ECLI:NL:GHAMS:2007:BB9251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14/07 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming van minderjarige voor binnentreden door gerechtsdeurwaarder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 1 november 2007, staat de vraag centraal of een gerechtsdeurwaarder rechtmatig een woning kan binnentreden op basis van toestemming van een minderjarige. De appellant, een kandidaat-gerechtsdeurwaarder, had op 1 maart 2006 beslag gelegd op roerende zaken in de woning van de geïntimeerde, waarbij alleen haar veertienjarige dochter aanwezig was. De gerechtsdeurwaarder vroeg toestemming aan de dochter om de woning binnen te treden, wat zij verleende. De moeder, klaagster, diende een klacht in tegen de gerechtsdeurwaarder, stellende dat de dochter niet in staat was om geldige toestemming te geven en dat de gerechtsdeurwaarder onjuist had gehandeld door haar woning binnen te treden zonder de aanwezigheid van een volwassene.

Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het binnentreden de dochter om toestemming heeft gevraagd en deze ook heeft verkregen. De gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat hij de dochter heeft geïnformeerd over het doel van zijn bezoek en dat hij heeft getoetst of zij in staat was om de situatie te begrijpen. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder er op basis van de informatie die hij had, van uit mocht gaan dat de dochter voldoende inzicht had om toestemming te geven. De klacht van de moeder wordt ongegrond verklaard, en het hof vernietigt de eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders die de klacht gedeeltelijk gegrond had verklaard en een berisping had opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de beoordeling van de wilsvorming van minderjarigen in situaties waarin toestemming voor binnentreden wordt gevraagd. Het hof stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet onterecht heeft gehandeld door de toestemming van de dochter te vragen en dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die het binnentreden onrechtmatig maken. De beslissing van het hof is daarmee een belangrijke uitspraak over de rechten van minderjarigen en de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 1 november 2007 in de zaak onder rekestnummer 14/2007 GDW van:
[appellant],
kandidaat-gerechtsdeurwaarder te Rotterdam,
APPELLANT,
gemachtigde: J. Nijenhuis,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 3 januari 2007 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - waarbij appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 28 november 2006, verzonden op 1 december 2006, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, gedeeltelijk gegrond is verklaard onder oplegging aan de gerechtsdeurwaarder van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klaagster zijn twee brieven ter griffie van het hof ingekomen op onderscheidenlijk 14 augustus en 7 september 2007. In de brief van 7 september 2007 geeft klaagster aan niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.3. Van de zijde van klaagster is op 12 september 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2007, de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ter beslaglegging van roerende zaken niet juist heeft gehandeld door de woning van klaagster binnen te treden, terwijl alleen haar veertienjarige dochter, verder te noemen de dochter, thuis was. Door deze gebeurtenis is de dochter overstuur geraakt.
4.2. Voorts wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat toen klaagster telefonisch contact opnam met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zij niet correct werd geholpen, omdat klaagster het referentienummer van de zaak niet kon melden. Klaagster kreeg te horen dat zij zonder referentienummer niet geholpen zou worden.
4.3. Ten slotte verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij beslag heeft gelegd op alle roerende zaken, terwijl de gerechtsdeurwaarder naar de mening van klaagster alleen op die zaken in beslag zou mogen leggen die toebehoren aan haar stiefdochter.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klaagster en verweert zich als volgt.
5.2. Na aankondiging van de executiemaatregelen heeft de gerechtsdeurwaarder zich op 1 maart 2006 naar het adres van beslagdebiteur, zijnde het stiefzusje van de dochter, begeven om daar beslag te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft zich voorgesteld aan de dochter en het doel van zijn komst vermeld. Vanwege het slechte weer heeft de gerechtsdeurwaarder gevraagd of hij in de hal mocht staan. Dit werd door de dochter toegestaan. In de hal heeft de gerechtsdeurwaarder de dochter verzocht haar ouders te bellen. Die kon zij telefonisch niet bereiken. Toen zij haar ouders telefonisch wilde benaderen heeft de gerechtsdeurwaarder haar gevraagd of hij in de woonkamer mocht binnenkomen, zodat hij het gesprek zou kunnen overnemen. Ook hiervoor heeft de dochter toestemming gegeven. Aangezien de dochter niemand aan de lijn kreeg is de gerechtsdeurwaarder, na toestemming tot binnentreden, overgegaan tot beslaglegging.
