ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9769

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1413/06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schenkingen onder bewind en de noodzaak van machtiging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van appellanten die als bewindvoerders zijn aangesteld over de goederen van de rechthebbende, mevrouw [C]. De rechthebbende, een ongehuwde en kinderloze vrouw, verblijft in een zorgcentrum en heeft een aanzienlijk vermogen van ongeveer € 4.150.000,-. Appellanten hebben een verzoek ingediend om machtiging te verkrijgen voor het doen van schenkingen aan neven en nichten, maar dit verzoek werd eerder door de rechtbank Alkmaar afgewezen. De rechthebbende had in het verleden schenkingen gedaan, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van een schenkingstraditie die de huidige verzoeken zou rechtvaardigen. Het hof overweegt dat de schenkingen niet kunnen worden gezien als doelmatige beleggingen van het vermogen van de rechthebbende, zoals vereist door artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek. De rechthebbende had geen expliciete wens geuit om grote schenkingen te doen, en de bewindvoerders hebben onvoldoende aangetoond dat de schenkingen passen binnen hun taakuitoefening. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek om machtiging af, omdat het belang van de rechthebbende niet vereist dat de schenkingen worden gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 18 januari 2007 in de zaak met rekestnummer 1413/06 van:
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
APPELLANTEN,
procureur: mr. S.A. van der Sluijs,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten zijn op 12 september 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 juli 2006 van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar, met kenmerk 213717 EJ VERZ 06-2543 (BM 4242) (ad).
1.2. De zaak is op 27 november 2006 ter terechtzitting behandeld.
1.3. Na te noemen rechthebbende alsmede de advocaat-generaal zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4. De advocaat-generaal heeft op 6 december 2006 alsnog een schriftelijke conclusie ingediend.
1.5. Appellanten hebben hierop bij brief van hun advocaat, mr. R.J. Hoff, kantoorhoudende te Haarlem, van 11 december 2006, ingekomen ter griffie van dit hof op 12 december 2006 gereageerd.
2. De feiten
2.1. Appellanten zijn bij beschikking van [...] 2005 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren [C], geboren [in] 1922 (hierna: de rechthebbende).
2.2. De rechthebbende is ongehuwd en kinderloos. Zij verblijft in Zorgcentrum [naam].
2.3. Haar vermogen bedraagt blijkens de aangifte inkomstenbelasting 2005 ongeveer € 4.150.000,-, waarvan een bedrag van € 3.950.000,- is belegd in effecten en liquide middelen. Haar inkomen bedraagt ongeveer € 33.000.- exclusief dividenden en rente uit haar beleggingen.
2.4. Onder de stukken bevindt zich in kopie een stuk van april 2002 met als opschrift 'Estate Plan ten behoeve van mevrouw [...] te [plaats]' (hierna: Estate Plan).
2.5. Onder de stukken bevindt zich voorts in kopie een stuk met als opschrift 'Afschrift van de akte houdende testament van mevrouw [...] de dato 23 juli 2002' (hierna: het testament). Hierin zijn legaten opgenomen ten behoeve van:
- haar zuster, [...] ad € 22.500,- (onder C1.a.),
- haar aangehuwde nicht mevrouw [...] ad € 11.250,- (onder C1.b.),
- haar nicht [...] ad € 11.250,- (onder C1.c.),
- de Stichting [...] € 10.000,- (onder C2.a.),
- de [...-]vereniging [...] te [...] ad € 10.000.- (onder C2.b.),
- de kinderen van haar zuster en beide broers (zeven in totaal), voor hen tezamen en voor gelijke delen een bedrag dat bruto gelijk is aan 94,6% van het saldo van haar nalatenschap, verminderd met het bedrag dat de erfgenamen hierover aan successierechten verschuldigd zijn (onder C3. a., b. en c.).
Tot erfgenamen zijn benoemd:
- de [...] Stichting [D] (onder D.a.) en
- de Stichting [E] (onder D.b.)
