GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
in de zaak met zaaknummer 106.001.227/01
(rolnummer 65/04) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREEDIJK & BIESENBEEK FINANCIËLE DIENSTVERLENING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. F.B. Falkena,
[X],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. H.J. Bos,
alsmede in de zaak met zaaknummer 106.001.289/01
(rolnummer 286/04) van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL BEROEP,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL BEROEP,
VERWEERSTER IN HET INCIDENT,
procureur: mr. J.M.K.P. Cornegoor,
[X],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL BEROEP,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL BEROEP,
EISERES IN HET INCIDENT,
procureur: mr. H.J. Bos.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk Breedijk, [X] en Dexia genoemd.
In beide zaken, die eerder op vordering van [X] door het hof zijn gevoegd, is een tussenarrest uitgesproken op 1 maart 2007, hierna “het tussenarrest”. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt verwezen naar het tussenarrest.
Daarna heeft [X] zich bij akte, onder overlegging van een productie, uitgelaten over de omvang van haar schade zoals in het tussenarrest onder 2.40 aan haar opgedragen.
Vervolgens hebben Breedijk en Dexia ieder bij afzonderlijke akte geantwoord.
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. De verdere beoordeling
2.1 Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2 In haar akte na het tussenarrest heeft [X], onder verwijzing naar een bij die akte gevoegde eindafrekening betrekking hebbend op de effectenlease-overeenkomst die tussen partijen voorwerp van geschil is (en die, zoals in het tussenarrest reeds aangenomen, inmiddels een einde heeft genomen), gesteld dat haar schuld aan Dexia na beëindiging van de overeenkomst € 29.257,84 beloopt. Hiertegenover heeft Dexia, met een beroep op dezelfde afrekening, gesteld dat die schuld € 30.485,24 beloopt. Breedijk heeft zich niet over de juistheid of onjuistheid van het door [X] genoemde bedrag uitgelaten.
2.3 In het tussenarrest is beslist, kort gezegd, dat de schuld van [X] na de beëindiging van de effectenlease-overeenkomst voor tweederde deel voor rekening van Breedijk en Dexia dient te komen en dat éénderde deel van die schuld voor rekening van haarzelf blijft, terwijl [X] geen recht op terugbetaling van de door haar betaalde rente over de door Dexia verstrekte geldlening kan doen gelden. Volgens de effectenlease-overeenkomst bedraagt de aankoopsom van de door [X] geleasde aandelen € 48.149,19. Dit bedrag is door Dexia aan [X] geleend en dient, volgens artikel 3 van de overeenkomst, door haar te worden voldaan in termijnen van respectievelijk € 45,38 en € 48.103,81. Gesteld noch gebleken is dat [X] deze bedragen (geheel of voor een deel) aan Dexia heeft betaald, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij dit niet heeft gedaan. Het genoemde bedrag van € 48.149,19 moet derhalve het uitgangspunt zijn voor de berekening van haar schuld.
2.4 Daarnaast is zij, volgens artikel 6 van de effectenlease-overeenkomst, aan Dexia een bedrag verschuldigd gelijk aan de bruto dividenden die gedurende de looptijd van de overeenkomst op de geleasde aandelen betaalbaar zijn gesteld, met een minimum zoals in artikel 6 omschreven. Volgens de door [X] overgelegde eindafrekening beloopt het wegens deze dividenden verschuldigde bedrag
€ 1.182,02. In haar akte na het tussenarrest heeft zij de verschuldigdheid hiervan niet bestreden en heeft zij evenmin gesteld het genoemde bedrag reeds te hebben betaald, zodat ook dit bedrag in de berekening van de schuld van [X] moet worden betrokken.
2.5 Tegenover de onder 2.3 en 2.4 genoemde, door [X] verschuldigde bedragen staat dat zij recht heeft op de opbrengst van de verkoop van de geleasde aandelen bij de beëindiging van de effectenlease-overeenkomst. Deze verkoopopbrengst bedraagt volgens de overgelegde eindafrekening € 18.845,97 en dient volgens de overeenkomst te worden verrekend met hetgeen [X] aan Dexia is verschuldigd (in het bijzonder met het tweede onder 2.3 genoemde termijnbedrag). Dat de opbrengst van de verkoop van de geleasde aandelen feitelijk € 18.845,97 is geweest, is tussen partijen niet in geschil. Het voorgaande brengt mee dat de schuld van [X] na de beëindiging van de effectenlease-overeenkomst gelijk is aan € 48.149,19 plus € 1.182,02 min € 18.845,97, zodat die schuld een bedrag van € 30.485,24 beloopt zoals op de eindafrekening vermeld (en door Dexia gesteld).
