ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9491

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/358
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Groen
  • M. Smeeïng-van Hees
  • J. Vaessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan arbeidsvergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellante tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof behandelt het hoger beroep dat door appellante is ingediend tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht, waarin haar verzoek tot schuldsanering op 26 maart 2007 was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat appellante niet in staat was om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling na te komen, omdat zij geen titel had op grond waarvan zij in Nederland arbeid mocht verrichten. Dit gebrek aan een arbeidsvergunning leidde tot de conclusie dat appellante niet kon voldoen aan de inspanningsverplichting om te solliciteren naar betaalde arbeid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2007 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Appellante betoogde dat de rechtbank een onjuiste interpretatie had gegeven aan de wettelijke schuldsaneringsregeling en dat de afwijzing van haar verzoek negatieve gevolgen zou hebben voor haar echtgenoot, die wel was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek van appellante terecht was, omdat de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie heeft bepaald dat verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afzonderlijk moeten worden beoordeeld, ook bij gehuwde echtgenoten.

Het hof concludeert dat appellante haar verplichtingen niet naar behoren kan nakomen en dat de afwijzing van haar verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling moet worden bekrachtigd. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving en de relevante jurisprudentie.

Uitspraak

11 juni 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/358
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellante] e/v [A.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. S.A. van der Sluis.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 26 maart 2007 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 2 april 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, die het hof per fax op 29 mei 2007 heeft ontvangen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, vergezeld van haar echtgenoot, en bijgestaan door mr. R.P. Seger, advocaat te Loenen aan de Vecht.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellante] in gemeenschap van goederen is gehuwd. Haar echtgenoot is bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 7 februari 2007 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. De totale gemeenschappelijke schuldenlast bedraagt ongeveer € 112.000,- en is voornamelijk zakelijk van aard.
3.2 De rechtbank grondt de afwijzing van het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op het oordeel dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting met sollicitatieactiviteiten niet kan nakomen, omdat niet de verwachting bestaat dat [appellante] op korte termijn het Nederlandse staatsburgerschap zal verkrijgen en haar nog geen permanente verblijfsvergunning is verleend.
3.3 [appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank een onjuiste interpretatie van de wettelijke schuldsaneringsregeling is. Voorts leidt de uitspraak van de rechtbank tot het ongewenste neveneffect dat de echtgenoot van [appellante], welke wel tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegelaten, uiteindelijk de schulden niet zal kwijtraken, omdat hij met [appellante] in gemeenschap van goederen gehuwd is.
3.4 [appellante] heeft een verplichting om gedurende de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling – in het kader van de inspanningsverplichting – te solliciteren naar betaalde arbeid. [appellante] heeft momenteel geen titel op grond waarvan het haar is toegestaan in Nederland arbeid te verrichten. Derhalve mag [appellante] geen arbeid verrichten. Het hof is van oordeel dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal kunnen nakomen en daarom moet het verzoek worden afgewezen. Dat het niet toelaten van [appellante] negatieve gevolgen heeft voor de wettelijke schuldsaneringsregeling van de echtgenoot – met wie [appellante] in gemeenschap van goederen gehuwd is – kan niet tot een ander oordeel leiden. De Hoge Raad heeft immers in zijn arrest van 4 juni 2004 (LJN: AO6933; NJ2004,638) bepaald dat ieder verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, ook bij in enige gemeenschap van goederen gehuwde, echtelieden afzonderlijk moet worden beoordeeld.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 26 maart 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Groen, Smeeïng-van Hees en Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2007.