25 oktober 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/1019U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
[appellante]
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [geïntimeerde],
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
appellante,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 19 september 2006 is ten aanzien van geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.C. Schroten en tot bewindvoerder [appellante].
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 augustus 2007 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: de bewindvoerder) tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 3 september 2007 ingekomen verzoekschrift is de bewindvoerder in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht het beroep gegrond te verklaren en alsnog tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief van 25 september 2007 met bijlage van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2007, waarbij de bewindvoerder is verschenen in persoon. [geïntimeerde] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De bewindvoerder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat [geïntimeerde] onder meer kopieën van bankafschriften die hij op haar verzoek aan haar ter hand heeft gesteld tot tweemaal toe zodanig heeft bewerkt dat daardoor bepaalde ontvangen bedragen onzichtbaar waren geworden met het doel deze bedragen buiten de boedel te houden, dat hij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling heeft getracht een krediet aan te gaan bij de ABN-Amro bank met een maximum van € 8.000,- en dat hij daarnaast via zijn werkgever privé aankopen heeft gedaan, welke op zijn salaris werden ingehouden en waarvan hij geen melding aan haar heeft gemaakt.
3.2 [geïntimeerde] heeft ter zitting bij het hof erkend dat hij op kopieën van zijn bankafschriften die hij aan de bewindvoerder heeft verzonden bedragen heeft weggehaald. Hij wilde het geld besteden aan zijn kinderen. Het gaat daarbij om een bedrag van circa € 800,-. Met betrekking tot de aankopen die hij via zijn werkgever heeft gedaan, heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij niet had begrepen dat de prijs daarvan op zijn loon zou worden ingehouden. De lening bij ABN-Amro heeft [geïntimeerde], naar zijn zeggen, aangevraagd omdat hij zijn dienstplicht in Turkije voor zijn 38ste levensjaar moest afkopen.
3.3 Naar het oordeel van het hof moeten de voornoemde gedragingen aan [geïntimeerde] worden verweten. [geïntimeerde] heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen door onder meer bewust voor de bewindvoerder te verbergen dat hij extra bedragen op zijn rekening had ontvangen en dat hij inkopen via zijn werkgever had gedaan. Hetzelfde geldt voor de kredietaanvraag, die, indien gehonoreerd, een nieuwe schuld zou opleveren. Dat de kredietaanvraag niet is gehonoreerd door de bank en dat de benadeling van de boedel door middel van ingehouden vakantiegeld en een extra inhouding per maand boven op de maandelijkse boedelbijdrage inmiddels is gecompenseerd, neemt het verwijtbare karakter van de gedragingen van [geïntimeerde] niet weg.
3.4 Daarnaast heeft [geïntimeerde] zijn inlichtingenplicht geschonden, door de bewindvoerder niet van de extra inkomsten en uitgaven op de hoogte te stellen. Daarnaast heeft hij de bewindvoerder niet geïnformeerd over zijn kredietaanvraag bij de ABN-Amro bank. De bewindvoerder heeft hiervan via de postblokkade moeten vernemen.
3.5 Uit het voorgaande volgt dat voldoende grond bestaat om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde] te beëindigen.
3.6 Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het hof tot een andere beslissing zou moeten komen. Tevens vormt de omstandigheid dat [geïntimeerde] in staat van faillissement zal komen te verkeren voor het hof geen reden om anders te oordelen. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd en de schuldsaneringsregeling zal ten aanzien van [geïntimeerde] worden beëindigd.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 augustus 2007 en, opnieuw recht doende,
beëindigt de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde].
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Weij, Smeeïng-Van Hees en Meijer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2007.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.