2 oktober 2007
vijfde civiele kamer
rolnummer 2007/739 SKG
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
Nevenzittingsplaats Arnhem
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Makelaardij O.G. B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
procureur: mr. F.B. Falkena.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 27 april 2007 dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde bij wijze van voorlopige voorziening heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 25 mei 2007 [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Daarbij heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de (gewijzigde) vordering alsnog zal toewijzen door:
1. - te bepalen dat artikel 15 van de arbeidsovereenkomst in zijn geheel wordt geschorst met ingang van de datum van het in deze te wijzen arrest totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel. 7: 653 lid 2 BW;
- subsidiair te bepalen dat artikel 15 lid 1, 2, 4 en 5 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst met ingang van de datum van het in deze te wijzen arrest totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7: 653 lid 2 BW;
- meer subsidiair te bepalen dat artikel 15 van de arbeidsovereenkomst in zijn geheel wordt geschorst met ingang van 1 mei 2008 totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7: 653 lid 2 BW;
- nog meer subsidiair te bepalen dat artikel 15 lid 1, 2, 4 en 5 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst met ingang van 1 mei 2008 totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7: 653 lid 2 BW;
2. voor het geval hetgeen hiervoor is gevorderd niet wordt toegewezen, met ingang van de datum van het in deze te wijzen arrest:
- te bepalen dat artikel 15 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst voor zover dat betrekking heeft op nieuwbouwprojecten en de zakelijke markt met ingang van de datum van het in deze te wijzen arrest totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7: 653 lid 2 BW;
- subsidiair te bepalen dat artikel 15 lid 1, 2, 4 en 5 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst voor zover dat betrekking heeft op nieuwbouwprojecten en de zakelijke markt met ingang van de datum van het in deze te wijzen arrest totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7: 653 lid 2 BW;
- meer subsidiair te bepalen dat artikel 15 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst voor zover dat betrekking heeft op nieuwbouwprojecten en de zakelijke markt met ingang van 1 mei 2008 totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7: 653 lid 2 BW;
- nog meer subsidiair te bepalen dat artikel 15 lid 1, 2, 4 en 5 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst voor zover dat betrekking heeft op nieuwbouwprojecten en de zakelijke markt met ingang van 1 mei 2008 totdat er in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist omtrent een verzoek ex artikel 7:653 lid 2 BW;
3. aan [appellant] een vergoeding toe te kennen ex artikel 7: 653 lid 4 BW ter hoogte van het laatst genoten bruto maandsalaris, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie rechtens acht;
4. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen.
2.4 Ter zitting van 14 september 2007 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, en [geïntimeerde] door mr. M.L.A. Verleun, advocaat te Mijdrecht. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2.6 Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
3.1 [appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief I
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat
“3.3 (…) Anders dan in de door [appellant] aangehaalde uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 28 juli 2005, NJF 2006/132, is door [geïntimeerde] wel betwist dat [appellant] door zijn specifieke kennis van de locale markt in De Ronde Venen buiten die regio minder makkelijk aan het werk zal kunnen”.
Grief II
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat
“3.4 (…) Goed werkgeverschap van [geïntimeerde] brengt in dit geval mee, aldus [appellant], dat het concurrentiebeding niet strikt wordt gehandhaafd. [appellant] kan hierin niet worden gevolgd. Nog los van andersluidende weergave van [geïntimeerde] is, ook indien de versie van [appellant] over (het eindigen van) de overnamebesprekingen wordt gevolgd, het causaal verband tussen deze kwestie en het opzeggen van [appellant] niet aannemelijk nu hiertussen vijf maanden zijn verstreken”.
Grief III
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat
“3.5 (…) Hoewel niet uitgesloten wordt geacht dat [appellant] enige hinder van het concurrentiebeding zal ondervinden bij het zoeken en vinden van ander werk is onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] daardoor in verhouding tot het belang van [geïntimeerde] onbillijk wordt benadeeld”.
4.1 De kantonrechter heeft in haar vonnis van 27 april 2007 in alinea 1 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2 Ter gelegenheid van het pleidooi hebben partijen verklaard dat geen bodemprocedure aanhangig is gemaakt.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 [geïntimeerde] heeft geen (incidenteel) appel ingesteld tegen de door de kantonrechter genomen maatregel inhoudende schorsing van het in artikel 15 vande arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding voor zover dat betrekking heeft op het gebied buiten de gemeente De Ronde Venen. [geïntimeerde] heeft te kennen gegeven tegen die beperking geen bezwaar te hebben. Het hof zal dan ook uitgaan van die door de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening vastgestelde geografische beperking.
5.2 [appellant] heeft gelet op zijn grieven, gericht tegen de overwegingen 3.3 tot en met 3.5 van het door de voorzieningenrechter gewezen vonnis, het geschil in volle omvang ter toetsing aan het hof voorgelegd.
