ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2951

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/728
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Steeg
  • A. van Ginkel
  • J. Lenselink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid bij consumentenovereenkomsten en kredietovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen Finata Bank N.V. en twee Belgische consumenten. Finata had een kredietovereenkomst gesloten met de consumenten, maar de consumenten waren in gebreke gebleven met hun betalingen. De rechtbank Utrecht had zich onbevoegd verklaard, omdat volgens haar de Belgische rechter bevoegd was op basis van de EEX-Vo. Finata heeft in hoger beroep betoogd dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de overeenkomst in Nederland is gesloten en de plaats van uitvoering in Nederland ligt. Het hof heeft de argumenten van Finata overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank Utrecht ten onrechte onbevoegd was. Het hof heeft het vonnis van 20 december 2006 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De kosten van het hoger beroep zijn gereserveerd voor de einduitspraak.

Uitspraak

13 november 2007
derde civiele kamer
rolnummer 2007/728
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenvestigingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Finata Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde sub 1]
en
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats], België,
geïntimeerden,
niet verschenen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 8 november 2006 en 20 december 2006 die de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna ook te noemen: Finata) als eiseres en geïntimeerden (hierna ook te noemen: [geïntimeerden]) als gedaagden bij verstek heeft gewezen; van deze vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Finata heeft bij exploot van 19 maart 2007, hersteld bij exploten van 10 april 2007 en 31 mei 2007, [geïntimeerden] aangezegd van de vonnissen van 8 november 2006 en 20 december 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerden] voor dit hof. Tegen [geïntimeerden] is verstek verleend.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Finata twee grieven tegen het vonnis van 20 december 2006 aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen om aan Finata te betalen, aldus dat door de betaling van de één de andere ten opzichte van Finata zal zijn bevrijd, het bedrag van € 17.295,70 met rente vanaf 16 augustus 2006 tot de dag der algehele voldoening over een bedrag van € 13.946,10, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet op het consumentenkrediet, alsmede dat het hof [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Vervolgens heeft Finata de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Finata vordert in de onderhavige procedure betaling van een bedrag dat [geïntimeerden] jegens haar verschuldigd zijn op grond van een tussen partijen in februari 2000 gesloten overeenkomst van geldlening. Op grond van die overeenkomst, zo stelt Finata, is aan [geïntimeerden] een zogenaamd continu crediet verleend tot een maximum bedrag van f. 29.000,--, waarbij kredietnemers maandelijks een kredietvergoeding van 0,793% verschuldigd zijn. Omdat [geïntimeerden] met betaling van termijnen in gebreke zijn, is op grond van de bepalingen van de overeenkomst het totale krediet opeisbaar geworden, aldus Finata.
3.2 In haar tussenvonnis van 8 november 2006 heeft de rechtbank overwogen dat naar haar voorlopig oordeel de vordering een zaak betreft waarin op grond van art. 15 lid 1 sub c jo. 16 lid 2 EEX-Vo de Belgische rechter bevoegd moet worden geacht. Zij heeft vervolgens Finata in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Bij akte houdende uitlating vonnis van 22 november 2006 heeft Finata aangegeven zich te kunnen verenigen met het voorlopig oordeel van de rechtbank en heeft zij de rechtbank verzocht de zaak te verwijzen naar de bevoegde rechter in België. Bij eindvonnis van 20 december 2006 heeft de rechtbank overwogen dat noch de Verordening, noch het Nederlandse recht voorziet in de mogelijkheid om ingeval van internationale onbevoegdheid de zaak te verwijzen naar een buitenlands gerecht. De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard.
3.3 Met haar eerste grief komt Finata op tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtbank niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. Volgens Finata is de Nederlandse rechter bij nader inzien op grond van art. 5 lid 1 EEX-Vo bevoegd, nu de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag wordt gelegd – volgens Finata de verbintenis tot verstrekking van het geldbedrag – in Nederland (Utrecht) is uitgevoerd. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst woonden [geïntimeerden] in Nederland. Nu het gaat om de verstrekking van een dienst, is de rechter van de lidstaat bevoegd waar de dienst volgens de overeenkomst is verricht (art. 5 lid 1 sub b EEX-Vo). De artikelen 15 lid 1 sub c jo. 16 lid 2 EEX-Vo zijn volgens Finata niet van toepassing omdat die gelden voor objectfinanciering dan wel voor gevallen waarin de wederpartij van de consument haar activiteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. Dat laatste is niet het geval omdat Finata zich alleen op de Nederlandse markt richt en niet actief is op de Belgische markt, aldus Finata.
