ECLI:NL:GHAMS:2007:BC3993

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.007.145 (1053/07 SKG)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opheffing derdenbeslag en vervangende schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door M&E Motoren- und Energietechnik Betriebs GmbH (hierna: M&E) tegen Rob Heijkoop Trading B.V. (hierna: Heijkoop). M&E heeft in hoger beroep de opheffing van een derdenbeslag gevorderd dat door Heijkoop was gelegd. Dit beslag was gelegd ter verzekering van een vordering tot vervangende schadevergoeding, omdat Heijkoop meende dat M&E niet aan haar afgifteplicht had voldaan. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam had de vordering van M&E tot opheffing van het beslag afgewezen, waarna M&E in hoger beroep ging.

De zaak is gestart met een dagvaarding op 21 augustus 2007, waarin M&E vier grieven heeft ingediend. M&E stelde dat het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd moest worden en dat het beslag opgeheven moest worden, met veroordeling van Heijkoop in de kosten van het geding. Heijkoop heeft de grieven bestreden en verzocht het vonnis te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de voorzieningenrechter zijn aangenomen, en heeft de grieven van M&E beoordeeld. Het hof concludeerde dat er geen misbruik van bevoegdheid was door Heijkoop en dat de vordering tot vervangende schadevergoeding niet ondeugdelijk was. Het hof heeft de grieven van M&E verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. M&E werd als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep verwezen.