2.6 Tweederde deel van € 30.485,24 is € 20.323,49, éénderde deel € 10.161,75. Uit het tussenarrest volgt dat het bedrag van € 20.323,49 voor rekening van Breedijk en Dexia dient te komen, zodat Dexia geen vordering tot betaling van dit bedrag door [X] toekomt en laatstgenoemde derhalve tot dit bedrag van haar schuld is bevrijd. Gesteld noch gebleken is dat [X] het genoemde bedrag van € 20.323,49 desalniettemin heeft voldaan. Dan kan niet worden gezegd dat [X] tot dit bedrag schade heeft geleden, zodat haar vordering tot vergoeding van schade in zoverre niet toewijsbaar is. Zij heeft geen vordering tot schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom (bijvoorbeeld in de vorm van een bewijs van kwijting of een aanbod tot afstand van recht om niet) ingesteld, zodat haar evenmin een zodanige schadevergoeding kan worden toegekend.
2.7 Krachtens het in het tussenarrest overwogene komt het onder 2.6 genoemde bedrag van € 10.161,75 voor rekening van [X] zelf, zodat zij is gehouden dit bedrag aan Dexia te voldoen (indien en voor zover zij dat niet reeds heeft gedaan) en haar ter zake van dit bedrag geen recht op schadevergoeding toekomt. Haar vordering tot vergoeding van schade is derhalve ook in zoverre niet toewijsbaar.
2.8 Het bovenstaande brengt mee dat de vordering van [X] tot schadevergoeding zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde verklaringen voor recht ter zake van het gestelde tekortschieten en onrechtmatige handelen door Breedijk en Dexia, aangezien [X] gelet op hetgeen in het tussenarrest en hierboven is overwogen en beslist over de gedragingen van Breedijk en Dexia en de rechtsgevolgen daarvan, bij die verklaringen geen voldoende belang (meer) heeft. Ook de vordering strekkend tot de vernietiging van de effectenlease-overeenkomst wegens dwaling aan de zijde van [X] zal worden afgewezen, omdat die vordering gelet op hetgeen in het tussenarrest onder 2.11 tot en met 2.20 is overwogen en beslist, zonder grond is.
2.9 De afwijzing van de vorderingen van [X] laat onverlet dat Breedijk en Dexia als de in dit geding in overwegende mate in het ongelijk gestelde partijen moeten worden aangemerkt, in aanmerking genomen dat de klachten van [X] over hun gedragingen op wezenlijke punten gegrond zijn geoordeeld en tot gevolg hebben dat [X] slechts gedeeltelijk aan haar verplichtingen uit de effectenlease-overeenkomst kan worden gehouden. Breedijk en Dexia zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep respectievelijk in het principaal beroep (met inbegrip van de kosten van het incident tot voeging), ieder in de zaak waarin door haar hoger beroep is ingesteld (waarbij de kosten van het pleidooi gelijkelijk over hen worden verdeeld). [X] wordt in het incidenteel beroep in de zaak met zaaknummer 106.001.289/01 (rolnummer 286/04) in het ongelijk gesteld en heeft daarvan derhalve de kosten te dragen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd op het punt van de veroordeling van Breedijk en Dexia in de kosten van het geding in eerste aanleg. Voor het overige zal dat vonnis worden vernietigd, met (alsnog) afwijzing van de vorderingen.
2.10 Hetgeen partijen, in eerste aanleg en in hoger beroep, over en weer te bewijzen hebben aangeboden, kan niet tot een andere beoordeling leiden, zodat aan de verschillende bewijsaanbiedingen over en weer geen betekenis toekomt voor de beslissing van de zaak. Die aanbiedingen worden daarom, als niet ter zake dienend, gepasseerd. Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover Breedijk en Dexia daarbij zijn veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige; en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
in de zaak met zaaknummer 106.001.227/01 (rolnummer 65/04):
verwijst Breedijk in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [X] gevallen, op € 245,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris procureur;
in de zaak met zaaknummer 106.001.289/01 (rolnummer 286/04):
verwijst Dexia in de proceskosten van het principaal hoger beroep (met inbegrip van de kosten van het incident tot voeging) en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [X] gevallen, op € 372,31 aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris procureur;
verwijst [X] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, op nihil aan verschotten en op € 447,- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, J.M.J. Chorus en M.P. van Achterberg en in het openbaar uitgesproken op donderdag 29 november 2007 door de rolraadsheer.