ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
021/2007
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Zutphen
  • M. Rijken
  • J. Wammes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot omgangsregeling door een sociale ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een man en de kinderen van zijn ex-echtgenote. De man, die niet de biologische vader van de kinderen is, heeft gedurende anderhalf jaar samengewoond met de vrouw en haar kinderen. Hij heeft gesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hem en de kinderen, wat zou kwalificeren als 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De vrouw betwist echter dat er een dergelijke band is ontstaan en stelt dat de kinderen bang voor de man zijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Het hof overweegt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen. De activiteiten die hij heeft ondernomen, zoals het naar school brengen van de kinderen en het geven van Arabische les, zijn van korte duur geweest en zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van 'family life'. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist en onderbouwd met rapportages van Bureau Jeugdzorg, waaruit blijkt dat de kinderen de periode van samenwoning als spanningsvol hebben ervaren. Na de beëindiging van de samenwoning heeft de man geen contact meer gezocht met de kinderen, wat zijn claim op een hechte band verder ondermijnt.

Gelet op deze overwegingen heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. De beslissing van de rechtbank Utrecht is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

19 juni 2007
Familiekamer
Rekestnummer 21/2007U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen “de man”,
procureur mr. L.J.G. Voorn,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. A.R. Rueb.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 19 juli 2006 en 4 oktober 2006, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 205592/FA RK 05-6956.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 3 januari 2007, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 oktober 2006. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn oorspronkelijke verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 12 februari 2007, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof, voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2007 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, en de vrouw bijgestaan door mr. M.J.E. Lenglet, advocaat te Utrecht. De Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht (verder te noemen “de raad”) is met kennisgeving vooraf niet verschenen.
3 De vaststaande feiten
3.1 Partijen zijn op 24 december 2003 met elkaar gehuwd. Zij hebben de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft tevens de Nederlandse nationaliteit. Uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.2 Bij beschikking van 19 juli 2006 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.3 De kinderen van de vrouw zijn:
-[kind 1], geboren op [geboortedatum] 1996;
-[kind 2], geboren op [geboortedatum] 1999.
3.4 Bij voornoemde beschikking van 19 juli 2006 heeft de rechtbank het verzoek van de man een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen van de vrouw inhoudende dat de kinderen één keer per week op zaterdag of zondag bij hem zijn aangehouden.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om tussen hem en de kinderen van de vrouw een omgangsregeling vast te stellen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese unie van 27 november 2003 (Brussel IIbis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van de omgangsregeling, nu de kinderen van de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op grond van artikel 2 juncto artikel 1 van het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen van 1961 (HKV) is het Nederlands recht op dit onderdeel toepasselijk nu de kinderen van de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2 Ingevolge artikel 1:377f BW kan de rechter op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen een kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot dat kind, tenzij het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet of het kind, dat twaalf jaar of ouder is, bezwaar maakt.
4.3 Allereerst zal het hof beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen van de vrouw nu de vrouw heeft gesteld dat er tussen de man en haar kinderen geen “family life” is ontstaan als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM.
4.4 Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling door een zogenaamde “sociale ouder” (in casu een ex-echtgenoot die niet de biologische vader van de kinderen is) gelden strenge eisen voor wat betreft de aan te voeren concrete omstandigheden met betrekking tot het bestaan tussen de man en de kinderen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Bij de beoordeling of sprake is van een als “family-life” aan te merken betrekking tussen de man en de kinderen, mag betekenis worden toegekend aan de wijze waarop de kinderen het contact met de man hebben ervaren. Het hof stelt voorop dat de man in zijn verzoek kan worden ontvangen indien hij voldoende concrete omstandigheden stelt voor het bestaan tussen hem en de kinderen van de vrouw van gezinsleven (family life) als bedoeld in voormeld artikel. Daarvoor komt het aan op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit voortvloeit dat een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen van de vrouw bestaat dat voor een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigheid van een omgangsregeling plaats is.
