GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de stichting [appellant]
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. M. van Schie,
[geïntimeerde]
wonend te D.,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [APPELLANT] en [GEÏNTIMEERDE] genoemd.
Bij dagvaarding van 13 oktober 2005 is [APPELLANT] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 19 juli 2005, in deze zaak met kenmerk CV 05-6338 gewezen tussen [GEÏNTIMEERDE] als opposant en [APPELLANT] als geopposeerde.
[APPELLANT] heeft bij memorie vier grieven geformuleerd (één algemene grief en de grieven 1 tot en met 3), bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [APPELLANT] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [GEÏNTIMEERDE] in de kosten van het geding in beide instanties.
Tegen [GEÏNTIMEERDE] is verstek verleend.
Ten slotte heeft [APPELLANT] arrest gevraagd op de stukken van beide instan¬ties.
Voor de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1. tot en met 1.7., een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [GEÏNTIMEERDE] huurt sinds 1 november 1999 van [APPELLANT] de woning
aan de [STRAAT] te D. (hierna: het gehuurde). Van de huurovereenkomst maken deel uit de algemene bepalingen van [APPELLANT], die op 5 maart 1993 bij de griffie van de rechtbank Amsterdam zijn gedeponeerd onder nummer 130/1993.
4.1.2. In hoofdstuk VI van die algemene bepalingen is onder 1. bepaald, voor zover hier van belang:
“Indien het gehuurde is of wordt aangesloten op een centraal systeem voor de ontvangst van televisie- en radioprogramma’s is het de huurder niet geoorloofd eigen (schotel)antennes aan te brengen of te handhaven (...).”
Daarnaast is onder 2. bepaald, voor zover hier van belang:
“Uitsluitend het in het gehuurde aangebrachte aansluitpunt op de gemeenschappelijke c.q. centrale antenne-inrichting mag worden gebruikt voor de aansluiting van ontvangtoestellen. (...)”
4.1.3. Op enig moment is [APPELLANT] gebleken dat [GEÏNTIMEERDE] in strijd met de algemene bepalingen een schotelantenne aan het gehuurde heeft aangebracht. Bij brieven van 13 april 2004, 27 april 2004, 10 mei 2004 en 10 juni 2004 is [GEÏNTIMEERDE] door [APPELLANT] gesommeerd de schotelantenne te verwijderen en verwijderd te doen houden. [GEÏNTIMEERDE] heeft aan deze sommaties geen gehoor gegeven.
4.2. Vervolgens heeft [APPELLANT] [GEÏNTIMEERDE] gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd [GEÏNTIMEERDE] te veroordelen tot het verwijderen en het verwijderd houden van de schotelantenne en tot het herstellen van de schade welke is ontstaan door het plaatsen van de schotelantenne, één en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van
€ 5.000,-. De kantonrechter heeft de vordering van [APPELLANT] bij verstek toegewezen. [GEÏNTIMEERDE] is in verzet gekomen tegen dit vonnis. In de verzetprocedure heeft de kantonrechter bij het vonnis waarvan thans beroep de vorderingen van [APPELLANT] alsnog afgewezen. De kantonrechter stelt vast dat [GEÏNTIMEERDE] aan [APPELLANT] geen toestemming heeft gevraagd voor het plaatsen van een schotelantenne en dat zij door het plaatsen van de schotelantenne in strijd met het in de algemene voorwaarden opgenomen schotelantenneverbod heeft gehandeld. Het verweer van [GEÏNTIMEERDE] dat dit schotelantenneverbod in strijd is met artikel 10 EVRM moet aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld, aldus de kantonrechter. Volgens [GEÏNTIMEERDE] ontsiert de schotelantenne niet en heeft zij belang bij vrije informatievergaring uit haar geboorteland. De kantonrechter is van oordeel dat het belang van [APPELLANT] om ontsiering van haar eigendommen tegen te gaan, alsmede de mogelijke schade die door plaatsing van een schotelantenne kan ontstaan van onvoldoende gewicht zijn. Ook het belang van [APPELLANT] om precedentwerking tegen te gaan is volgens de kantonrechter van onvoldoende gewicht nu [GEÏNTIMEERDE] expliciet heeft aangevoerd dat zij via de kabel geen Russische programma’s kan ontvangen, [APPELLANT] dit standpunt onvoldoende heeft betwist en [APPELLANT] bovendien haar standpunt, dat [GEÏNTIMEERDE] alternatieven ter beschikking staan om informatie uit haar geboorteland te vergaren, niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter moet onder deze omstandigheden het belang van [GEÏNTIMEERDE] zwaarder wegen dan het belang van [APPELLANT], hetgeen tot gevolg heeft dat het schotelantenneverbod in het onderhavige geval in strijd is met artikel 10 EVRM.
4.3 In de grieven komt [APPELLANT] achtereenvolgens op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het schotelantenneverbod in strijd is met artikel 10 EVRM (algemene grief), dat het belang van [APPELLANT] om ontsiering van en schade aan haar eigendommen tegen te gaan van onvoldoende gewicht is (grief 1), dat de vrees van [APPELLANT] voor mogelijke precedentwerking van onvoldoende belang is (grief 2) en dat [APPELLANT] onvoldoende heeft onderbouwd dat [GEÏNTIMEERDE] ook via andere media informatie uit haar geboorteland kan verkrijgen (grief 3).