De uitspraak is gedaan op 20 december 2007 door de vierden meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam, met de rechters P. Ingelse, N. van Lingen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging M & E MOTOREN- UND ENERGIETECHNIK BETRIEBSGESELLSCHAFT mbH, gevestigd te Meppen/Ems, Bondsrepubliek Duitsland,
APPELLANTE,
procureur: mr. C.C.A. van Rest,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROB HEIJKOOP TRADING B.V., gevestigd te Dordrecht,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. R.V.H. Jonker.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna M&E en Heijkoop genoemd.
Bij dagvaarding van 21 augustus 2007 is M&E in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen (M&E als eiseres en Heijkoop als gedaag¬de) onder zaak /rolnum¬mer 372254/KG ZA 07 1129 SR/TF heeft gewezen en dat is uitgesproken op 26 juli 2007. Het appelexploot bevat de grieven.
M&E heeft overeenkomstig de appeldagvaarding vier grieven voorgesteld en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog het beslag waar dit geding over gaat zal opheffen, met veroordeling van Heijkoop in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft Heijkoop geantwoord, de grieven bestreden, een bewijsstuk in het geding gebracht en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en M&E zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instan¬ties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. In grief 1 stelt M&E dat hetgeen de voorzieningenrechter onder 2.5 tot uitgangspunt heeft genomen dient te worden aangevuld. Het hof zal daarop hieronder voor zover nodig ingaan.
4. Beoordeling
4.1 Heijkoop is bij vonnis van 16 mei 2007 van de rechtbank te Dordrecht in conventie veroordeeld om € 80.533,20 met rente en kosten aan M&E te betalen. Uit hoofde van dit vonnis heeft Heijkoop op 1 juni 2007 overeenkomstig het verzoek van M&E een bedrag van € 96.041,81 ten behoeve van M&E overgemaakt op de derdenrekening van de Stichting Beheer Derdengelden Van Diepen Van der Kroef Advocaten.
Bij het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank Dordrecht is M&E in reconventie veroordeeld een aantal aan Heijkoop toebehorende zaken aan Heijkoop af te geven. Volgens Heijkoop – in een verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag van 1 juni 2007 – had zij gegronde redenen te vermoeden dat M&E niet (geheel) aan haar verplichting tot afgifte zou voldoen. Op 4 juni 2007 heeft Heijkoop ter verzekering van een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding ten laste van M&E derdenbeslag doen leggen onder voormelde stichting.
Op 7 juni 2007 heeft Heijkoop een gedeelte van de zaken bij M&E opgehaald. Naar aanleiding daarvan heeft Heijkoop het bedrag waarvoor beslag is gelegd beperkt.
In dit kort geding vordert M&E opheffing van voormeld beslag. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust richten zich de grieven.
4.2 Aangenomen moet worden dat een substantieel deel van de zaken die volgens het vonnis van de rechtbank Dordrecht dienden te worden afgegeven niet door M&E aan Heijkoop zijn afgegeven. Volgens M&E waren die zaken – op één na, waarvoor zij een vergoeding wilde betalen – aanwezig, maar weigerde Heijkoop deze mee te nemen.
Volgens Heijkoop heeft zij inderdaad door M&E aangewezen zaken geweigerd. Aan de hand van verschillende producties heeft Heijkoop in eerste aanleg haar standpunt toegelicht dat deze zaken niet van haar waren. Zij kon dit vaststellen, aldus Heijkoop, doordat zij al haar onderdelen vóór verzending ‘middels een slagstempel (voorziet) van een RHT merkteken’ (productie 4 van Heijkoop in eerste aanleg). Ook vóór de beslaglegging moest ernstig rekening ermee worden gehouden dat M&E niet alle zaken zou teruggeven en M&E derhalve verplicht zou zijn vervangende schadevergoeding te betalen, nu uit door M&E verschafte gegevens bleek dat niet alle zaken aanwezig waren, aldus Heijkoop in eerste aanleg aan de hand van haar productie 9. Haar argwaan en daarmee de vrees dat M&E haar verplichtingen niet zou nakomen werd ook gewekt doordat een deskundige niet bij de afgifte aanwezig mocht zijn van M&E (pleitnota Heijkoop eerste aanleg onder 5).
M&E heeft betwist dat zij niet voldaan heeft aan de verplichting tot afgifte van de zaken, maar deze betwisting is in het licht van de stellingen van Heijkoop niet voldoende om thans reeds aan te nemen dat de vordering van Heijkoop tot vervangende schadevergoeding ondeugdelijk is.
De rechtbank te Dordrecht heeft op dit punt nog niet beslist. Anders dan M&E onder grief 4 aanvoert, kan uit de omstandigheid dat de rechtbank te Dordrecht geen dwangsom heeft opgelegd en de vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding toen heeft afgewezen niet het tegendeel worden afgeleid. De rechtbank ging er kennelijk vanuit dat M&E aan haar afgifteplicht zou voldoen en dat Heijkoop daarom geen belang bij vervangende schadevergoeding had. Thans gaat het om de vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding op grond van de stelling dat – na het vonnis – aan de afgifteplicht niet is voldaan.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven 3 en 4 falen.
4.3 Voor zover M&E in grief 2 betoogt dat Heijkoop geen vordering heeft, faalt de grief op grond van het hiervoor overwogene.
Voorts voert M&E in grief 2 aan dat het hier om een ‘verkapt beslag onder de schuldeiser zelf’ gaat. Volgens M&E tracht Heijkoop ‘op oneigenlijke wijze ( ) de kracht van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te ontnemen.’
Ook deze grief faalt. Het gaat hier niet om beslag ter verzekering van een vordering tot terugbetaling van hetgeen uit hoofde van een vonnis is voldaan. Het enkele feit dat Heijkoop ter verzekering van haar uit anderen hoofde gepretendeerde vordering beslag heeft doen leggen op de derdenrekening van de advocaat van M&E (zeer) kort nadat zij daarop overeenkomstig de wens van M&E een betaling heeft gedaan ter uitvoering van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, brengt – anders dan M&E meent – nog niet mee dat Heijkoop misbruik van bevoegdheid maakt. Andere gronden die de conclusie misbruik van bevoegdheid rechtvaardigen, zijn gesteld nog gebleken.
5. Slotsom
Grief 1 behoeft geen (verdere) behandeling. De grieven falen. Het hof zal het vonnis bekrachtigen en M&E als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst M&E in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Heijkoop tot op heden begroot op € 1.194,-;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, N. van Lingen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007.