De gerechtsdeurwaarder heeft in het gesprek met de dochter geconstateerd dat de dochter goed begreep waar het om ging. Zij maakte op hem niet de indruk dat zij overstuur was van zijn aanwezigheid. De gerechtsdeurwaarder vraagt in voorkomende gevallen altijd of de minderjarige, die hij aantreft, op de middelbare school zit en schat in of de minderjarige tot communicatie in staat is. Na de beslaglegging heeft hij de dochter verzocht of haar ouders of haar stiefzuster te vragen om contact met hem op te nemen ten einde een en ander te bespreken. Daarna heeft hij haar gezegd wanneer het proces-verbaal van betekening verwacht kon worden en de kennisgeving van beslag ter hand gesteld, opdat het stiefzusje hiervan kennis kon nemen en de beschikking had over de gegevens van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft voorts nog betoogd dat hem weinig anders restte, aangezien hij bij weigering tot binnentreden de dochter in elk geval had dienen aan te zeggen dat hij vervolgens zou moeten terugkomen met de politie, hetgeen te meer belastend is voor een minderjarige.
6. De beoordeling
6.1. Klaagster klaagt erover dat de gerechtsdeurwaarder op 1 maart 2006 haar woning is binnengetreden uitsluitend op grond van de toestemming van haar veertienjarige dochter. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder had moeten weten dat deze dochter niet in staat was de toestemming te verlenen.
6.2. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de Algemene wet op het binnentreden, dient een gerechtsdeurwaarder die ter uitvoering van een wettelijk voorschrift een woning wil binnentreden met toestemming van de bewoner deze toestemming te vragen voorafgaand aan het binnentreden. Ook minderjarige bewoners kunnen toestemming verlenen aan een gerechtsdeurwaarder om hun woning binnen te treden. De toestemming van een minderjarige mag echter slechts als rechtsgeldig worden beschouwd door een gerechtsdeurwaarder, indien hem blijkt dat de minderjarige tot adequate wilsvorming in staat is en voldoende inzicht heeft in de situatie om het betreden van de woning te weigeren of toe te staan.
6.3. Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het binnentreden van de woning de dochter van klaagster om toestemming daarvoor heeft gevraagd en deze toestemming ook heeft verkregen. De door de gerechtsdeurwaarder afgelegde verklaring houdt in dat hij het doel van zijn bezoek aan de dochter heeft uitgelegd, dat hij de dochter heeft gevraagd contact te leggen met haar ouders, haar het verdere verloop van de procedure heeft uitgelegd, heeft getoetst of zij in staat was zich verbaal met hem te verstaan en is nagegaan of zij de betekenis van zijn verhaal heeft begrepen. Om zich een beeld te vormen van de ontwikkeling van de dochter heeft de gerechtsdeurwaarder haar gevraagd of zij naar de middelbare school gaat. De verklaring van de gerechtsdeurwaarder is op deze punten niet betwist. Uit de inhoud van de antwoorden van de dochter en de wijze waarop zij deze antwoorden gaf, heeft de gerechtsdeurwaarder naar zijn zeggen afgeleid dat de dochter de strekking en de betekenis van de door hem gedane mededelingen en de door hem gestelde vraag heeft begrepen.
6.4. Het hof is van oordeel – gelet op de hiervoor onder 6.3. weergegeven verklaring van de gerechtsdeurwaarder – dat deze ervan uit mocht gaan dat de dochter van klaagster voldoende inzicht had om de situatie te beoordelen en haar wil te vormen en kenbaar te maken. Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder niet onjuist heeft gehandeld door klaagsters dochter te verzoeken om toestemming om de woning te betreden en om na van haar verkregen toestemming ook daadwerkelijk de woning te betreden.
6.5. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden gebleken die meebrengen dat de gerechtsdeurwaarder ondanks het rechtmatige karakter van het binnentreden van de woning van klaagster daarvan op grond van de vereisten van behoorlijkheid had moeten afzien. Dat klaagster haar dochter bij thuiskomst overstuur heeft aangetroffen doet hieraan niet af reeds omdat niet is komen vast te staan dat hiervan sprake was op het moment van binnentreden van de woning door de gerechtsdeurwaarder.