3.4 Het hof overweegt als volgt. Op grond van art. 26 EEX-Vo verklaart de rechter, indien de gedaagde die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft niet verschijnt, zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet op de Verordening kan worden gebaseerd.
Het hof zal eerst onderzoeken of afdeling 4 (bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten) van de EEX-Vo hier toepassing vindt.
3.5 Op grond van art. 16 lid 2 EEX-Vo kan de rechtsvordering die tegen een consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft. Bepalend is de woonplaats ten tijde van het instellen van de rechtsvordering, zodat voor de toepassing van deze bepaling in het onderhavige geval van de woonplaats van geïntimeerden op dat tijdstip ([woonplaats], België) moet worden uitgegaan. Het in art. 16 lid 2 EEX-Vo aangewezen forum geldt voor door een consument gesloten overeenkomsten, indien het gaat om:
a) koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,
b) leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken en
c) in alle andere gevallen, een overeenkomst gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt (art. 15 lid 1 EEX-Vo).
3.6 Gelet op hetgeen Finata heeft gesteld en de door haar in het geding gebrachte kredietovereenkomst, is geen sprake van een overeenkomst als bedoeld in art. 15 lid 1 sub 1 sub a of b EEX-Vo, nu niet blijkt dat de kredietovereenkomst is gesloten in verband met de koop van een roerende lichamelijke zaak.
Ook aan de in art. 15 lid 1 sub c EEX-Vo neergelegde voorwaarde dat de wederpartij haar met de overeenkomst samenhangende activiteiten ontplooit in, of richt op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, is niet voldaan. Deze bepaling beoogt klaarblijkelijk de bijzondere bevoegdheidsregeling van artikel 16 te rechtvaardigen in situaties waarin de wederpartij vanuit het buitenland de consument in de lidstaat van diens woonplaats benadert. Een zodanig geval – [geïntimeerden] woonden bij het sluiten van de overeenkomst in Nederland en pas bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in België – doet zich hier echter niet voor. Dat artikel 15 lid 1 sub c EEX-Vo niet geldt voor een geval als het onderhavige, blijkt voorts uit het feit dat het forum van art. 16 lid 2 EEX-Vo evenmin is aangewezen in de voor de wederpartij vergelijkbare situatie waarin een consument uit zichzelf met haar in het buitenland een overeenkomst sluit. De hier gegeven uitleg aan art. 15 lid 1 sub c EEX-Vo maakt art. 17 sub 3 EEX-Vo, dat een regel geeft voor een situatie waarin consument en wederpartij op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten woonplaats in dezelfde lidstaat hebben, nog niet zinledig, nu die bepaling toepassing kan vinden in de onder art. 15 lid 1 sub a en b EEX-Vo genoemde gevallen.
Afdeling 4 van de EEX-Vo (kortweg: consumentenovereenkomsten) mist hier dan ook toepassing.
3.7 De Nederlandse rechter kan in dit geval ook geen bevoegdheid ontlenen aan art. 5 lid 1 sub b EEX-Vo, welke bepaling bij geschillen over overeenkomsten tot het verstrekken van diensten een bevoegdheid schept voor het forum van de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Kredietovereenkomsten vallen niet onder het – autonoom uit te leggen - begrip ‘diensten’ als bedoeld in art. 5 lid 1 sub b EEX-Vo (rapport Schlosser, nr. 157; Kropholler, Europäisches Zivilprozessrecht, 2005, nr. 44; zie in dit verband ook het arrest van het Zwitserse Bundesgericht van 28 maart 2007, zaak 4C.43/2006/len, onder 8.1).
3.8 Anders dan Finata aanvoert, is voor de beoordeling van de internationale bevoegdheid op grond van art. 5 lid 1 sub a EEX-Vo in de onderhavige zaak de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt niet de verbintenis van Finata tot kredietverstrekking, maar de in de overeenkomst neergelegde verplichting van [geïntimeerden] om, in het geval zij in gebreke blijven met de betaling van de maandelijkse termijnen, het verleende krediet terug te betalen. De vraag is derhalve of die verbintenis in Nederland is uitgevoerd of op grond van de overeenkomst moet worden uitgevoerd. Bij de beantwoording van deze vraag geldt het volgende. Indien de plaats van uitvoering in de overeenkomst is geregeld, is die plaats beslissend, mits de plaatsbepaling volgens het op de overeenkomst toepasselijke recht geldig is. Indien de overeenkomst niets regelt over de plaats van uitvoering, dan moet deze op grond van de wet worden vastgesteld, welke vaststelling geschiedt aan de hand van het op de overeenkomst toepasselijke recht (zie onder meer HvJEG 6 oktober 1976, NJ 1977, 169 (Tessili/Dunlop) en HvJEG 28 september 1999, NJ 2001, 595 (Groupe Concorde)).
