ECLI:NL:GHAMS:2007:BA3013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247/2007 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van het honorarium van de waarnemer in het kader van een schorsing van een notaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een notaris tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van toezicht over notarissen, die op 2 maart 2007 een schorsing heeft opgelegd aan de notaris. De schorsing ging in op 5 maart 2007 en zou eindigen op 3 juni 2007. Tegelijkertijd werd een kandidaat-notaris benoemd als waarnemer, met een honorarium van € 100 per uur. De notaris betwistte de hoogte van dit honorarium en stelde dat het onredelijk hoog was, gezien de omstandigheden van de waarneming en de impact op zijn praktijk. Het hof heeft de zaak behandeld op 22 maart 2007, waarbij de notaris en zijn gemachtigde aanwezig waren.

Het hof oordeelde dat de ingangsdatum van de schorsing geen voor beroep vatbare beslissing was, omdat artikel 105 van de Wet op het notarisambt (Wna) dit niet toestaat. De voorzitter van de kamer had enkel een mededeling gedaan over de ingangsdatum. Wat betreft het honorarium oordeelde het hof dat het bedrag van € 100 per uur redelijk was, gezien de aard van de werkzaamheden en de richtlijnen die eerder waren vastgesteld. Het hof verwierp de argumenten van de notaris dat de schorsing en het honorarium hem onevenredig bezwaard zouden hebben.

De beslissing van het hof was als volgt: de notaris werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek met betrekking tot de ingangsdatum van de schorsing, het verzoek om het honorarium te verlagen werd afgewezen, en de eerdere beslissing werd bekrachtigd. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 april 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 5 april 2007 in de zaak onder rekestnummer 247/2007 NOT van:
MR. [X],
notaris te Amsterdam,
APPELLANT tegen de mededeling en de beslissing van de voorzitter van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen van 2 maart 2007,
gemachtigde: mr. G.J. Kemper.
1. Procesverloop
1.1. Bij beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Amsterdam, hierna: de kamer, van 20 juli 2006 is aan appellant, hierna te noemen de notaris, de maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden opgelegd. De notaris heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, zodat deze inmiddels onherroepelijk is.
1.2. Op 21 februari 2007 heeft de notaris met een beroep op het bepaalde in artikel 109 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna ook aan te duiden met Wna) een verzoek tot opheffing van de schorsing gedaan aan de minister van Justitie.
1.3. De voorzitter van de kamer heeft bij brief van 2 maart 2007 de notaris medegedeeld dat de schorsing zal ingaan op maandag 5 maart 2007 om 0.00 uur en zal eindigen op zondag 3 juni 2007 om 23.59 uur. Bij beslissing van diezelfde datum heeft de voorzitter van de kamer de kandidaat-notaris mr. [Y], hierna te noemen de waarnemer, voor hetzelfde tijdvak benoemd tot waarnemer van het ambt van de notaris (ex artikel 29 lid 2 jo artikel 28 sub c van de Wna). Tevens heeft de voorzitter het honorarium van de kandidaat-notaris (ex artikel 29 lid 2 Wna) vastgesteld op
€ 100,= per uur exclusief omzetbelasting.
1.4. Tegen de mededeling en de beslissing van 2 maart 2007 heeft de notaris bij een op 8 maart 2007 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig beroep ingesteld.
1.5. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de notaris aan het hof toegezonden stukken.
1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2007. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben beiden het woord gevoerd.
2. Gronden van het beroep
2.1. De notaris heeft in beroep allereerst betoogd dat de voorzitter van de kamer heeft miskend dat het recht van de notaris ex artikel 109 Wna illusoir wordt, nu de schorsing voorafgaand aan een beslissing op voornoemd verzoek ten uitvoer wordt gelegd. De notaris stelt dat het systeem van de wet tot één conclusie dwingt: een verzoek tot opheffing van de schorsing dient behandeld te worden en aan dat verzoek moet schorsende werking worden toegekend. De notaris verzoekt het hof te bepalen dat de schorsing niet eerder zal ingaan dan nadat op het verzoek van de notaris van 21 februari 2007 is beslist.
2.2. Voorts stelt de notaris dat hij onevenredig is bezwaard door de vaststelling van het, te zijnen laste, aan de waarnemer te vergoeden honorarium. De notaris motiveert dit als volgt:
“(...)
Het gaat om een bezigheid gedurende drie maanden, en dat betekent dat een op zichzelf niet onredelijk uurhonorarium van € 100, zoals dat zal gelden voor de dienstverlening door een gekwalificeerde jurist op afroepbasis, die geen eigen kantoorkosten heeft en die als onderdeel van het uurhonorarium doorbelast aan opdrachtgevers, geen redelijke maatstaf oplevert. De werkzaamheden kunnen niet tussentijds beëindigd worden en hebben een dusdanig vast patroon dat de normale verantwoording voor een dergelijk uurtarief, bestaande in een zeker ondernemersrisico en per dag geen sprake is van gedeeltelijk niet-declarabele uren, bestemd voor bijvoorbeeld studie en organisatorische werkzaamheden.
(...)
In casu heeft de waarnemer circa acht uren per dag te besteden aan de opdracht, in plaats van de twee à drie declarabele uren waarop tarieven voor incidentele opdrachten zijn afgestemd. Het toegekende honorarium is derhalve onredelijk hoog, nog los daarvan dat in de beschikking a quo geen maximum per tijdseenheid, bijvoorbeeld per maand, of voor de gehele duur van de waarneming, is vastgesteld.
