GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[werkneemster],
wonende te Almere,
APPELLANTE,
procureur: mr. J.S. Vlieger,
de stichting STICHTING ALTRA,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. D.T.G. Thuijs.
Partijen worden hierna [werkneemster] en Altra genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
[Werkneemster] is bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 4 juli 2007, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de kantonrechter te Amsterdam onder kenmerk EA 07-742 op 5 april 2007 heeft gegeven tussen Altra als verzoekster en [werkneemster] als verweerster. Het beroepschrift, waarin drie grieven worden geformuleerd, strekt ertoe dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en (primair:) het in eerste aanleg gedane verzoek alsnog zal afwijzen en (subsidiair:) de ontbinding zal uitspreken onder toekenning van een billijke vergoeding, met veroordeling van Altra in de kosten van het geding.
Bij brief, ontvangen ter griffie van het hof op 18 juli 2007, heeft (de procureur van) [werkneemster] aan het hof nog twee producties nagezonden.
Op 17 augustus 2007 is ter griffie van het hof van de zijde van Altra een verweerschrift ontvangen, waarin, kort gezegd, Altra de grieven bestrijdt en zich primair op het standpunt stelt dat [werkneemster] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, althans dat het hoger beroep dient te worden verworpen, en subsidiair, bij doorbreking van het appèlverbod, dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, met veroordeling van [werkneemster] in de kosten van het geding.
Op 4 september 2007 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, die, zoals partijen ook tevoren was meegedeeld, slechts betrekking had op de vraag of het appèlverbod kan worden doorbroken. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt (nader) mondeling doen toelichten, [werkneemster] door mr. E.A.A. Charry, advocaat te Amsterdam, en Altra door haar procureur.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en de uitspraak bepaald. De inhoud van alle bovengenoemde stukken geldt als hier ingevoegd.
2.1. Deze zaak gaat, in het kort, over het volgende.
(i) [Werkneemster] is in 1991 bij Altra in dienst getreden.
(ii) Bij verzoekschrift van 5 maart 2007 heeft Altra zich tot de kantonrechter te Amsterdam gewend met het verzoek de arbeidsovereenkomst tussen haar en [werkneemster] te ontbinden, primair wegens het bestaan van een dringende reden, subsidiair op grond van verandering van omstandigheden. In het verzoekschrift is onder 22 een citaat opgenomen uit een brief die Altra op 21 december 2006 aan [werkneemster] heeft geschreven. Deze brief is als productie 9 bij het verzoekschrift overgelegd. In het citaat staat onder meer:
Gezien het feit dat,
- Altra een instelling is voor jeugdzorg en er juist op de locatie Rijtuigenhof sprake is van een doelgroep die bestaat uit zeer kwetsbare jonge kinderen;
- het in uw geval gaat om gedragingen waarover al vaker met u is gesproken zonder dat dit tot een blijvende verbetering van uw functioneren heeft geleid;
- uw bejegening van de aan uw zorg toevertrouwde kinderen die afgaande op de meldingen van verschillende van uw collega’s, alle perken te buiten gaat,
waren wij reeds tot de conclusie gekomen dat u niet meer in uw huidige functie en locatie (Rijtuigenhof) te werk gesteld zou kunnen worden en uitsluitend nog onder direct toezicht van een leidinggevende (in de dagdienst ingezet zou kunnen worden). Dit hebben wij u in het gesprek op 14 december laten weten.
Tijdens dit gesprek heeft u laten weten deze zienswijze van Altra niet te delen en stelde u zich op het standpunt dat er binnen de locatie Rijtuigenhof sprake was van een “complot” van collega's die u weg wilde hebben (..)
(iii) In de beschikking waarvan beroep ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2007, zonder toekenning van een vergoeding, met compensatie van de proceskosten. In de beschikking valt onder meer te lezen:
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt geoordeeld dat verzoekster op goede gronden aan verweerster heeft voorgesteld om elders in de organisatie ander werk te gaan doen onder direct toezicht van een leidinggevende. Nu verweerster daaraan niet wil meewerken is ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd op grond van gewijzigde omstandigheden. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden.
(..)
9. Zoals hiervoor al is overwogen heeft verzoekster op goede gronden verweerster ander werk aangeboden. Nu verweerster dat niet wil aanvaarden komt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor haar rekening en risico. Dat betekent dat geen vergoeding wordt toegekend.
2.2. In haar beroepschrift voldoet [werkneemster] aan de eis dat zij stelt dat de kantonrechter fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden zodat niet meer gesproken kan worden van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. [Werkneemster] is om die reden ontvankelijk in haar hoger beroep.
2.3. In de grieven 1 tot en met 3, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, voert [werkneemster] aan dat zij uitdrukkelijk betwist dat aan haar op 14 december 2006 een aanbod voor ander werk is gedaan. Zij wijst erop dat hierover tijdens de zitting (het hof begrijpt: de mondelinge behandeling in eerste aanleg) niet is gesproken. In het verweerschrift is zij op dit (deel uit het) citaat niet ingegaan. Ook geeft zij een reden waarom het onwaarschijnlijk zou zijn dat aan haar een dergelijk aanbod zou zijn gedaan. Volgens [werkneemster] heeft de kantonrechter, door desondanks het aanbod voor ander werk en de weigering daarvan door [werkneemster], in zijn beslissing centraal te stellen, het fundamenteel rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden.
2.4. Naar het oordeel van het hof is het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor in de onderhavige zaak niet geschonden. Omdat in het verzoekschrift zelf een citaat was opgenomen waarin staat, dat aan [werkneemster] ander werk is aangeboden dat zij heeft geweigerd en daaraan een conclusie was verbonden, heeft de kantonrechter daaraan een relevante feitelijke stelling kunnen ontlenen. Deze feitelijke stelling is door [werkneemster] niet betwist, met gevolg dat de kantonrechter mocht uitgaan van de juistheid ervan. Het enkele feit dat de kantonrechter, in het licht van alle omstandigheden van het geval, dit feitelijke gegeven van doorslaggevende betekenis heeft geacht zowel voor de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd was als voor de vraag of een vergoeding moest worden bepaald, maakt niet dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden en dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Ook is, anders dan [werkneemster] aanvoert, de kantonrechter niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
2.5. Omdat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden en geen andere gronden zijn aangevoerd die tot de doorbreking van het appèlverbod kunnen leiden, dient ervan te worden uitgegaan dat hoger beroep tegen de bestreden beschikking niet openstaat. Het hoger beroep zal om die reden worden verworpen. De grieven, die geen verdere behandeling behoeven, treffen geen doel.
2.6. [Werkneemster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het beroep worden veroordeeld.
- veroordeelt [werkneemster] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Altra gevallen en tot op heden begroot op € 1.788,- aan salaris en € 251,- aan verschotten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Visser, P.G. Wiewel en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2007.