2.6. Rechthebbende heeft in 2003 schenkingen aan haar neven en nichten gedaan. Per neef of nicht is het fiscaal vrijgestelde bedrag per 24 maanden van € 2.486,- geschonken.
2.7. Op 22 februari 2006 hebben appellanten een verzoek ingediend strekkende tot het verlenen van een machtiging om namens rechthebbende een bedrag van € 100.000,- aan iedere neef of nicht van rechthebbende te schenken. Dit verzoek is door de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar, bij beschikking van 20 april 2006 afgewezen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is afgewezen het inleidend verzoek van appellanten om machtiging te verlenen tot het doen van een schenking uit het vermogen van rechthebbende ten behoeve van ieder van de zeven kinderen van haar zuster en beide broers, zoals thans benoemd in het testament onder C.2. vrij van rechten, groot € 85.000,-, onder de ontbindende voorwaarde dat bij overlijden van rechthebbende mocht blijken dat zij alsnog een ander effectuerend testament heeft gemaakt.
In het petitum van het inleidend verzoek is voorts vermeld dat om te handelen in lijn met het thans geldende testament van rechthebbende van 23 juli 2002, het voornemen is om tegelijk met voormelde schenkingen aan de beide tot erfgenamen benoemde goede doelen, te weten de [D] en [E] een netto bedrag van € 34.000,- (ieder) te schenken.
3.2. Appellanten verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en machtiging te verlenen strekkende tot het doen van schenkingen zoals vermeld in het inleidend verzoekschrift, althans een zodanig bedrag uit het vermogen van onderbewindgestelde te schenken als het hof juist acht.
3.3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het hoger beroep.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Appellanten hebben drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking, waarin zij - samengevat - stellen dat ten onrechte geen machtiging is verleend om tot schenkingen uit het vermogen van rechthebbende over te gaan.
4.2. Appellanten stellen in grief 1 dat voldoende kan worden aangetoond dat er sprake is van repeterende (schenkings)handelingen. Daarbij dient niet alleen gekeken te worden naar de schenkingen die in 2003 door rechthebbende zijn gedaan, maar ook naar het Estate Plan dat door ABN AMRO op verzoek van rechthebbende is uitgebracht naar aanleiding van welk advies rechthebbende haar testament heeft gewijzigd en een aanvang heeft gemaakt met het doen van schenkingen aan de neven en nichten. Hieruit kan voldoende worden afgeleid dat rechthebbende de wens had om te schenken.
4.3. In grief 2 voeren appellanten aan dat in de bestreden beschikking ten onrechte is overwogen dat een schenking met als doel een besparing van successierecht niet kan worden gezien als een doelmatige belegging van het vermogen van rechthebbende in de zin van artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4. Ten slotte is volgens appellanten ten onrechte niet beoordeeld of in dit geval een afwijking van de Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters (LOK) op zijn plaats was. Appellanten zijn van mening dat afwijking gerechtvaardigd is gelet op de leeftijd en de psychische gezondheidstoestand van de rechthebbende, haar permanente verblijf in een verpleeghuis, waardoor zij ten behoeve van haar levensonderhoud niet of nauwelijks is aangewezen op haar vermogen, de omvang van haar vermogen, haar eigen initiatieven om successierechten te besparen, hetgeen door de schenkingen zou worden verwezenlijkt, het feit dat geen inbreuk wordt gemaakt op de verdeling van haar nalatenschap, alsmede het feit dat na de voorgenomen schenkingen nog meer dan genoeg vermogen voor haar verzorging aanwezig is.