4.4 Het hof stelt voorop dat het plaatsen van een schotelantenne een verandering betreft aan (de buitenzijde van) het gehuurde. Op grond van artikel 7:215 lid 1 BW is het de huurder niet toegestaan om veranderingen aan het gehuurde aan te brengen dan na schriftelijke toestemming van de verhuurder, tenzij het gaat om een verandering die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kan worden ongedaan gemaakt en verwijderd. De verhuurder heeft krachtens lid 6 van genoemd artikel echter de bevoegdheid om ten aanzien van veranderingen aan de buitenzijde van het gehuurde, beperkingen op te nemen in de huurovereenkomst. [APPELLANT] heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt en een schotelantenneverbod opgenomen in haar algemene voorwaarden. Met het plaatsen van een schotelantenne maakt [GEÏNTIMEERDE] inbreuk op de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene bepalingen.
4.5 [GEÏNTIMEERDE] is van mening dat het verbod om een schotelantenne aan te brengen, in strijd is met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In deze bepaling is het universele recht op het ontvangen en verzenden van informatie vastgelegd. [GEÏNTIMEERDE] stelt dat het voor haar niet mogelijk is om via de kabel programma’s uit haar geboorteland Rusland te ontvangen, dat zij recht heeft op vrije informatievergaring en dat zij is aangewezen op een schotelantenne. Bij de beantwoording van de vraag of [APPELLANT] gerechtigd is vast te houden aan haar schotelantenneverbod, komt het aan op een afweging van de wederzijdse belangen. [APPELLANT] heeft gemotiveerd gesteld dat zij er belang bij heeft om (architectonische) ontsieringen van haar eigendommen tegen te gaan. Daarnaast heeft [APPELLANT] naar voren gebracht dat door het plaatsen van een schotelantenne schade aan het gehuurde wordt toegebracht. Ook gaat de kwaliteit van het gehuurde achteruit, nu voor het plaatsen van een schotelantenne schroefgaten in de buitenmuur moeten worden aangebracht. Tot slot voert [APPELLANT] aan dat zij al haar huurders gelijk wil behandelen en dat zij om die reden precedentwerking wil voorkomen. Indien [GEÏNTIMEERDE] wordt toegestaan een schotelantenne te plaatsen, dan valt te verwachten dat andere huurders eveneens een schotelantenne willen plaatsen. Tegenover deze – op zichzelf niet dan wel niet voldoende weersproken - belangen van [APPELLANT] staat het belang van [GEÏNTIMEERDE] op vrije informatievergaring. Daaromtrent heeft [APPELLANT] onder overlegging van producties aangevoerd dat zij in de vorm van kranten, radio, internet en digitale televisie reële mogelijkheden tot haar beschikking heeft om de door haar gewenste informatie mee te verkrijgen. [GEÏNTIMEERDE] heeft die stelling niet dan wel niet voldoende weersproken. Daar komt bij dat zij ook niet heeft weersproken [APPELLANT]’s (in appel verwoorde) stelling dat [GEÏNTIMEERDE] de mogelijkheid heeft om met goedkeuring van [APPELLANT] een schotelantenne op haar balkon te plaatsen die niet boven de balkonrand uitkomt (en daarom niet ontsierend zal zijn) dan wel een losstaande mobiele schotelantenne die na gebruik naar binnen kan worden gehaald. Gelet op dit een en ander moet het hier aan de orde zijnde belang van [GEÏNTIMEERDE] bij vrije nieuwsgaring (wat de feitelijk door haar aangebrachte schotelantenne betreft) van zodanig gering gewicht worden geoordeeld dat dat belang niet opweegt tegen de hiervoor omschreven belangen van [APPELLANT] bij verwijdering van die schotelantenne. De afweging van de wederzijdse belangen die in het kader van het beroep op artikel 10 EVRM moet plaatsvinden, valt daarom in het voordeel van [APPELLANT] uit. Het beroep op dat artikel van [GEÏNTIMEERDE] faalt daarom.
4.6 Het voorgaande brengt mee dat de grieven slagen en dat de kantonrechter de vordering van [APPELLANT] ten onrechte heeft afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. Het hof zal opnieuw beslissen in de hierna aan te geven zin. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen nu [APPELLANT] onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden heeft gesteld dat zij dergelijke kosten gemaakt heeft, hetgeen [GEÏNTIMEERDE] niet heeft bestreden. [GEÏNTIMEERDE] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep moeten dragen.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [GEÏNTIMEERDE] om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest de door haar aan het pand [STRAAT] te D. aangebrachte schotelantenne te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede om alle door het aanbrengen van de schotelantenne ontstane schade te herstellen;
machtigt [APPELLANT] om ingeval [GEÏNTIMEERDE] in gebreke blijft met de hiervoor omschreven verwijdering van de schotelantenne en het herstel van de schade, één en ander, op kosten van [GEÏNTIMEERDE], zelf te doen uitvoeren;
bepaalt dat ingeval [GEÏNTIMEERDE] in gebreke blijft met de hiervoor omschreven verwijdering van de schotelantenne en het herstel van de schade, zij een dwangsom verbeurt van telkens
€ 500,- per dag(deel), met een maximum van € 10.000, ;
veroordeelt [GEÏNTIMEERDE] om aan [APPELLANT] te betalen (in verband met door haar veroorzaakte buitengerechtelijke kosten) € 250,- te vermeerderen met omzetbelasting;
veroordeelt [GEÏNTIMEERDE] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [APPELLANT] tot op heden begroot in eerste aanleg op € 500,- aan salaris procureur en € 173,75 aan verschotten en in hoger beroep op € 894,- aan salaris procureur en € 329,60 aan verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Steenbergen, M.P. van Achterberg en F.A.W. Bannier en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2007.