GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[...] B.V.,
gevestigd te [...],
APPELLANTE,
procureur: mr. A. van Hees,
de vennootschap naar vreemd recht
PRODUCE AGENCIES LIMITED,
gevestigd te Pukehohe, Nieuw Zeeland,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante, [appellante], is bij exploot van 28 juni 2005 in hoger beroep gekomen van twee vonnissen die door de rechtbank te Alkmaar onder rolnummer 01/331 tussen partijen zijn gewezen en die zijn uitgesproken op 28 juli 2004 respectievelijk 15 juni 2005, met dagvaarding van geïntimeerde, Produce, voor dit hof.
1.2 [Appellante] heeft bij memorie negen grieven (er zijn twee grieven met het nummer 6) tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Produce alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Produce in de proceskosten van de beide instanties.
1.3 Produce heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, alsmede een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4 Partijen hebben hun zaak doen bepleiten bij monde van hun raadslieden. Voor [appellante] heeft het woord gevoerd mr. L.J. den Hollander, advocaat te Middelharnis, en voor Produce mr. O.D. te Spenke, advocaat te Amsterdam, beiden mede aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid inlichtingen verschaft. [Appellante] heeft nog een productie in het geding gebracht.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis van 28 juli 2004 in rechtsoverweging nummer 1 onder 1.1 tot en met 1.10 een aantal feiten vastgesteld. De grieven 1 tot en met 5 zijn gericht tegen deze feitenvaststelling.
De eerste twee grieven stellen aan de orde dat de feitenvaststelling onvolledig zou zijn. Dat betekent dat de juistheid van de vastgestelde feiten op zichzelf niet in geding is. In zover gaan deze grieven niet op. Voor het overige zal het hof hieronder ingaan op de opgeworpen bezwaren.
De grieven 3 tot en met 5 zijn gericht tegen, samengevat, de door de rechtbank gegeven voorstelling van zaken met betrekking tot het (uien)afval, de verkoop door [appellante] van een partij uien groot 25.000 kg aan een klant in Oostenrijk en de door Produce gerealiseerde verkoopprijs voor de door haar teruggenomen partij uien groot 90.000 kg. Ook daarop komt het hof hieronder nog terug.
Voor het overige is de feitenvaststelling onbestreden gebleven. In zover dient zij het hof tot uitgangspunt.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 [Appellante] heeft op 21 november 1998 en op 23 februari 1999 uien gekocht van Produce. Produce heeft zich verbonden om aan [appellante] in totaal 551.000 kilogram uien te leveren van klasse I voor de prijs van NZ$ 720,- per 1.000 kg (in Nederlandse valuta 0,81 per kilo), alles verpakt in zakken van 25 kg, een en ander te vermeerderen met een aandeel in de door [appellante] te realiseren winst.
Produce heeft 551 ton uien in gedeelten aan [appellante] geleverd. [Appellante] heeft aan Produce slechts een deel van de door haar bedongen koopprijs betaald.
4.1.2 De eerste door Produce geleverde partij uien, groot 38.000 kg verkeerde in goede staat. Partijen zijn het erover eens dat [appellante] voor die partij de afgesproken koopprijs moet betalen.
4.1.3 Van de overige door Produce geleverde uien bleek bij een steekproefsgewijze controle een gedeelte aangetast door Aspergillus niger, ook genoemd “black mault” (zwarte schimmel). [Appellante] heeft de controleresultaten telkens zeer kort na ontvangst van de uien schriftelijk aan Produce laten weten (hoofdzakelijk per telefax), respectievelijk op 16 maart 1999, 17 maart 1999, 18 maart 1999, 19 maart 1999, 29 maart 1999, 1 april 1999, 14 april 1999 en 15 april 1999, telkens onder vermelding van het gedeelte dat zij aangetast door zwarte schimmel dan wel verrot had aangetroffen.
4.1.4 Naar aanleiding van de bevindingen van [appellante] zijn een of twee vertegenwoordigers van Produce, onder wie in elk geval haar directeur [Aa], naar Nederland gereisd voor overleg met [appellante]. [Aa] is op 8 april 1999 in Nederland gearriveerd en onmiddellijk in contact getreden met [appellante]. Omstreden is of [Aa] werd vergezeld door [Ba].
4.1.5 Produce heeft 90.000 kg uien teruggenomen. Partijen zijn het erover eens dat [appellante] voor die partij de overeengekomen koopprijs niet behoeft te betalen.
4.1.6 Naar bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep onbestreden is komen vast te staan, is besloten om de resterende (551.000 kg minus 128.000 =) 423.000 kilogram uien te drogen met behulp van een droogmachine. De 25 kg-zakken zijn opengesneden om alle uien afzonderlijk aan het noodzakelijk geachte drogingsproces te kunnen onderwerpen. Na de droging zijn alle uien visueel geïnspecteerd, de aangetaste uien verwijderd en de overige uien opnieuw verpakt en gereed gemaakt voor verkoop.
De uien konden na droging niet opnieuw worden gekoeld en bewaard. Zij dienden binnen een termijn van enkele weken te worden afgezet.
4.1.7 De inspectie heeft 49.120 kg (uien)afval opgeleverd. Partijen zijn het erover eens dat voor die hoeveelheid uien door [appellante] niet behoeft te worden betaald.
4.1.8 [Appellante] en Produce hebben in elk geval afgesproken dat [appellante] een gedeelte groot 25.000 kg voor rekening en risico van Produce zou verkopen. [Appellante] heeft met betrekking tot die partij een koopprijs van NLG 0,66 per kg gerealiseerd (conclusie van repliek onder 4.2).
Partijen zijn het erover eens dat [appellante] met betrekking tot deze partij aan Produce niet meer dan de door haar gerealiseerde koopprijs behoeft te betalen.
4.1.9 Aldus resteerde een partij uien groot 348.880 kg, als volgt:
contractsconform: 38.000 kg
teruggenomen: 90.000 kg
afval: 49.120 kg
voor rekening/risico Produce verkocht: 25.000 kg
[totaal:] 202.120 kg
[Appellante] heeft deze uien eveneens verkocht. Zij heeft een koopprijs van NLG 0,63 per kg gerealiseerd (conclusie van repliek onder 4.2).
Omstreden is tussen partijen of zij ook voor de resterende 348.880 kg uien hebben afgesproken dat [appellante] deze voor rekening en risico van Produce zou verkopen.
4.1.9 Van de door haar gerealiseerde opbrengst heeft [appellante] bij brief van 11 juni 1999 verslag uitgebracht aan Produce (productie 13 conclusie van antwoord).
Na aftrek van kosten meent [appellante], zo staat in dat verslag, aan Produce in totaal NZ$ 126.778,- verschuldigd te zijn, te weten NZ$ 27.360,- voor de 38.000 kg die in orde waren en NZ$ 99.418,- voor de overige (348.880 + 25.000=) 373.880 kg door haar verkochte uien. Dat bedrag heeft zij aan Produce betaald.
De verkoopopbrengst van de partij uien die resteerde na controle op zwarte schimmel, 373.880 kg, was, aldus [appellante], NLG 236.871,-.
Aan kosten voor invoerrechten, inklaring, vervoer c.a., controle, opnieuw vervoer, opslag, “regrading” en herpakken heeft zij NLG 124.528,- opgegeven.
Het verschil, NLG 112.343,-, is het equivalent van NZ$ 99.418,-.
4.1.10 Over deze afwikkeling door [appellante] is tussen partijen geschil ontstaan.
Produce verwijt aan [appellante], heel kort samengevat, dat zij voor de uien waarop een “regrading” is toegepast een veel te lage verkoopopbrengst heeft gerealiseerd. Zij wijst er in dit verband op dat de door haar teruggenomen partij van 90.000 kg is verkocht voor NLG 0,86 per kilo.
Zij ontkent dat [appellante] en zij hebben afgesproken dat [appellante] de uien voor haar rekening en risico mocht verkopen.
Partijen hebben hun geschil niet in der minne kunnen oplossen. Produce heeft [appellante] in rechte betrokken.
4.1.11 In haar inleidende dagvaarding heeft Produce van [appellante] betaling van 411.880 kg à NZ$ 720 per 1000 kg gevorderd, in totaal NZ$ 210.153,60.
Na aftrek van de betalingen door [appellante] (NZ$ 40.378,-) heeft zij haar vordering in hoofdsom daarna begroot op NZ$ 169.775,60.
Produce heeft bij de begroting van haar vordering 139.120 kg in aftrek gebracht, 90.000 kg die zij terugnam en 49.120 uienafval.
4.1.12 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 28 juli 2004 geoordeeld dat [appellante] haar beroep op artikel 50 van het Weens Koopverdrag onvoldoende heeft onderbouwd. Het beroep op ontbinding van de koopovereenkomsten heeft zij verworpen.
Tot slot heeft zij besloten om nader onderzoek te doen naar de stelling van [appellante] dat zij met Produce overeenkwam dat dat zij de uien na opnieuw sorteren en verpakken voor rekening en risico van Produce zou verkopen. Het bestaan van een dergelijke overeenkomst werd door Produce als gezegd erkend voor zover het 25.000 kg betrof, en voor het overige betwist. [Appellante] kreeg de gelegenheid om bewijs van haar stelling bij te brengen.
In haar eindvonnis van 15 juni 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] er niet in geslaagd is het van haar verlangde bewijs te leveren. De vordering van Produce werd toegewezen.
4.2 Tegen deze vonnissen is [appellante] onder aanvoering van grieven opgekomen. Het hof zal de grieven bespreken in de volgorde die in deze zaak raadzaam voorkomt. Het hof begint met de eerste grief 6.
4.3 De eerste zesde grief stelt de vraag aan de orde of aan [appellante] een beroep toekomt op het bepaalde in artikel 50 van het hier toepasselijke Weens Koopverdrag.
[Appellante] wenst, zo begrijpt het hof haar standpunt, de prijs voor de uien die niet aan de koopovereenkomst beantwoordden te verminderen tot het bedrag genoemd in de afrekening van 11 juni 1999, dat wil zeggen de koopprijs die zij voor deze uien in de markt heeft weten te realiseren minus de door haar in aftrek gebrachte kosten.
4.4 Dat betekent dat in de eerste plaats onder ogen moet worden gezien, of de levering van Produce aan de overeenkomst voldeed. Produce heeft weliswaar erkend dat van de door haar geleverde 551.000 kg uien een gedeelte niet aan de overeenkomst voldeed maar haars inziens voldeden deze uien na de daarop toegepaste behandeling wel aan de overeenkomst.
Dat standpunt van Produce kan niet worden aanvaard. Ingevolge artikel 35 Weens Koopverdrag diende zij uien af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die zijn verpakt op de in de overeenkomst vereiste wijze. Vast staat tussen partijen dat dit niet het geval is geweest. Dat, zoals Produce heeft aangevoerd, een groot deel van de uien alsnog na, kortweg, “regrading” als klasse I uien zou kunnen worden verkocht, betekent niet dat Produce uien heeft geleverd die aan de overeenkomst beantwoordden.
In beginsel komt dan ook aan [appellante] het in artikel 50 Weens Koopverdrag voorziene prijsverminderingsrecht toe.
