ECLI:NL:GHAMS:2007:BA6372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
692/06 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de beslagvrije voet en ontvankelijkheid van de klager

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van klager tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. Klager, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.J. van den Broeke, heeft een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarders die hij beschuldigt van onterecht beslaglegging en fouten in de berekening van de beslagvrije voet. De klacht is eerder ongegrond verklaard door de Kamer, waarna klager in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift tijdig is ingediend en dat er geen strijd is met de Gerechtsdeurwaarderswet. Tijdens de zitting op 22 maart 2007 heeft klager zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij te veel had betaald aan aflossingen en rente over zijn schulden. De gerechtsdeurwaarder heeft echter betoogd dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht, omdat deze stellingen voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Het hof heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en dat klager zich met zijn klachten tot de gewone rechter moet wenden. Uiteindelijk heeft het hof klager niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de nieuwe stellingen en de beslissing van de Kamer bevestigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 26 april 2007 in de zaak onder rekestnummer 692/06 GDW van:
[klager],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. P.J. van den Broeke,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 22 juli 2005 ingekomen een verzoekschrift - met één bijlage - van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 21 juni 2005, waarbij de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard.
1.2. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brieven ingekomen op 25 april 2006 en 26 september 2006. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 21 juni 2006 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2007. Klager, zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van een pleitnotitie. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager stukken overgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft op deze stukken gereageerd bij brief ingekomen op 3 april 2007.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager voor zover aan de orde
4.1. Ter zitting van dit hof heeft de gemachtigde van klager op vragen van het hof betoogd dat alleen het derde onderdeel van de klacht, te weten het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder fouten heeft gemaakt in de berekening van de beslagvrije voet en dat het door klager dientengevolge te veel betaalde nog niet aan klager is overgemaakt, onderwerp is van het ingestelde beroep.
4.2. In hoger beroep is van de zijde van klager betoogd dat klager te veel aan aflossingen en rente over twee Fortis schulden en de schuld over de Comfort card heeft betaald. Klager eist een bedrag van € 2118,64 als teveel betaald terug.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt in de eerste plaats dat het hoger beroepschrift van klager niet voldoet aan artikel 45 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet, hierna GDW, waarin is bepaald dat binnen 30 dagen na verzending van de beslissing van de kamer een met redenen omkleed beroepschrift moet zijn ingediend. De gerechtsdeurwaarder wijst erop dat klager pas ruim drie maanden later, op 28 november 2005 een met redenen omkleed beroepschrift heeft ingediend.
5.2. Voorts stelt de gerechtsdeurwaarder dat klager reeds op 22 juli 2005 hoger beroep heeft ingesteld doch dat de gerechtsdeurwaarder niet eerder dan per brief van 4 mei 2006 van de waarnemend griffier op de hoogte is gesteld. De gerechtsdeurwaarder stelt dat niet is voldaan aan het gestelde in artikel 46 GDW, dat sprake is van een onredelijk lange termijn en verzoekt daarom om de klacht af te wijzen, althans niet meer te behandelen, althans bij de beoordeling en het opleggen van een maatregel daarmee rekening te houden..
5.3. Wat betreft de berekening van de beslagvrije voet stelt de gerechtsdeurwaarder dat de beslagvrije voet aan klager is medegedeeld.Nadat klager nadere informatie had verschaft is de beslagvrije voet aangepast. Ten aanzien van het teveel ingehoudene stelt de gerechtsdeurwaarder dat het teveel betaalde aan klager is teruggestort.
5.4. In reactie op de stellingen van klager in hoger beroep dat klager te veel aan aflossingen en rente over twee Fortis schulden en de schuld over de Comfort card heeft betaald, stelt de gerechtsdeurwaarder dat dit klachtonderdeel voor het eerst in hoger beroep naar voren komt en mitsdien klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Voor wat betreft de eis tot terugbetaling stelt de gerechtsdeurwaarder dat hiervoor in een procedure als deze geen plaats is.
6. De beoordeling
6.1. Het hof zal allereerst ingaan op de stellingen die de gerechtsdeurwaarder heeft opgeworpen ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep.
Het beroepschrift van klager is tijdig ter griffie van het hof ingekomen op 22 juli 2005. Hierop heeft de waarnemend griffier van het hof klager op diens verzoek uitstel verleend voor het aanvullen van gronden. Dit leidt ertoe dat er geen sprake is van strijd met artikel 45 lid 1 GDW.