4.5. Het hof zal de grieven in onderling verband beoordelen en overweegt als volgt. De vraag die in de onderhavige zaak wordt opgeworpen is of de schenkingen waarvoor machtiging wordt gevraagd gezien kunnen worden als doelmatige beleggingen. Gelet op de aard van de schenkingen gaat het om beschikkingshandelingen waarvoor de bewindvoerders op grond van artikel 1:441 lid 2 sub a BW machtiging van de kantonrechter behoeven nu de rechthebbende, gelet op haar psychische toestand, niet in staat is toestemming te verlenen. Bij de beoordeling of een dergelijke machtiging moet worden verleend, geldt naar het oordeel van het hof als uitgangspunt dat de bewindvoerder zich bij de uitoefening van zijn taak dient te richten naar de wensen van de rechthebbende, voor zover dit in het kader van artikel 1:441 lid 1 BW mogelijk is. Dit laatste vloeit enerzijds voort uit artikel 1:431 BW waarin wordt gesproken over "zijn vermogensrechtelijke belangen", hetgeen een subjectief element in zich draagt en anderzijds uit het feit dat in de onderbewindstellingsregeling waar mogelijk met de wens van de rechthebbende rekening wordt gehouden, zie onder meer in dit verband de artikelen 1:432 lid 1 en 1:435 lid 3 BW. In casu is derhalve van belang of de rechthebbende, indien zij in staat zou zijn geweest zelf te beslissen, was overgegaan tot de schenkingen waarvoor appellanten machtiging hebben gevraagd. Of dit het geval is kan worden afgeleid uit een schenkingstraditie, zoals ook in de Aanbevelingen meerderjarigen-bewind van het LOK tot uitgangspunt is genomen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak dat geen sprake is van een schenkingstraditie. Rechthebbende heeft eenmalig een beperkte schenking aan haar neven en nichten verricht. Andere door appellanten gestelde schenkingen zijn niet, althans onvoldoende aangetoond. Uit het door appellanten overgelegde 'Estate plan' blijkt naar het oordeel van het hof evenmin van de wil van de rechthebbende tot het doen van grote schenkingen. Hierin wordt slechts een (meer algemeen) advies uitgebracht over de fiscale gevolgen van schenkingen tijdens het leven. De rechthebbende is naar aanleiding hiervan niet overgegaan tot het doen van grote schenkingen, ook heeft zij nergens vastgelegd dat zij tijdens haar leven tot dergelijke schenkingen wilde overgaan. In dit verband acht het hof daarnaast van belang dat appellanten ter terechtzitting in hoger beroep hebben aangegeven dat rechthebbende vóór de onderbewindstelling van haar goederen nog een 'emotionele hobbel' moest nemen om tot schenking van grote bedragen over te gaan, een mededeling waarvan de advocaat-generaal door haar afwezigheid ter zitting geen kennis heeft kunnen nemen. Noch uit de stukken, noch op de zitting is voorts naar voren gekomen dat voornoemde houding van de rechthebbende nadien gewijzigd is. Evenmin kan uit het overgelegde afschrift van de akte houdende testament worden afgeleid dat bij de rechthebbende de wens leefde tijdens haar leven schenkingen te doen als waarvoor thans machtiging wordt gevraagd. Dat de in het testament opgenomen constructie op zich na haar overlijden tot besparing van successierechten zou leiden doet daaraan niet af.
Nu evenmin gezegd kan worden dat besparingen van successierechten op zichzelf reeds zijn aan te merken als doelmatige beleggingen van het vermogen van de rechthebbende in de zin van artikel 1:441 BW, hebben de bewindvoerders naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het verrichten van de schenkingen passen binnen het kader van hun taakuitoefening.
De door appellanten verzochte machtiging zal dan ook worden afgewezen, nu er daarnaast geen sprake van is dat het belang van de rechthebbende de schenkingen vereist of dat de schenkingen de leefomgeving van de recht-hebbende zullen verbeteren.
4.6. Het hof gaat aan het door appellanten als subsidiair te duiden verzoek een in goede justitie te bepalen machtiging te verlenen tot het doen van schenkingen uit het vermogen van rechthebbende voorbij. Dit verzoek acht het hof enerzijds te onbepaald, anderzijds wordt daarin evenmin een verzoek gelezen een machtiging te verlenen tot het doen van fiscaal vrijgestelde schenkingen uit het vermogen van rechthebbende.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, J.A.M. de Wit en H. Smit in tegenwoordigheid van mr. C. Neve als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2007 door de rolraadsheer.