3.9 In de door Finata overgelegde algemene voorwaarden behorend bij de onderhavige continu krediet-overeenkomst is vermeld dat alle betalingen kunnen worden verricht
“- via uw Bank, rechtstreeks ten gunste van uw contractnummer;
- via de postbank, ten gunste van Finata Bank N.V. Utrecht, rekening 41.79.39.892, onder vermelding van uw contractnummer,
- door Finata Bank N.V. een machtiging tot automatische incasso te verstrekken (…).”
Voorzover met deze bepaling is beoogd ook voor de onderhavige terugbetalingsverplichting van art. 12 van de algemene voorwaarden een plaats van uitvoering te geven, ligt de plaats van uitvoering bij de genoemde bankinstelling, in Nederland. Maar ook indien het hiervoor aangehaalde gedeelte van de algemene voorwaarden geen plaats van uitvoering voor de onderhavige verbintenis inhoudt, moet bij gebreke van een contractuele regeling op grond van het toepasselijke recht de plaats van vestiging van Finata als plaats van uitvoering worden aangemerkt. Ingevolge art. 17 van de bij de door Finata in het geding gebrachte algemene voorwaarden is op de overeenkomst het Nederlandse recht van toepassing, volgens welk recht de betaling moet worden gedaan aan de woonplaats (vestigingsplaats) van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling (art. 6:116 lid 1 jo. 6:118 BW). De vestigingsplaats van Finata is in Nederland gelegen. De Nederlandse rechter is derhalve op grond van art. 5 lid 1 sub a EEX-Vo internationaal bevoegd tot kennisneming van de onderhavige vordering. Nu de zaak in eerste aanleg is blijven steken in een beslissing over de internationale bevoegdheid, zal het hof de zaak op de voet van art. 76 Rv. ter verdere behandeling terugwijzen naar de rechtbank.
3.10 De slotsom is dat de eerste grief doel treft.
3.11 De rechtbank heeft in haar eindvonnis geen kostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze (impliciete) afwijzing van de door Finata gevorderde proceskosten keert zich de tweede grief.
3.12 Voorzover de rechtbank in haar eindvonnis de proceskosten niet heeft toegewezen op grond van het oordeel dat Finata de in het ongelijk gestelde partij is, treft de grief doel. Zoals uit de bespreking van de voorgaande grief blijkt, moet het bestreden vonnis van de rechtbank worden vernietigd. Naar het oordeel van het hof dient evenwel de beslissing over de in eerste aanleg gevorderde proceskosten te worden gereserveerd totdat de rechtbank na verwijzing door het hof over de (hoofd)vordering van Finata jegens [geïntimeerden] heeft beslist. De grief, hoewel gegrond, kan daarom thans niet tot toewijzing van de gevorderde proceskosten leiden. De rechtbank zal met inachtneming van het in dit arrest overwogene derhalve alsnog die beslissing moeten nemen.
Slotsom
4.1 De slotsom is dat het vonnis van 20 december 2006 zal worden vernietigd. Nu tegen het tussenvonnis van 8 november 2006, waarin de rechtbank een voorlopig oordeel gaf over haar internationale bevoegdheid, geen grieven zijn gericht, zal Finata in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
4.2 Nu in eerste aanleg alleen is geoordeeld over de internationale bevoegdheid, zal het hof de zaak terugwijzen naar de rechtbank Utrecht ter verdere behandeling.
4.3 Nu [geïntimeerden] de beslissing van de rechtbank niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het hoger beroep worden gereserveerd. Het hof zal de kosten van dit hoger beroep begroten. De rechtbank kan deze kosten te zijner tijd in de einduitspraak betrekken.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep bij verstek:
- verklaart Finata niet-ontvankelijk in het hoger beroep, gericht tegen het tussenvonnis van de rechtbank Utrecht van 8 november 2006 ;
- vernietigt het vonnis van 20 december 2006 van die rechtbank;
- wijst de zaak terug naar die rechtbank ter verdere behandeling;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in hoger beroep tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten op € 894,-- voor salaris van de procureur en € 624,31,-- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Van Ginkel en Lenselink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2007.