6.2. De gerechtsdeurwaarder is, vanwege onvolkomenheden in de door het hof gevolgde procedure, bijna een jaar later op de hoogte gesteld van het door klager ingestelde hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is in dit geval sprake van een onwenselijk lange termijn gelegen tussen het indienen van het hoger beroep door de klager en het doorsturen daarvan aan de gerechtsdeurwaarder. In dat geval dienen de belangen van klager enerzijds – te weten een beoordeling van de klacht in hoger beroep – en die van de gerechtsdeurwaarder anderzijds – te weten een tijdige behandeling van dat hoger beroep – tegen elkaar te worden afgewogen. Het hof is van oordeel dat de termijn van vertraging in de behandeling – mede gelet op de gehele duur van de procedure in eerste aanleg – niet van zo lange duur is dat op grond daarvan klager niet meer ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Tot een afwijzing van de klacht zal het hof evenmin beslissen, aangezien een dergelijke beslissing uit haar aard niet kan voortvloeien uit een vertraging als hier aan de orde. Of bij het opleggen van een maatregel met deze lange duur rekening zal worden gehouden, komt eerst aan de orde indien de klacht gegrond wordt verklaard en het hof naar aanleiding daarvan overweegt een maatregel op te leggen.
6.3. Wat betreft de stellingen van klager die hij voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht, te weten dat klager te veel aan aflossingen en rente over twee Fortis schulden en de schuld over de Comfort card heeft betaald, overweegt het hof het volgende. In het algemeen kan het hof geen kennis nemen van verzoeken die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht. Nu klager zijn voornoemde stellingen voor het eerst in hoger beroep naar voren brengt, te weten tijdens de mondelinge behandeling, zal het hof reeds om die reden niet tot behandeling van deze verzoeken overgaan.
6.4. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover het betreft de stellingen opgenomen onder rubriek 4.2.;
- bevestigt - voor het overige - de beslissing van de kamer van 21 juni 2005, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 26 april 2007 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 21 juni 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 158.2004 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
gerechtsdeurwaarders te [ ],
3. [ ],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brieven ingekomen 11 mei en 23 juni 2004 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna respectievelijk gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 en gerechtsdeurwaarder sub 3.
Bij brief van 26 juni 2004 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 op de klacht gereageerd.
Bij brief van 14 juli 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 op de klacht gereageerd.
Bij brieven van 23 februari 2005 en 4 mei 2005 heeft klager aanvullende stukken overgelegd.
Bij brief van 3 februari 2005 hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De klacht is behandeld ter zitting van 10 mei 2005 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 3 zijn verschenen.
Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 21 juni 2005.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Bij vonnis van de kantonrechter te [ ] van 18 april 2001 is klager veroordeeld een vordering te voldoen aan [ ].
b) Bij exploot van 7 mei 2001 is voormeld vonnis aan klager betekend.
c) De advocaten van [ ] hebben de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 op 28 november 2003 opdracht gegeven executoriaal derdenbeslag te leggen onder de werkgever van klager uit hoofde van het vonnis en daarbij aangegeven dat de executiekosten na vonnis € 198,31 bedroegen en in mindering € 499,18 was voldaan.
d) Het derdenbeslag is gelegd op 13 januari 2004 voor een bedrag van € 2.552,13, te verminderen met € 499,18. Daarna hebben gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 gerechtsdeurwaarder sub 3, als oudste beslaglegger, benaderd ter verdeling.
e) De werkgever van klager heeft gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 een verklaring derdenbeslag doen toekomen gedateerd op 19 januari 2004.
f) Bij brief van 22 januari 2004 heeft klager gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 medegedeeld dat bij het vaststellen van de beslagvrije voet geen rekening was gehouden met de verhoging ziekenfondspremie en de woonlasten. Klager heeft onder meer ook het volgende geschreven: “betreffende saldo heden bedraagt € 846,46 inclusief rente en kosten, zie schrijven dato 2003”, hetgeen hij bij brief van 5 maart 2004 heeft herhaald.
g) Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft op enig moment ten verzoeke van [ ] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager.