6.6. Het hof is op grond van dit alles – anders dan de kamer – van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
6.7. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen heeft het onderzoek in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere fei-ten, dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klacht, dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich in zoverre verenigt.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer van 28 november 2006 voor wat betreft de gedeeltelijk gegrond verklaring van de klacht en de opgelegde maatregel, en in zoverre, opnieuw rechtdoende:
- verklaart dit klachtonderdeel eveneens ongegrond;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos in het openbaar uitgesproken op donderdag 1 november 2007 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 28 november 2006 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaar-derswet inzake de klacht met het nummer 120.2006 van:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief van 1 maart 2006 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) be-klaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij aangehechte brief met bijlagen van 29 maart 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder een ver-weerschrift ingediend.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006.
Klager is niet verschenen. De gerechtsdeurwaarder is verschenen.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Bij brief van 27 januari 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder aan de stiefdochter van klaag-ster onder meer medegedeeld het voornemen te hebben tot beslaglegging van haar inboedel over te gaan hetgeen voorkomen kon worden door algehele betaling uiterlijk 28 februari 2006. Indien betaling zou uitblijven, zou op 1 maart 2006 tussen 07.00 en 20.00 uur tot beslaglegging worden overgegaan.
b) Op 1 maart 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder zich naar het adres van de beslagdebiteur begeven teneinde beslag te leggen. Op voornoemd adres heeft de gerechtsdeurwaarder gesproken met de veertienjarige dochter en verzocht of hij vanwege het slechte weer even in de gang mocht komen staan. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder gevraagd of de beslagdebiteur (de stiefzus van de minderjarige) aanwezig was, waarna de gerechtsdeurwaarder tekst en uitleg heeft gegeven van zijn bezoek. Hierna heeft de gerechtsdeurwaarder kenbaar gemaakt tot beslaglegging over te willen gaan. Hij heeft voor het betreden de toestemming gevraagd aan de dochter en van haar verkregen. Daarop is de gerechtsdeurwaarder tot beslaglegging overgegaan.
2. De klacht
Klaagster is van mening dat de gerechtsdeurwaarder niet correct heeft gehandeld door haar woning te betreden terwijl slechts haar minderjarige dochter aanwezig was en beslag heeft gelegd op roerende zaken. Door dit voorval was haar dochter overstuur. De gerechtsdeurwaarder had moeten weten dat als een minderjarige alleen thuis is hij niet tot het ge-wraakte handelen kan overgaan. Nadat zij contact had opgenomen met het kantoor van de deurwaarder vroeg men naar een referentienummer. Klaagster kon dat niet geven omdat zij vanaf haar werk belde. Daar werd haast lachend op gereageerd en klaagster kreeg te horen dat zij niet zonder referentienummer kon worden geholpen. Klaagster acht dit niet correct.
Verder wijst klaagster erop dat haar echtgenoot failliet is verklaard welk faillissement in di-verse bladen heeft gestaan. Het bevreemdt klaagster dat de gerechtsdeurwaarder hier geen notitie van heeft genomen. Zo al tot beslag kon worden overgegaan, dan had de gerechtsdeurwaarder alleen zaken van haar stiefdochter in beslag kunnen nemen en niet die van haar of haar failliete echtgenoot. Klaagster wenst dat de onnodig gemaakte kosten worden ingetrokken en haar dochter excuses wordt aangeboden.
