ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2234/05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Postbank bij contante opnames zonder nadere legitimatie

In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid van Postbank N.V. bij contante opnames aan het loket van een postkantoor zonder nadere legitimatie. De eiseres, [X], had op 26 november 2004 haar Giropas gebruikt voor aankopen, maar ontdekte later dat haar portemonnee met de pas was gestolen. Onbevoegden hebben vervolgens € 1.000,00 gepind bij een geldautomaat en twee opnames van € 500,00 gedaan aan het loket van Postbank. Postbank weigerde de schadevergoeding van € 2.000,00 die [X] had aangevraagd, waarna partijen overeenkwamen het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Bankzaken. Deze commissie oordeelde dat Postbank € 1.000,00 aan [X] moest vergoeden. Postbank vorderde vervolgens bij het Gerechtshof een verklaring voor recht dat zij niet onzorgvuldig had gehandeld door geen nadere legitimatie te vragen bij opnames onder de € 1.000,00.

Het hof oordeelde dat Postbank niet onzorgvuldig had gehandeld. Het hof stelde vast dat de zorgplicht van de bank niet met zich meebracht dat bij elke opname aan het loket nadere legitimatie moest worden gevraagd. De bank had een duidelijke regel ingesteld die aan haar rekeninghouders was gecommuniceerd. Het hof concludeerde dat Postbank voldoende zorgvuldig had gehandeld, rekening houdend met de belangen van alle rekeninghouders en de efficiëntie aan het loket. De meer subsidiaire vordering van Postbank werd toegewezen, en de kosten van de procedure werden aan [X] opgelegd. Het arrest werd uitgesproken op 15 maart 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST in de zaak van:
de naamloze vennootschap POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES BIJ PROROGATIE,
procureur: mr R.J.Q. Klomp,
t e g e n
[X],
wonend te Den Hout, gemeente Oosterhout,
GEDAAGDE BIJ PROROGATIE,
procureur: mr J.J. Knol.
1. Het geding
Partijen worden hierna Postbank en [X] genoemd.
Bij exploit van 15 december 2005 heeft Postbank [X] bij wege van prorogatie gedagvaard voor dit hof en onder aanbieding van bewijs van haar stellingen gevorderd zoals in het petitum vermeld. Vervolgens heeft Postbank stukken in het geding gebracht.
[X] heeft geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Postbank in de kosten van het geding.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet gemotiveerd weersproken, staat in dit geding het volgende vast:
a) Op 26 november 2004 kort voor 14.00 uur heeft [X], cliënt bij Postbank, aankopen gedaan in een speelgoedwinkel in Oosterhout en bij betaling gebruik gemaakt van haar Giropas. Na het afrekenen heeft zij haar portemonnee, waarin zij de Giropas had opgeborgen, in het hoofdvak van haar rugzak gedaan en is met de rugzak op de rug naar een andere winkel gegaan. Bij het afrekenen van aankopen aldaar ontdekte zij dat haar portemonnee niet meer in haar rugzak aanwezig was. Direct na deze ontdekking heeft zij de pas laten blokkeren en aangifte bij de politie gedaan.
b) Om 14.14 uur heeft of hebben één of meer onbevoegde(n) € 1.000,00 gepind bij een geldautomaat en zowel om 14.18 als om 14.24 uur een bedrag van € 500,00 aan een loket van Postbank opgenomen.
c) [X] heeft Postbank om vergoeding van de schade van € 2.000,00 verzocht, welk verzoek Postbank heeft afgewezen.
d) Partijen zijn overeengekomen hun geschil over deze kwestie bij bindend advies door de Geschillencommissie Bankzaken te laten beslechten. De Geschillencommissie Bankzaken heeft bij bindend advies d.d. 21 oktober 2005 vastgesteld dat Postbank aan [X] (afgezien van rente en kosten) een vergoeding van € 1.000,00 diende te betalen, zijnde het totaal van de bedragen die bij een loket van Postbank waren opgenomen.