h) Bij brief van 24 januari 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 de werkgever van klager verzocht op grond van de door de werkgever afgelegde verklaring per maand € 457,92 per maand in te houden op het loon en aan hem over te dragen.
i) Bij brief van 2 februari 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 klager medegedeeld de beslagvrije voet te hebben herberekend, het in te houden bedrag te hebben aangepast en het bedrag dat over de periode juli 2003 t/m december 2003 teveel was afgedragen te hebben overgemaakt op de rekening van klager.
j) Bij brieven van 9 februari, 5 maart en 8 april 2004 heeft klager gerechtsdeurwaarder sub 3 verzocht de beslagvrije voet opnieuw te berekenen en ‘de periode november 2002 tot en met juni 2003’ op zijn bankrekening over te maken.
k) Bij brief van 10 juni 2004 heeft klager gerechtsdeurwaarder sub 3 inzake [ ] verzocht het loonbeslag op te heffen omdat de gehele vordering was voldaan.
l) Tussen gerechtsdeurwaarder sub 3 en het door klager ingeschakelde buro voor rechtshulp is bij brieven van 23 en 30 november 2004 en 28 januari en 28 februari 2005 gecorrespondeerd over de hoogte van de beslagvrije voet.
2. De klacht
? Klager klaagt twee ‘spookvorderingen’ te hebben ontvangen van respectievelijk € 2.552,13 en € 1.543,10.
? Klager verwijt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 beslag te hebben gelegd voor een te hoog bedrag. Klager stelt slechts een bedrag van € 846,48 verschuldigd te zijn, zoals aangegeven in een brief van de advocaten van [ ] d.d. 6 oktober 2003.
? Naar de Kamer begrijpt verwijt klager gerechtsdeurwaarder sub 3 fouten te hebben gemaakt in de berekening van de beslagvrije voet en het door hem dientengevolge te veel betaalde nog niet aan hem te hebben overgemaakt.
? Klager stelt dat het vonnis in de zaak [ ] nimmer aan hem is betekend.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de klachten gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op het verweer ingegaan.
4. Beoordeling van de klacht.
4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, overweegt de Kamer dat ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts (kandidaat)gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Gelet op de inhoud van de klachtbrief van klager en het verweer van de gerechtsdeurwaarders worden gerechtsdeurwaarder [ ] en [ ] door de Kamer aangemerkt als beklaagden sub 1 en 2 waarmee in de aanhef van deze beschikking al rekening is gehouden.
4.2 De door klager bij brief van 4 mei 2005 en ook ter zitting van 10 mei 2005 overgelegde stukken worden door de Kamer als zijnde te laat ingediend en aldus in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
4.3 Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de “spookvorderingen” als vermeld in de klachtbrief van 30 april 2004 heeft klager ter zitting medegedeeld dat dit geen onderdeel van de klacht meer uitmaakt zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
4.4 Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht geld dat de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 het beslag hebben gelegd in opdracht van de advocaten van [ ]. Door klager is niet aangetoond dat de gerechtsdeurwaarders kennis droegen van de inhoud van de brief van die advocaten van 6 oktober 2003. Het is ook niet aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarders op de hoogte waren van de inhoud van die brief aangezien hun eerst bij brief van 28 november 2003 is verzocht beslag te leggen ten laste van klager. Aan dit verzoek waren de gerechtsdeurwaarders op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht te voldoen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4.5 Klager kan evenmin worden gevolgd in het derde onderdeel van de klacht. De gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd is verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1e). Uit de stukken blijkt dat tussen de gerechtsdeurwaarder en klager (brief van 2 februari 2004) en de gerechtsdeurwaarder en het door klager ingeschakelde buro voor rechtshulp (brieven van 23 en 30 november 2004 en 28 januari en 28 februari 2005) is gecorrespondeerd over de hoogte van de beslagvrije voet. Het door de gerechtsdeurwaarder in die brieven ingenomen standpunt is niet tuchtrechtelijk laakbaar, noch is overigens gebleken van tuchtrechtelijk laakbare handelingen.
Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij zich te wenden tot de gewone rechter. Behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter hierover te oordelen.
4.6 Het vierde onderdeel van de klacht treft ook geen doel. Uit het door klager overgelegde exploot van 7 mei 2001 blijkt dat dit is betekend op de wijze als voorgeschreven in artikel 47 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart de klachten ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en J.P.J.J. Timmermans, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam