ECLI:NL:GHAMS:2007:BC1424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
557/06 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing beslag en wettelijke rente in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een vordering tot opheffing van beslag door appellant [X]. De zaak betreft een hoger beroep in kort geding, waarin de voorzieningenrechter eerder de vordering van [X] had afgewezen. De kern van het geschil was de vraag of de beslagvrije voet van [X] correct was vastgesteld, gezien zijn uitkering van € 636,69 en de beslagvrije voet van € 821,-. Het hof oordeelde dat [X] niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, wat leidde tot de conclusie dat de beslagvrije voet gehalveerd kon worden. Daarnaast werd de vraag van verjaring van de vordering tot wettelijke rente behandeld. Het hof stelde vast dat de verjaringstermijn van 20 jaar, zoals bepaald in artikel 3:324 lid 1 BW, nog niet was verstreken. De grieven van [X] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. [X] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die door het hof werden begroot op € 296,- aan verschotten en € 894,- voor salaris van de procureur. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 15 november 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[X],
wonend te [...],
APPELLANT,
procureur: mr. H.W.E. Vermeer,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAVIC FINANCIERINGEN B.V.,
waarvan de naam per 27 oktober 1987 is gewijzigd in Direktbank Financieringen B.V., die op 30 november 1999 is gefuseerd met Direktbank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [X] en Direktbank genoemd.
Voor het verloop van het geding tot aan het in deze zaak gewezen tussenarrest van 10 mei 2007 verwijst het hof naar dat arrest.
Door Direktbank is akte niet dienen gevraagd met betrekking tot de na het tussenarrest door [X] te nemen akte, hetgeen ter rolzitting van 21 juni 2007 aan haar is verleend.
Tenslotte hebben partijen wederom recht gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Beoordeling
2.1. Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 10 mei 2007. Bij dat tussenarrest heeft het hof, met aanhouding van iedere verdere beslissing, de zaak verwezen naar de rolzitting van 24 mei 2007 teneinde [X] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het in de memorie van antwoord gestelde, in het bijzonder de stelling van Direktbank dat [X] tot op heden heeft geweigerd inzicht te geven in de inkomsten en de financiële armslag van zowel mevrouw [Y] als hemzelf en dat dit tot gevolg heeft dat de beslagvrije voet wordt gehalveerd.
2.2. [X] heeft deze gelegenheid niet benut en heeft op de daartoe bepaalde roldata geen akte genomen, waarna tegen hem akte niet dienen is verleend.
2.3. [X] betoogt met grief 1 dat het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten onrechte is gelegd, aangezien hij een uitkering geniet van € 636,69 en de beslagvrije voet € 821,- bedraagt. Het hof kan [X] hierin niet volgen. Bij ontbreken van (voldoende gemotiveerde) betwisting moet het er voorshands voor gehouden worden dat de in het tussenarrest onder 4.5 en 4.6 weergegeven stellingen van Direktbank juist zijn. Dit brengt mee dat in de gegeven omstandigheden de beslagvrije voet niet aan de geldigheid van het beslag in de weg staat.
2.4. De tweede grief betreft de afwijzing door de voorzieningenrechter van het subsidiair door [X] gevorderde verbod om de wettelijke rente in te vorderen. [X] voert aan dat op grond van artikel 3:308 BW de rechtsvordering wegens wettelijke rente over de periode vanaf 16 juli 1987 tot aan de stuiting op 12 september 2005 is verjaard.
2.5. Ook deze grief faalt. Zoals Direktbank terecht opmerkt gaat het in het onderhavige geval om de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak waarbij naast de hoofdsom een rentecomponent is toegewezen. Krachtens het bepaalde in artikel 3:324 lid 1 BW, dat hier van toepassing is, beloopt de verjaringstermijn 20 jaar. Deze was derhalve op 12 september 2005 nog niet verstreken. Het betoog van [X] dat met betrekking tot de toegewezen wettelijke rente, op grond van het bepaalde in artikel 3:324 lid 3 BW, hierover anders moet worden geoordeeld, wordt verworpen. In het vonnis is niet bepaald dat de rente bij het jaar (of een kortere termijn) moet worden betaald. De vraag of dit zou volgen uit het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW, zoals [X] - naar het hof begrijpt - in de toelichting op zijn grief betoogt, kan in het onderhavige geding in het midden blijven. Immers, op grond van het bepaalde in artikel 182 van de Overgangswet nieuw BW is in de onderhavige zaak niet artikel 6:119 lid 2 BW, doch het te dezer zake voor 1 januari 1992 geldende recht van toepassing. Naar dat recht was de in artikel 6:119 lid 2 BW voorziene samengestelde berekening van wettelijke rente niet toegestaan. Het toepasselijke artikel 1286 BW (oud) kende een dergelijke bepaling dan ook niet (vgl. HR 1 juli 1993, NJ 1995, 43).
2.6. De derde grief houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering van [X] heeft afgewezen met veroordeling van [X] in de proceskosten. Deze grief mist naast de grieven 1 en 2 zelfstandige betekenis en wordt daarom eveneens verworpen.
2.7. De slotsom luidt dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep moet derhalve worden bekrachtigd. [X] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [X] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot op heden aan de kant van Direktbank gevallen, op € 296,- aan verschotten en op € 894,-voor salaris van de procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N. van Lingen, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en H.G. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2007 door de rolraadsheer.