e) Artikel 25 lid 2 van het Reglement van de Geschillencommissie Bankzaken luidt: “Het geschil kan (…) binnen twee maanden na ontvangst van het bindend advies door partijen, in volle omvang en met terzijde lating van het bindend advies door de bank aan de gewone rechter worden voorgelegd, indien het een geschil betreft met een financieel belang beneden € 60.000,--, waarvan de bank naar het oordeel van de gewone rechter aannemelijk maakt dat de uitspraak zo principieel moet worden geacht, dat het daarmee gemoeide belang voor de bank en/of de bedrijfstak in haar algemeenheid, de grens van € 500.000,-- zal overschrijden. De voor de consument met deze procedure en eventuele vervolgprocedures samenhangende kosten voor rechtsbijstand en de proceskosten komen voor rekening van de bank. Bovendien betaalt de bank ongeacht de uitspraak van de gewone rechter de door de commissie aan de consument toegekende vergoeding, mits de consument bereid is in deze procedure(s) als partij op te treden. (…)” .
f) Artikel 2 van de Algemene Voorwaarden van Postbank luidt: “De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…)”.
g) Op de verhouding tussen Postbank en [X] zijn, naast de bij f) vermelde voorwaarden, de Voorwaarden gebruik Geld- en Betaalautomaten (VgGB) alsook de Girovoorwaarden van toepassing.
3. De vordering bij prorogatie
Postbank vordert dat het Gerechtshof bij prorogatie voor recht verklaart:
primair dat de zorgplicht van Postbank niet met zich brengt dat bij iedere opname van contant geld aan het loket van een postkantoor of postagentschap, dus ongeacht de hoogte van het bedrag van de opname, nadere legitimatie moet worden gevraagd, aanvullend op de Pin-pas en de Pin-code;
subsidiair dat de zorgplicht van Postbank niet met zich brengt dat bij een opname van contant geld aan het loket van een postkantoor of postagentschap van een bedrag kleiner dan € 1.000,00 nadere legitimatie moet worden gevraagd, aanvullend op de Pin-pas en de Pin-code;
meer subsidiair dat Postbank niet in strijd met enige op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld door op 26 november 2004 bij de beide opnames van ieder € 500,00 ten laste van de rekening van [X] aan het loket van het postkantoor aan de Torenstraat te Oosterhout niet naar nadere legitimatie te vragen, aanvullend op de Pin-pas en de Pin-code;
nog meer subsidiair dat het causaal verband heeft ontbroken tussen het op 26 november 2004 bij de beide opnames van ieder € 500,00 ten laste van de rekening van [X] aan het loket van het postkantoor aan de Torenstraat te Oosterhout niet vragen van nadere legitimatie enerzijds en de door [X] geleden schade anderzijds.
4. Beoordeling
4.1 Het hof stelt voorop dat een verklaring voor recht slechts kan worden gevorderd door één der bij een bepaalde rechtsverhouding onmiddellijk betrokkenen en alleen kan dienen tot het op jegens de andere betrokkene(n) bindende wijze vaststellen van haar bestaan of preciseren van haar inhoud.
De primaire en subsidiaire vordering van de Postbank hebben een meer algemene strekking, zodat deze daarom niet kunnen worden toegewezen. Dit is niet het geval met de meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht, zodat het hof deze hierna zal bespreken.
4.2 Niet langer in geschil is dat [X], zoals de Geschillen-commissie Bankzaken oordeelde, door haar portemonnee in het hoofdvak van haar rugzak op te bergen, die zij vervolgens buiten haar zicht - want op haar rug - heeft gedragen, grove onzorgvuldigheid in de zin van de VgGB valt te verwijten.
Evenmin is in geschil dat Postbank geen verwijt treft ten aanzien van de nakoming van de haar door de VgGB opgelegde verplichtingen.
