In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een huurster, aangeduid als [appellante], en de stichting Westhoek Wonen, de verhuurder. De huurster was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Utrecht, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de huurovereenkomst kon worden vernietigd op basis van dwaling. De huurster had in 2004 een sociale huurwoning gehuurd van Westhoek en had zonder toestemming van de verhuurder ingrijpende verbouwingen aan de woning aangebracht. De verhuurder vorderde ontruiming van de woning en herstel van de schade, terwijl de huurster in reconventie toestemming vroeg voor de verbouwingen.
Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op dwaling had gehonoreerd, maar dat de huurovereenkomst op basis van wanprestatie kon worden ontbonden. Het hof stelde vast dat de huurster geen schriftelijke toestemming had verkregen voor de verbouwingen en dat deze verbouwingen de verhuurbaarheid van de woning in de sociale huursector in gevaar brachten. De huurster had ook niet aangetoond dat haar belang bij het voortzetten van de huurovereenkomst groter was dan het belang van de verhuurder bij ontbinding. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de vernietiging van de huurovereenkomst op basis van dwaling betrof, maar ontbond de huurovereenkomst op basis van wanprestatie. De huurster werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en de kosten van het hoger beroep werden aan haar opgelegd.