ECLI:NL:GHAMS:2007:BC0443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.007.030
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Ingelse
  • E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll
  • E.A. Mout-Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op publicatie van geschriften over Y met betrekking tot archiefstukken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van [X] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had [X] verboden om enig geschrift over [Y] of met [Y] verband houdende onderwerpen in de openbaarheid te brengen zonder dat hij dit geschrift ten minste drie weken voorafgaand aan de publicatie ter kennisneming aan [Y] had gesteld. Dit verbod was opgelegd in het kader van een kort geding dat was aangespannen door [Y]. De voorzieningenrechter oordeelde dat [X] onrechtmatig gebruik had gemaakt van documenten die tot het archief van [Y] behoren, en dat dit gebruik een ordemaatregel rechtvaardigde. [X] was van mening dat het verbod zijn vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze beperkte en dat het verbod verder strekte dan door [Y] was gevorderd.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2007 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [X] voerde aan dat hij met toestemming van [Y] toegang had gegeven aan derden, waaronder journalisten, tot het archief van [Y]. [Y] betwistte deze toestemming echter. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van [X] en dat het verbod in stand moest blijven, maar met de beperking dat het niet van toepassing was op documenten die reeds tot het publieke domein behoren. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en herzag het verbod, waarbij het de reikwijdte beperkte en de verplichting om geschriften vooraf aan [Y] ter beschikking te stellen, schrapte. De dwangsom werd ook aangepast. Het hof besloot dat de proceskosten in beide instanties door beide partijen zelf gedragen moesten worden.

Het arrest werd uitgesproken op 6 december 2007 en het hof oordeelde dat het verbod voor de duur van één jaar van kracht blijft, met een dwangsom van € 25.000,- per overtreding.