Het gedrag van Produce na de levering van de uien staat daaraan niet in de weg. Zij heeft niet zelf voor herstel gezorgd als bedoeld in de artikelen 37, 48 en 50 van het Weens Koopverdrag. [Appellante] heeft zich na overleg met Produce de nodige inspanningen getroost om “regrading” van de partij uien te bewerkstelligen. Zij heeft daarvoor de kosten gedragen. [Appellante] heeft deze kosten in mindering willen brengen op hetgeen zij aan Produce verschuldigd is, maar Produce heeft dat blijkens hetgeen zij in deze procedure vordert, niet aanvaard, hoewel zij zich daartoe eerder bereid had verklaard.
4.5 De stellingen van Produce bevatten verder onvoldoende aanknopingspunt om te aanvaarden dat [appellante] haar prijsverminderingsrecht te laat heeft ingeroepen.
[Appellante] heeft Produce telkens vrijwel onmiddellijk na ontvangst van de geleverde uien op de hoogte gesteld van haar bevinding dat deze niet aan de koopovereenkomst beantwoordden.
Nadat [Aa], vertegenwoordiger van Produce, in Nederland was gearriveerd heeft overleg plaatsgehad hoe de gerezen problemen op te lossen. [Appellante] heeft zich bereid verklaard om 411.880 kg uien na “regrading” af te zetten. Produce heeft de aangetaste 513 ton uien (met uitzondering van 90.000 kg) niet teruggenomen maar zich bereid verklaard om de kosten van het hersorteren en de kosten van het kwaliteitsverlies te dragen. Zij vermoedde toentertijd al dat 15 % van de gehele partij niet aan klasse I voldeed ([Aa] in zijn op 14 december 2004 ten overstaan van de rechtbank afgelegde getuigenverklaring). Deze gang van zaken in aanmerking genomen kan niet worden gezegd dat [appellante] Produce heeft overvallen met het inroepen van haar prijsverminderingsrecht. Produce had integendeel alle reden om ermede rekening te houden dat [appellante] dat recht zou inroepen. Dat geldt te meer nu moet worden geconstateerd dat Produce geen kosten heeft vergoed noch, naar blijkt uit de omvang van haar vordering, heeft aanvaard dat de in Oostenrijk voor haar rekening en risico afgezette partij minder dan NZ$ 720,- per 1000 kg heeft opgebracht.
4.6 Het door [appellante] ingeroepen prijsverminderingsrecht impliceert dat de door haar verschuldigde koopprijs wordt verminderd in de mate waarin de waarde van de ontvangen uien minder is dan die van de overeengekomen uien, een en ander te beoordelen naar het moment van aflevering.
De door [appellante] voorgestane berekening van de prijsvermindering is niet zonder meer in overeenstemming te brengen met de in artikel 50 Weens Koopverdrag voorgeschreven berekeningssystematiek. Het door haar beoogde resultaat behoeft daardoor nog niet onjuist te zijn. Niet kan reeds thans worden uitgesloten dat de door [appellante] beoogde koopprijs ook wordt gevonden met toepassing van de berekeningssystematiek van het Weens Koopverdrag. Produce heeft iets anders ook niet verdedigd.
Partijen zijn het erover eens dat de overeengekomen koopprijs voor aan de overeenkomst beantwoordende uien marktconform was.
Onbesproken is gebleven de marktprijs van de in het voorjaar van 1999 afgeleverde 373.880 kg uien die niet aan de overeenkomst beantwoordden, en waarvoor Produce betaling verlangt.
Thans kan dus niet worden vastgesteld of [appellante] mocht volstaan met betaling van NZ$ 126.778,-.
Daarbij moet nog worden bedacht dat partijen het erover eens zijn dat voor 38.000 kg waarvoor Produce betaling vordert, de overeengekomen koopprijs van NZ$ 720,- per 1000 kg moet worden betaald.
Daarbij moet tevens worden bedacht dat Produce al met een zekere prijsvermindering heeft ingestemd, nl. voor zover het 25.000 kg betreft. Die partij is immers voor haar rekening en risico door [appellante] aan een Oostenrijkse klant verkocht.