3 Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat na betekening van het vonnis op 10 november 2005, op 14 en 28 november 2005 en op 2 januari 2006 brieven zijn verzonden waarin executiemaatregelen worden aangekondigd bij niet tijdige betaling. De beslagdebiteur is der halve ruimschoots in de gelegenheid geweest door betaling of het aanbieden van een betalingsregeling het beslag te voorkomen. Op 1 maart 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder zich naar het adres van de beslagdebiteur begeven teneinde beslag te leggen. Op voornoemd adres heeft de gerechtsdeurwaarder gesproken met de veertienjarige stiefzus van de beslagdebiteur en heeft hij vanwege het slechte weer verzocht of hij even in de gang mocht komen staan. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder gevraagd of de beslagdebiteur (de stiefzus van de minderjarige) aanwezig was, waarna –toen dat niet het geval bleek te zijn- de gerechtsdeurwaarder tekst en uitleg heeft gegeven van zijn bezoek. Hierna heeft de gerechtsdeurwaarder kenbaar gemaakt tot beslaglegging over te willen gaan en voor het betreden de toestemming gevraagd en verkregen. Op basis van de situatie aldaar heeft hij geconcludeerd dat tot beslaglegging kon worden overgegaan omdat hij met de stiefzus goed kon communiceren en zij begreep althans aangaf te begrijpen waar het om ging. Ze was niet overstuur en in dergelijke gevallen vraagt hij ook altijd of ze al op de middelbare school zitten. Bij de beslaglegging heeft hij aangegeven dat zij haar stiefzus en of haar ouders moest verzoeken contact met hem op te nemen ten einde een en andere te bespreken, mede gezien haar mededeling dat de roerende zaken niet van haar stiefzus zouden zijn. Toen dat niet kon worden aangetoond, is hij tot beslaglegging overgegaan. De gerechtsdeurwaarder heeft daarna medegedeeld dat het proces-verbaal van het gelegde beslag binnen enkele dagen zal worden betekend en heeft de kennisgeving voorge-nomen beslag ter hand gesteld zodat haar stiefzus alvast reeds kennis kon nemen waarvoor het beslag had plaatsgevonden en de beschikking had over de gegevens van zijn kantoor.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor
[ ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Uit het verweer en de stukken blijkt dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder op 1 maart 2006 de gewraakte handelingen heeft verricht zodat hij wordt aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van deze beschikking al rekening gehouden.
4.2 Bij de beoordeling van de klacht dient tot uitgangspunt dat het met het oog op de bescherming van het huisrecht van belang is dat de toetsing, of en in hoeverre het binnentreden door een gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs nodig is, op een correcte wijze wordt uitgevoerd. Blijkens een circulaire van de minister van justitie zal de gerechtsdeurwaarder geen willekeurig of lichtvaardig gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid tot binnentreden. Bij elk door hem voorgenomen binnentreden, zal door de gerechtsdeurwaarder het belang waarmee het binnentreden is gediend moeten worden afgewogen tegen het belang van bescherming van het huisrecht. Het huisrecht kan in een concreet geval dermate zwaar wegen dat het belang van de tenuitvoerlegging van de executoriale titel of het leggen van conservatoir beslag daar niet tegen opweegt. Zo kunnen zich met name redenen van humanitaire aard voordoen die zich ertegen verzetten dat de gerechtsdeurwaarder op het door hem geplande tijdstip binnentreedt (bijvoorbeeld als er sprake is van een sterfbed of een bevalling). Wordt door de gerechtsdeurwaarder tot het oordeel gekomen dat hij in redelijkheid gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot binnentreden, dan zal hij ervoor zorg moeten dragen dat het binnentreden vervolgens op zorgvuldige wijze geschiedt. De inbreuk op het huisrecht dient niet groter te zijn dan in het concrete geval noodzakelijk is.
4.3 De kamer is van oordeel dat alleen al gelet op de leeftijd van deze minderjarige, de gerechtsdeurwaarder niet had mogen concluderen dat zij in staat was om toestemming te geven tot het betreden van de woning. Hij had zich dus niet gelegitimeerd mogen achten door die toestemming. Bovendien bevond hij zich al binnen, vanwege het slechte weer, en heeft haar toen pas om toestemming gevraagd, daarbij toch enigszins gebruik makend van zijn overwicht.
4.4 Klaagster heeft de gestelde onheuse bejegening niet aannemelijk gemaakt. En evenmin dat de gerechtsdeurwaarder niet in staat was haar behoorlijk van dienst te zijn toen zij hem opbelde om te informeren.
4.5 Ten aanzien van het gelegde beslag op eventuele zaken toebehorende aan klaagster of haar echtgenoot geldt dat wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om zich tegen het beslag te verzetten. De enkele pretentie van derden, zelfs indien gestaafd door bewijsstukken, noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om uit te zoeken aan wie de inbeslaggenomen zaken toebehoren. Het moment van het leggen van beslag is niet het moment waarop een en ander kan worden uitgezocht. het beslag kan daartoe worden onderworpen aan het oordeel van de gewone rechter.
4.6 Er is naar het oordeel van de kamer grond om gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen tot het opleggen van een maatregel over te gaan.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2006 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.