Vast staat evenzeer dat Postbank op grond van artikel 7 van de Girovoorwaarden, welke voorwaarden in overleg met de Consumentenbond tot stand zijn gekomen, de bevoegdheid heeft tot het wijzigen of uitbreiden van een dienst om veiligheids- of bedrijfseconomische redenen. Gebruik makend van deze bevoegdheid hanteert Postbank de regel dat bij opnames aan het loket van een Postkantoor of Postagentschap boven € 1.000,00 wel en onder dat bedrag geen nadere legitimatie aanvullend op de giropas en de pincode wordt gevraagd.
4.3 De hier te beantwoorden vraag luidt, of Postbank door geen nadere legitimatie te vragen toen op 26 november 2004 onbevoegdelijk met gebruikmaking van [X]s giropas en pincode twee maal € 500,00 werd opgenomen aan het loket, heeft gehandeld in strijd met de haar in de Algemene Voorwaarden opgelegde zorgvuldigheidsplicht.
Postbank beroept zich erop dat zij het recht heeft de regel met betrekking tot nadere legitimatie te stellen zoals zij heeft gedaan en dat zij deze regel op duidelijke wijze aan haar rekeninghouders heeft kenbaar gemaakt. Volgens Postbank komt hantering van deze regel niet in strijd met de jegens [X] in acht te nemen zorgvuldigheid.
4.4 Het hof is van oordeel dat Postbank door het hanteren van de hier bedoelde regel niet onzorgvuldig jegens [X] heeft gehandeld. Zoals Postbank betoogt, dient zij bij haar dienstverlening rekening te houden met de belangen van al haar rekeninghouders, dus niet alleen diegenen die niet voortdurend hun giropas in het zicht houden – zoals [X] – en die daardoor het risico van diefstal en misbruik van de bankpas vergroten, doch evenzeer diegenen die wel hun giropas voldoende zorgvuldig opbergen en allen die bovendien belang hebben bij een vlotte afhandeling van zaken aan het loket van een postkantoor. Onbetwist is dat het vragen en vervolgens controleren van legitimatie bij iedere geldopname ongeacht de hoogte van het bedrag, de andere wachtenden aan het loket tijd en alle rekeninghouders geld kost.
Daarbij komt dat Postbank in beginsel de schade die wordt veroorzaakt door meer onbevoegde opnames aan een loket op één dag die ieder kleiner zijn dan € 1.000,00 maar gezamenlijk een hoger bedrag belopen, vergoedt voor zover die schade genoemd bedrag overtreft. Aldus komt zij aan de belangen van haar gedupeerde cliënten genoegzaam tegemoet.
Door ook in het onderhavige geval de grens te leggen bij € 1.000,00 zowel voor de legitimatieplicht van de cliënt als de aan haar zelf opgelegde plicht tot vergoeding van de schade als in de voorgaande alinea bedoeld, heeft Postbank derhalve voldoende zorgvuldig gehandeld jegens [X]. Postbank kan zich dan ook in redelijkheid jegens [X] beroepen op de regel betreffende de ondergrens die zij heeft gesteld aan de legitimatieplicht.
5. Slotsom en kosten
De slotsom luidt dat de meer subsidiaire vordering toewijsbaar is. Hetgeen Postbank overigens nog naar voren heeft gebracht, alsook hetgeen [X] daarop heeft geantwoord, kan dan ook buiten beschouwing blijven.
Gelet op de, op de Regeling Geschillencommissie Bankzaken gebaseerde, afspraak van partijen over de kosten van de onderhavige procedure dient Postbank in de kosten te worden veroordeeld.
6. Beslissing
Het hof, rechtdoende bij prorogatie:
verklaart voor recht dat Postbank niet in strijd met enige op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld door op 26 november 2004 bij de beide opnames van ieder € 500,00 ten laste van de rekening van [X] aan het loket van het Postkantoor aan de Torenstraat te Oosterhout niet naar nadere legitimatie te vragen, aanvullend op de Pin-pas en de Pin-code;
verwijst Postbank in de kosten van deze procedure en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [X] gevallen, op € 362,93 aan verschotten en € 1.256,93 aan salaris procureur;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. A.R. van de Veen en mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2007.