4.7 De toenmalige marktprijs van de in het voorjaar van 1999 afgeleverde uien behoeft naar het oordeel van het hof nader onderzoek. Bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel gaat het hof ervan uit dat de prijsstelling voor klasse I uien tot stand komt in een mondiaal functionerende markt en dat dat hetzelfde is voor klasse I uien die zijn aangetast door zwarte schimmel.
4.8 Het hof staat voor de vraag hoe een dergelijk onderzoek het meest doeltreffend kan plaatshebben.
Onderzoek naar de prijsvorming voor de 90.000 kg die Produce zelf heeft afgezet, op welke prijsvorming Produce zich heeft beroepen, helpt niet althans niet voldoende, omdat deze partij, naar onbestreden is gebleven, ook een zekere “regrading” heeft ondergaan.
4.9 Het komt het hof dan ook voor dat deze kwestie door een of meer deskundigen moet worden onderzocht.
Het hof wil in het bijzonder antwoord van deskundigen verkrijgen op de volgende vragen:
- welke marktprijs gold in het voorjaar van 1999 voor door zwarte schimmel aangetaste uien van klasse I?
- voor het geval deze lager is dan NZ$ 720,- per 1000 kg:
maakt de omvang van de aantasting door zwarte schimmel verschil? Zo ja, kunt u inzicht geven in de invloed van de mate van aantasting op de prijsvorming?
4.10 Het hof wil partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen, eerst [appellante] en daarna Produce. Ook mogen partijen zich bij die gelegenheid uitlaten of zij benoeming van één of meer deskundigen wensen en over de expertise waarover de te benoemen deskundige(n) moet(en) beschikken.
Het hof stelt het op prijs als partijen tezamen tot overeenstemming weten te komen over de voordracht aan het hof van een of meer met name genoemde deskundigen.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor een akte aan de zijde van [appellante]. Produce zal bij antwoordakte mogen reageren.
4.11 In zover heeft [appellante] succes met haar zesde grief.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van deze grief wordt aangehouden.
4.12 In bovenstaande overwegingen ligt besloten dat [appellante] terecht heeft opgeworpen dat de rechtbank had moeten vaststellen dat [appellante] heeft gereclameerd over de aanwezigheid van zwarte schimmel op/in de geleverde uien en dat Produce tegen die reclames niet heeft geprotesteerd. Ook had de rechtbank moeten vaststellen dat de door Produce geleverde uien bij aankomst in Nederland niet beantwoordden aan de kwaliteitseisen van klasse I.
In zover heeft [appellante] succes met de grieven 1 en 2. Of een en ander moet leiden tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep valt nog te bezien.
4.13 Grief 3 berust op een onjuiste lezing van het tussenvonnis van de rechtbank. De door de rechtbank gekozen bewoordingen geven geen aanleiding te denken dat zij meer of anders heeft bedoeld vast te stellen dan dat van de geleverde uien 49.120 kg is afgevallen. De grief faalt.
4.14 Ook grief 4 berust op een onjuiste lezing van het tussenvonnis. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank willen vaststellen dat partijen in elk geval met elkaar hadden afgesproken dat [appellante] 25.000 kg voor rekening en risico van Produce zou verkopen, zonder daarmee iets te willen zeggen over de door [appellante] verdedigde stelling dat een dergelijke afspraak voor alle resterende 373.880 kg gold.
Grief 4 faalt.
4.15 Grief 5 is gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat Produce de door haar teruggenomen uien heeft verkocht voor NLG 0,86 per kilo. [Appellante] wijst erop dat De Lange de uien voor dit bedrag heeft verkocht aan derden maar voor opnieuw sorteren en klaarmaken kosten aan Produce in rekening heeft gebracht. De netto opbrengst van de uien was voor Produce dientengevolge NLG 0,703 per kilo, aldus [appellante]. Daarbij zijn dan nog de door [appellante] voor deze uien betaalde invoerrechten buiten beschouwing gebleven.