Uitspraak

6 december 2007
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[X],
wonende te [...],
APPELLANT,
procureur: mr. R.G.P. van Marle
t e g e n
[Y],
[...],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. M. Meijjer,
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als [X] en [Y].
Bij dagvaarding van 2 augustus 2007 is [X] bij dit hof in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in kort geding tussen partijen ([Y] als eiser en [X] als gedaagde) onder rolnummer 372636/KG ZA 07-1156 heeft gewezen en dat is uitgesproken op 5 juli 2007. De appeldagvaarding bevat de grieven.
[X] heeft overeenkomstig de dagvaarding vijf grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van [Y] alsnog zal afwijzen met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft [Y] geantwoord, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [X] in de kosten van – naar het hof begrijpt – het hoger beroep.
Partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting van het hof van 24 oktober 2007 mondeling doen toelichten door hun procureurs. Beide procureurs hebben zich bediend van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Van de zijde van [X] is bij die gelegenheid nog een productie in het geding gebracht.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
3. De feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten in deze zaak tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 De voorzieningenrechter heeft [X] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis verboden om, gedurende één jaar:
"enig geschrift over [Y] of over met [Y] verband houdende kwesties in de openbaarheid te brengen of te doen brengen, indien hij niet tenminste drie weken voorafgaand aan de dag waarop het geschrift in de openbaarheid wordt gebracht dat geschrift ter kennisneming ter beschikking heeft gesteld aan [Y], een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250.000,- per geschrift dat [X] in strijd met dit verbod in de openbaarheid brengt of doet brengen."
4.2 De grieven I en II klagen erover dat [X] door dit verbod op ontoelaatbare wijze in zijn persvrijheid/vrijheid van meningsuiting wordt beperkt, terwijl het gegeven verbod ook verder strekt dan door [Y] gevorderd.
4.3 Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [X] bevestigd dat hij aan derden, te weten in ieder geval aan journalisten van het televisieprogramma EenVandaag, toegang heeft gegeven tot het archief van [Y] om daarin vrijelijk onderzoek te doen. Daarbij heeft hij ook erkend van een aantal documenten kopieën te hebben gemaakt. [X]' stelling dat hij dit deed met toestemming van [Y] is door [Y] uitdrukkelijk betwist. Bij gebreke van voldoende nadere feitelijke toelichting acht het hof vooralsnog niet aannemelijk dat [Y] die gestelde toestemming heeft gegeven. Uit de tekst van de door [Y] in maart 2006 aan [X] verstrekte volmacht is een dergelijke toestemming niet af te leiden.
4.4 Dit betekent dat er in dit kort geding vanuit moet worden gegaan dat [X] onrechtmatig gebruik heeft gemaakt of heeft laten maken van het archief en dat rechtvaardigt een op dit gebruik gerichte ordemaatregel als door [Y] gevorderd, temeer nu [X] ook in hoger beroep zijn standpunt handhaaft dat hij gerechtigd was te handelen zoals hij heeft gedaan en derhalve het risico van voortgezet onrechtmatig gebruik aanwezig is.
4.5 [X] klaagt er echter terecht over dat het verbod zoals door de voorzieningenrechter opgelegd iedere publicatie over [Y] treft en maakt voorts terecht bezwaar tegen de aan hem opgelegde verplichting een voorgenomen publicatie aan [Y] voor te leggen.
4.6 In dit verband is van belang dat een groot deel van de inhoud van de zich in de archiefkast bevindende stukken en documenten reeds tot het publiek domein behoort. Niet uit te sluiten valt daarom dat [X] door het door de voorzieningenrechter gegeven verbod op ontoelaatbare wijze in zijn uitingsvrijheid wordt belemmerd. Dat de inhoud van de archiefkast reeds grotendeels tot het publiek domein zou behoren is door [Y] echter betwist. Zonder nader onderzoek, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [X].
4.7 Mede gelet op de ter terechtzitting gegeven toelichting begrijpt het hof de grieven I en II aldus dat [X] het standpunt inneemt dat het verbod zoals door de voorzieningenrechter opgelegd geheel dient te worden vernietigd, althans dat de reikwijdte dient te worden beperkt en dat hoe dan ook de voorwaarde dat hij tevoren enig geschrift aan [Y] ter beschikking dient te stellen moet komen te vervallen. In het licht daarvan is het hof van oordeel dat het verbod in stand dient te blijven voor zover [X] gebruik maakt of laat maken van gegevens ontleend aan stukken of documenten uit het archief van [Y] met uitzondering van die stukken die tot het publieke domein zijn gaan behoren, terwijl de voormelde voorwaarde zal worden geschrapt. Dit betekent dat de grieven I en II gedeeltelijk slagen. Nu geen grief is gericht tegen de termijn van een jaar, zal deze worden gehandhaafd.
4.8 Grief III klaagt over de hoogte van de opgelegde dwangsom. [X] voert daartoe onder meer aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte de hoogte van de dwangsom heeft gerelateerd aan het gestelde, met de voorgenomen publicatie van het boek gemoeide, aanzienlijke financiële belang. Wat daarvan ook zij, versterking van een gebod of verbod door middel van een dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming daarvan. Het hof is van oordeel dat er, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, aanleiding bestaat de dwangsom te beperken als hierna in het dictum bepaald. In zoverre slaagt ook grief III gedeeltelijk.
4.9 Gezien hetgeen hiervoor onder 4.3 tot en met 4.7 is overwogen heeft [X] bij de behandeling van grief IV geen verder belang.
4.10 Grief V faalt. Ook al zou [X] niet zijn gesommeerd alvorens door [Y] te zijn gedagvaard, heeft zulks voor de toewijsbaarheid van de door [Y] gevorderde ordemaatregel en de proceskostenveroordeling geen gevolgen. Gelet op [X]’ houding ten processe is immers voldoende aannemelijk dat hij in geval sommatie niet bereid zou zijn geweest vrijwillig aan de eisen van [Y] te voldoen.
5. Slotsom
Nu de grieven gedeeltelijk slagen – zij falen voor het overige – dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd en zal worden beslist als hierna volgt. Nu ieder van partijen gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld, zullen de kosten van het geding in beide instanties worden gecompenseerd.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- verbiedt [X] met ingang van de datum van betekening van dit arrest en voor de duur van één jaar enig geschrift over [Y] of over met [Y] verband houdende onderwerpen in de openbaarheid te brengen of te doen brengen, voor zover daarin informatie of gegevens zijn verwerkt afkomstig uit stukken of documenten die behoren tot het in het kantoor van [X] opgeslagen geweest zijnde archief van [Y], tenzij deze informatie en gegevens behoren tot het publiek domein, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per zodanig geschrift dat [X] in strijd met dit verbod in de openbaarheid heeft gebracht of heeft doen brengen;
- compenseert de proceskosten van het geding in eerste instantie en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll en E.A. Mout-Bouwman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 december 2007.