4.5 De man stelt dat er tussen hem en de kinderen van de vrouw een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangeduid als family-life in de zin van artikel 8 EVRM. Hij heeft gedurende anderhalf jaar samengewoond met de vrouw en haar kinderen en hij heeft de kinderen gedurende die periode verzorgd en opgevoed. Hij bracht de kinderen naar school en haalde hen weer op. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij de kinderen Arabisch leerde, cadeautjes voor hen kocht en fungeerde als intermediair als de kinderen naar hun vader toe gingen voor een bezoekregeling. Hij is zeer gehecht aan de kinderen en beschouwt hen als zijn eigen kinderen. De ruzies en de spanningen tussen hem en de vrouw in de periode van samenwoning doen niets af aan de nauwe persoonlijke betrekking die tussen hem en de kinderen bestaat.
De vrouw betwist dat er tussen de man en haar kinderen family-life is ontstaan. De kinderen hebben geen band met de man en zijn bang voor hem. De man heeft slechts gedurende de beginperiode van de samenwoning de dochter naar school gebracht en van school gehaald. De zoon liep dan mee. Gedurende een zeer korte periode heeft de man Arabische les aan de kinderen gegeven. De overige door de man gestelde bemoeienissen ten aanzien van de kinderen betwist zij. Gelet op de relatief korte en spanningsvolle periode van samenwoning is de man er niet in geslaagd een nauwe persoonlijke betrekking met de kinderen op te bouwen. De man bemoeide zich niet met de verzorging en de opvoeding van de kinderen. Tijdens de samenwoning werden de kinderen geregeld negatief door hem benaderd en zelfs af en toe geslagen. Ook hebben zij de nodige negatieve confrontaties tussen haar en de man moeten meemaken. Als gevolg van dit alles zijn de kinderen onder behandeling van Bureau Jeugdzorg.
4.6 Het hof overweegt als volgt. Tegenover de door de man gestelde activiteiten, die hij met de kinderen zou hebben ondernomen, staat de gemotiveerde betwisting ervan door de vrouw. Zij erkent slechts dat er in de beginperiode van de samenwoning sprake is geweest van het door de man brengen naar en halen van school van de dochter, waarbij de zoon meeliep en het geven van Arabische les aan de kinderen aan het einde van de relatie van partijen. Voor het overige rustte de opvoeding en verzorging van de kinderen op de vrouw. De man heeft ook aangegeven dat overeenkomstig de Marokkaanse cultuur op de vrouw de opvoeding- en verzorgingstaken rusten. De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij buiten de door de vrouw erkende activiteiten van de man richting kinderen, andere activiteiten heeft ontplooid die hebben bijgedragen tot de opvoeding en verzorging van de kinderen. Deze vaststaande activiteiten van de man zijn van korte duur geweest, korter dan de periode dat partijen met de kinderen gedurende anderhalf jaar hebben samengewoond en duiden niet op een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de kinderen dat family life in de zin van artikel 8 EVRM aangenomen zou moeten worden. De man heeft weliswaar gesteld dat hij een hechte band heeft met de kinderen, maar de man heeft nagelaten deze “hechte band” op enigerlei wijze aan te tonen. Tegenover zijn stelling staat de met rapportages van Buro Jeugdzorg Utrecht en het AMK gestaafde stelling van de vrouw dat de kinderen de periode dat de man en zij samen met de kinderen woonden als spanningsvol hebben ervaren, zelfs zodanig dat de kinderen daardoor onder behandeling van Buro Jeugdzorg zijn gesteld. Na de verbreking van de samenwoning van partijen eind oktober 2004 heeft de man geen enkel contact met de kinderen gezocht. Daarmee heeft de man er evenmin blijk van gegeven een “hechte band” met de kinderen te hebben.
Het hof is gelet op het voorgaande met de rechtbank van oordeel dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen van de vrouw.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 4 oktober 2006;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zutphen, Rijken en Wammes en is op 19 juni 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.