Ook deze grief moet falen. Het moge zo zijn dat op de opbrengst van NLG 0,86 per kilo nog kosten in mindering moeten worden gebracht om de (netto) opbrengst voor Produce te kunnen vaststellen, dat doet er niet aan af dat de bij verkoop aan derden gerealiseerde prijs NLG 0,86 per kilo heeft bedragen.
Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep is nog aangevoerd dat een hogere verkoopprijs is gerealiseerd, doordat de partij is gemengd met uien van betere kwaliteit. Produce heeft dit bestreden. Zou die omstandigheid juist blijken dan kan de vaststelling van de rechtbank niet in stand blijven. Of deze kwestie nog onderzoek behoeft is thans nog niet duidelijk.
Verdere bespreking van grief 5 houdt het hof in dit stadium van het geding aan.
4.16 De overige grieven, waaronder de tweede grief 6, laat het hof in dit stadium van het geding rusten. Ter toelichting nog het volgende.
Het hof houdt er ernstig rekening mee dat de nadere overeenkomst waarover partijen strijden, van geringere betekenis blijkt te zijn dan door de rechtbank is aangenomen.
Komt de overeenkomst niet vast te staan, dan heeft het hof in ieder geval de consequenties van het aan [appellante] toekomende prijsverminderingsrecht te onderzoeken, zoals hierboven gebeurd is.
Komt de overeenkomst vast te staan, dan moet vervolgens op geleide van de stellingen van Produce worden onderzocht of [appellante] de verplichting die zij jegens Produce op zich genomen heeft om de uien te verkopen naar behoren is nagekomen. Het ligt immers geenszins voor de hand te veronderstellen dat [appellante] aan de nadere overeenkomst het recht kon ontlenen om de uien tegen willekeurig welke prijs af te zetten. Redelijke uitleg van die overeenkomst brengt mee dat zij acht had te slaan op het belang van Produce bij een, de omstandigheden in aanmerking genomen, redelijke koopprijs en dat zij zich daarvoor had in te spannen. Niet uit het oog mag worden verloren dat op haar jegens Produce de verplichting rustte om haar schade te beperken.
4.17 Hoewel deze kwestie nog niet aan bod is, lijkt het dienstig alvast onder ogen te zien dat ook hier onderzoek door een of meer deskundigen nodig kan worden en wel naar de vraag of [appellante] de uien toentertijd redelijkerwijs voor een hogere prijs had kunnen verkopen. In dit verband speelt met name ook de subvraag of de “regrading” van de uien heeft meegebracht dat zij wederom als uien van klasse I op de markt konden worden gebracht, een stelling die Produce heeft bepleit en [appellante] in alle toonaarden heeft betwist ondersteund met bewijsstukken, waaronder een verklaring van de beëdigd taxateur M. van den Heuvel.
De gedachte dringt zich derhalve op dat het doelmatig is om deze vragen meteen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen. Het hof nodigt partijen uit zich daarover uit te laten, wederom eerst [appellante] en daarna Produce.
4.18 Produce is in deze zaak de eisende partij als bedoeld in artikel 195 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Het hof is dan ook van plan om in geval van een deskundigenonderzoek Produce te belasten met betaling van een voorschot terzake van de deskundigenkosten.
De grieven 3 en 4 falen. De overige grieven behoeven nader onderzoek. Het hof heeft het voornemen opgevat om een deskundigenonderzoek te gelasten naar de hierboven aangeduide vragen. Partijen mogen zich over de te stellen vragen uitlaten, alsmede over aantal en hoedanigheid van de te benoemen deskundigen.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
bepaalt dat de zaak wordt uitgeroepen ter rolle van 8 november 2007 voor een akte aan de zijde van [appellante] met het hierboven onder 4.10 en 4.17 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, E.J.H. Schrage en Ch. Gielen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2007 door de rolraadsheer.