5.3 Gelet op de onderlinge samenhang, zullen de grieven I en III gezamenlijk worden behandeld.
5.4 [appellant] heeft gesteld dat hij door de gebondenheid aan het concurrentiebeding voor de gemeente De Ronde Venen, zodanig wordt beperkt in zijn mogelijkheden om binnen de makelaardij werkzaam te zijn dat hij in redelijkheid niet aan het concurrentiebeding kan worden gehouden en dat, indien hij daaraan wel wordt gehouden, dit hem zodanig beperkt in zijn mogelijkheden om elders dan in dienst van [geïntimeerde] werkzaam te zijn dat aan hem een vergoeding dient te worden toegekend als bedoeld in artikel 7: 653 lid 4 BW.
[appellant] heeft daartoe aangevoerd dat het hem, ondanks diverse open sollicitaties, niet is gelukt buiten de gemeente De Ronde Venen binnen de makelaardij aan het werk te komen. De omstandigheid dat hij wel specifieke kennis heeft van de situatie van de markt in De Ronde Venen, waarbij het onder meer gaat om kennis van prijsstelling van particuliere woningen, status en ligging van diverse wijken, de bodemgesteldheid, gemeentelijke regelingen etc., maar elders die kennis ontbeert, maakt het voor hem moeilijk elders aan het werk te komen.
5.5 Noch daargelaten dat deze stellingen niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd en de juistheid daarvan door [geïntimeerde] wordt bestreden, is het hof vooralsnog van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarbij [appellant] in zijn belangen, afgezet tegen die van [geïntimeerde], onbillijk wordt benadeeld. Het hof is daarom van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet tot een verdergaande beperking van het concurrentiebeding dienen te leiden. Enerzijds niet, omdat niet aannemelijk is dat [appellant] zich de door hem genoemde specifieke kennis ook buiten de gemeente De Ronde Venen niet binnen een tijdsbestek van één of twee jaar eigen zou moeten kunnen maken en anderzijds niet, omdat het gegeven dat hij ten aanzien van de gemeente De Ronde Venen juist over die specifieke kennis beschikt reden is waarom [geïntimeerde] belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding.
Ook het argument van [appellant], dat hij, als hij zich zelfstandig zou vestigen geen bedreiging zou vormen voor [geïntimeerde] is voorshands niet aannemelijk. Het kantoor van [geïntimeerde], waar twee makelaars en drie assistentes werkzaam zijn, heeft niet een dusdanige omvang dat een door [appellant] te starten kantoor daarvoor geen of slechts verwaarloosbare concurrentie zou vormen.
Aangezien [geïntimeerde] de stelling van [appellant] heeft bestreden dat zij zich enkel op de woningmarkt begeeft en niet binnen de projectbouw en zakelijke markt actief is, kan ook daarin geen aanleiding worden gevonden het concurrentiebeding (verdergaand) te beperken.
Nu, zoals hiervoor overwogen, niet is gebleken dat [appellant] in belangrijke mate wordt belemmerd om elders dan bij [geïntimeerde] werkzaam te zijn, is geen plaats voor toekenning van een vergoeding als bedoeld in artikel 7: 653 lid 4 BW.
De grieven I en III falen.
5.6 [appellant] heeft gesteld dat hij door (de wijze) waarop de onderhandelingen over de verkoop van het kantoor van [geïntimeerde] aan hem door [geïntimeerde] zijn beëindigd en de omstandigheid dat hij door [geïntimeerde] tijdens het dienstverband geacht werd onjuiste mededelingen te doen over de (privé) activiteiten van de directeur van [geïntimeerde] aan derden, waardoor [appellant] in een vervelende positie kwam te verkeren, hem noodzaakten het dienstverband op te zeggen. Om die reden meent [appellant] dat hij niet aan het concurrentiebeding kan worden gehouden.
5.7 De juistheid van deze stellingen is door [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat de kantoorovername niet is doorgegaan omdat [appellant] nog geen diploma heeft gehaald dat nodig is om als lid van de NVM het makelaarskantoor te kunnen voorzetten. Ook de juistheid van de stellingen omtrent de leugenachtige mededelingen en het privéleven van haar directeur heeft [geïntimeerde] bestreden.
5.8 Gelet op de betwisting door [geïntimeerde] moet worden geoordeeld dat voorshands niet is gebleken dat [appellant] als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] feitelijk genoodzaakt was het dienstverband op te zeggen. Ook grief II faalt.
6.1 Nu de grieven worden verworpen, zal het vonnis van de kantonrechter worden bekrachtigd.
6.2 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 27 april 2007;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.682,- voor salaris van de procureur en op € 251,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Fokker, Katz–Soeterboek en De Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2007.