(...)”
2.3. De notaris stelt dat de geschetste betalingsverplichting hem onevenredig zwaar treft. De notaris heeft een eenmanskantoor en beschikt niet over mogelijkheden om andere inkomsten te verwerven gedurende de periode van schorsing, zodat de uit de waarneming voortvloeiende last geheel op zijn praktijk drukt als kostenpost zonder dat daar iets tegenover staat. Met de waarneming is, zo stelt de notaris, ongeveer de helft van zijn bruto jaarinkomen gemoeid. De notaris verzoekt het hof de vergoeding van de waarnemer op een zodanig lager bedrag vast te stellen als het hof redelijk zal achten.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Het hof begrijpt dat het beroep van de notaris betrekking heeft op zowel de ingangsdatum van de schorsing als de vaststelling van het honorarium van de waarnemer. De notaris heeft ter zitting te kennen gegeven dat het beroep uitdrukkelijk niet de benoeming van de kandidaat-notaris als waarnemer betreft.
3.2. Het hof zal eerst ingaan op het beroep voor zover dit de ingangsdatum van de schorsing betreft. De schorsing van drie maanden is de notaris opgelegd bij beslissing van de kamer van 20 juli 2006. Artikel 105 Wna, bepaalt het volgende:
“In geval van oplegging van de maatregelen schorsing in de uitoefening van het ambt ( ..). deelt de kamer van toezicht aan de betrokken notaris bij aangetekende brief, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, de datum mee waarop de maatregel van kracht wordt.”
Artikel 105 Wna bepaalt aldus dat de ingangsdatum van een schorsing louter een mededeling betreft, waaruit volgt dat bij gebreke van een wettelijke mogelijkheid daartoe geen sprake is van een voor beroep vatbare beslissing. Het hof zal het verzoek van de notaris dan ook, voor zover het de ingangsdatum van de schorsing, alsmede de opschorting daarvan, betreft, niet ontvankelijk verklaren. Dat de voorzitter het tijdstip van ingang ook in zijn beslissing heeft opgenomen, maakt dit niet anders.
3.3. Het tweede onderdeel van het beroep betreft de vaststelling van het honorarium van de waarnemer. Dit is een beslissing op grond van artikel 29 lid 2 Wna, en krachtens het in dit artikellid bepaalde vatbaar voor hoger beroep. Namens de notaris is aangevoerd dat het honorarium van € 100,= per uur onredelijk hoog is.
In zijn beslissing van 30 maart 2006 in de zaak onder rekestnummer 1811/2005 NOT heeft het hof onderstaande richtlijn vastgesteld voor wat betreft het vaststellen van een honorarium in geval van schorsing:
“Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het vast te stellen tariefsysteem is gebaseerd op de interne urenvergoeding van het kantoor en voegt hieraan toe dat werkzaamheden die verricht worden door hoger geclassificeerd personeel, terwijl die werkzaamheden zonder bezwaar verricht kunnen worden door lager geclassificeerd personeel, gedeclareerd dienen te worden conform het tarief dat betrekking heeft op dat lagere personeel.
Het hof onderscheidt de volgende categorieën van personen met de daarbij behorende honoraria:
- de notaris en de kandidaat-notaris met bevoegdheid tot waarnemen in de in artikel 28, aanhef en onderdelen c, d en e Wna bedoelde gevallen; € 150,-- per uur;
- de kandidaat-notaris met bevoegdheid tot waarnemen slechts in de in artikel 28, aanhef en onderdelen a en b Wna bedoelde gevallen voor de uren gedurende welke deze kandidaat-notaris in de daadwerkelijke uitoefening van die bevoegdheid waarneemt: € 150,-- per uur;
- de kandidaat-notaris met bevoegdheid tot waarnemen slechts in de in artikel 28 Wna, aanhef en onderdelen a en b bedoelde gevallen, voor de uren gedurende welke deze kandidaat-notaris niet daadwerkelijk deze bevoegdheid uitoefent: € 100,-- per uur;
- het overige personeel, onder wie de niet tot waarneming bevoegde kandidaat-notaris: € 50,-- per uur.”
Marginaal getoetst aan de genoemde criteria is € 100,= per uur voor de werkzaamheden van de kandidaat-notaris een redelijk bedrag, mede in aanmerking genomen dat de door haar te verrichten werkzaamheden van zeer verschillende aard zijn. Daarbij overweegt het hof nog dat het de stelling van de notaris dat de uit de waarneming voortvloeiende last geheel op zijn praktijk drukt als kostenpost zonder dat daar iets tegenover staat, niet deelt. Immers, de inkomsten van het kantoor uit hoofde van de notariële werkzaamheden komen geheel ten goede aan de notaris. Het hof zal het verzoek van de notaris om de vergoeding van de waarnemer op een lager bedrag vast te stellen dan ook afwijzen.
3.4. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
- verklaart de notaris niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover het de ingangsdatum van de schorsing en de opschorting daarvan betreft;
- wijst af het verzoek van de notaris om de vergoeding van de waarnemer op een lager bedrag vast te stellen;
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 5 april 2007 door de rolraadsheer.