder ons te houden en daartoe ten allentijde overleg zouden moeten plegen met onze opdrachtgever. In uw aanwezigheid hebben wij inderdaad met de heer [ ] gebeld en met hem overleg gepleegd. Hij verleende ons toestemming om het beslag na betaling van het verschuldigde door te halen. Of hij zijn dossier reeds gesloten had, is helemaal niet ter sprake gekomen. Uw uitdrukkelijke telefonische verzoek om de gelden onder ons te houden hebben wij ten overvloede schriftelijk voorgelegd aan onze opdrachtgever en hij ging hiermede niet akkoord....."
g) Bij brief van 1 september 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever onder meer het volgende geschreven:“In antwoord op uw schrijven d.d. 25 augustus jl. delen wij u mede, dat wij ons niet vrij achten om tot afrekening in deze over te gaan, te meer daar wij door de advocaten van [de partner] worden bestookt met correspondentie en de verschuldigdheid van de dwangsommen wordt betwist.”
h) Bij brief van 30 september 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder de president van de rechtbank te [ ] in kennis gesteld van het feit dat hij gelden van een debiteur onder zich hield en dat hij zijn opdrachtgever had geadviseerd de kwestie aan de president voor te leggen.
i) Bij brief van 11 oktober 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klaagster onder meer geschreven dat hij de door klaagster gestelde afspraak betwistte en indien zijn opdrachtgever hem zou vrijwaren er geen beletsel was het door klaagster voldane bedrag met zijn opdrachtgever af te rekenen.
j) Bij brief van 13 oktober 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klaagster geschreven dat hij bij een derde advies had ingewonnen die hem te kennen had gegeven dat er geen sprake was van een executiegeschil en hij gehouden was het bedrag aan de opdrachtgever door te betalen zodat de gerechtsdeurwaarder zijn eerder ingenomen standpunt diende te verlaten.
2. De klacht
Klaagster stelt op 10 augustus 2004 met de gerechtdeurwaarder te hebben afgesproken dat de gelden ter garantie zouden worden gestort op de derdenrekening van de gerechtsdeurwaarder, zodat het beslag kon worden opgeheven. Nu de gerechtsdeurwaarder de gelden heeft overgemaakt aan zijn opdrachtgever heeft hij zich niet aan de afspraak gehouden en zich daarmee niet gedragen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Klaagster vraagt zich af waarom de gerechtsdeurwaarder de gelden pas na twee maanden heeft overgemaakt.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van de stukken en de ter zitting gegeven nadere toelichting is de Kamer het volgende gebleken. Op 10 augustus 2004 is klaagster bij de gerechtsdeurwaarder langs geweest teneinde te bespreken onder welke voorwaarden het gelegde beslag op de onroerende zaak kon worden opgeheven. Naar het oordeel van de Kamer staat vast dat in dat gesprek de vraag aan de orde is geweest dat klaagster het bedrag in depot wenste te storten dan wel dat het de bedoeling was dat de gerechtsdeurwaarder het bedrag onder zich zou houden.
Dit vindt steun in de onweersproken stelling van klaagster dat zij de gerechtsdeurwaarder op 10 augustus 2004 heeft gevraagd of hij er mee akkoord kon gaan dat de verschuldigde boete bij een notaris zou worden gestort en of dat voldoende was om het beslag op te heffen. In dat gesprek heeft de gerechtsdeurwaarder haar medegedeeld dat het bedrag ook bij hem kon worden gestort.
Dat dit aan de orde is geweest blijkt ook uit de brief van de gerechtsdeurwaarder aan klaagster van 13 augustus 2004 waarin wordt medegedeeld dat het door klaagster gedane verzoek om de gelden in depot te houden niet kon worden ingewilligd.
Naar het oordeel van de Kamer had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen klaagster duidelijk te maken dat zij door het bedrag onder hem te storten geen garanties zou verkrijgen en dat hij indien zijn opdrachtgever daar om zou verzoeken gehouden was het bedrag aan de opdrachtgever uit te betalen.
In dat geval had klaagster kunnen overwegen of zij toch niet beter een bankgarantie kon stellen om opheffing van het beslag te bewerkstelligen. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij in dat opzicht voldoende duidelijk naar klaagster toe is geweest. In dat opzicht is de klacht derhalve terecht voorgesteld.
5. Op grond van het voorgaande dient de klacht dan ook gegrond te worden verklaard. De Kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen zodat wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart de klacht gegrond;
? legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen en M.J-M.J.
Baudoin, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.