5 februari 2008
Familiekamer
Rekestnummer 104.007.761
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
verblijvende in de gesloten accommodatie Rentray te Eefde,
verzoeker, verder te noemen “[verzoeker]”,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
verweerster, verder te noemen “de stichting”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 25 juli 2007 en 31 augustus 2007, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 234593/JE RK 07-1469.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 16 oktober 2007, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. Hij verzoekt het hof die beschikkingen van 25 juli en 31 augustus 2007, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing slechts zal strekken tot een uithuisplaatsing in een open inrichting dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 november 2007, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2008 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht. Namens de stichting is [...], gezinsvoogd, en [...] verschenen. De Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: “de raad”) is met berichtgeving vooraf niet verschenen. De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een civielrechtelijk psychologisch onderzoek betreffende [verzoeker] van 9 juli 2007 en een tijdens de mondelinge behandeling door de gezinsvoogd overgelegd behandelplan van 8 november 2007. Nu mr. Drykoningen namens [verzoeker] geen bezwaar heeft gemaakt tegen overlegging van het behandelplan, dat kort en eenvoudig is te doorgronden, neemt het hof hiervan kennis.
2.5 Bij brief van 15 januari 2008 heeft het hof de stichting verzocht zich uit te laten over de consequenties van de inwerkingtreding van de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (verder te noemen: “WJZ”) voor deze zaak. Bij brief, ingekomen ter griffie van het hof op 18 januari 2008, heeft de stichting een reeactie gegeven. De advocaat van verzoeker is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, van welke gelegenheid hij bij brief, ingekomen ter griffie van het hof op 25 januari 2008 gebruik heeft gemaakt.
3.1 Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van [de moeder] en [de vader] is op [geboortedatum] 1992 onder meer [verzoeker] geboren.
3.2 Vanwege huisvestingsproblemen van de moeder in 2006, bij wie [verzoeker] sinds de echtscheiding tot aan het moment waarop de huisvestingsproblemen ontstonden heeft gewoond, is [verzoeker] op 15 november 2006 voorlopig onder toezicht gesteld. Deze huisvestingsproblemen hebben er tevens toe geleid dat [verzoeker] tijdelijk in een voorziening voor crisisopvang is geplaatst.
3.3 Bij beschikking van 13 februari 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de raad, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van 13 februari 2007 voor de duur van een jaar.
3.4 De stichting heeft op 19 juni 2007 en 19 juli 2007 indicatiebesluiten genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 10 juli 2007, heeft de stichting verzocht:
- om verlening van een machtiging om [verzoeker] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting vanaf 5 juli 2007 voor een termijn van 3 maanden;
- te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het indicatiebesluit daartoe strekt;
- de machtiging onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden en
- de machtiging uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.6 Bij beschikking van 25 juli 2007 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [verzoeker] uit huis te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting, beperkt beveiligd, en wel bij voorkeur in de Rentray te Eefde van 2 augustus 2007 tot 13 februari 2008.
3.7 Bij herstelbeschikking van 31 augustus 2007 heeft de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een justitiële jeugdinrichting, normaal beveiligd, als bedoeld in het indicatiebesluit van 19 juli 2007 verlengd met ingang van 2 augustus 2007 tot 5 oktober 2007. Hierbij heeft de kinderrechter tevens machtiging verleend tot aansluitende uithuisplaatsing van [verzoeker] in een justitiële jeugdinrichting, beperkt beveiligd, en wel bij voorkeur in Rentray te Eefde, als bedoeld in het indicatiebesluit van 19 juli 2007, met ingang van de datum waarop de uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting, normaal beveiligd, wordt beëindigd.
3.8 [verzoeker] verblijft sinds 11 september 2007 in Rentray te Eefde, gemeente Lochem.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Uit hoofde van de bestreden machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt aan [verzoeker] zijn vrijheid ontnomen en is er sprake van detentie in de zin van artikel 5 lid 4 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [verzoeker] heeft dan ook het recht om de rechtmatigheid daarvan onverwijld ter toetsing aan een hogere rechter voor te leggen. Nu hij wordt bijgestaan door een advocaat, is het hof van oordeel dat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep.
4.2 Op 1 januari 2008 is de gewijzigde Wet op de jeugdzorg in werking getreden (Stb. 2007, 578 en 579). Ingevolge artikel VII, lid 2, van deze wet, geldt een machtiging als bedoeld in artikel 1:261 lid 5 BW, verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met ingang van dat tijdstip als machtiging als bedoeld in artikel 29b WJZ. Nu [verzoeker] als gevolg van deze wetswijziging sinds 1 januari 2008 op grond van artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg, juncto artikel 1, sub e, van de Regeling aanwijzing accommodaties voor gesloten jeugdzorg, in de gesloten accommodatie Jeugdzorg Plus van Rentray te Eefde verblijft, moet het, mede gelet op de Memorie van Toelichting bij het hiervoor genoemde artikel VII, lid 2 (TK, 2005-2006, 30664, nr. 3, p. 32), er voor worden gehouden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat het hoger beroep op de grondslag van (het nieuwe) artikel 29b WJZ zal worden beoordeeld.
4.3 Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge lid 2 kan een machtiging slechts worden verleend indien :
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4 Een machtiging kan bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken (artikel 29b lid 3 WJZ). Een machtiging kan voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid voordoet (artikel 29b lid 4 WJZ). De verklaring, bedoeld in het vierde lid, behoeft op grond van artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.5 Het hof stelt vast dat [verzoeker] onder toezicht is gesteld en dat de stichting op 19 juli 2007 een indicatiebesluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1. De stichting heeft niet expliciet verklaard dat zich een geval als bedoeld in artikel 29b lid 3 WJZ voordoet. De inhoud van het indicatiebesluit, gelezen in samenhang met het verweerschrift en de brief van de stichting van 18 januari 2008, vat het hof echter op als een dergelijke verklaring. Aan de vereisten van artikel 29b lid 2 en lid 4 WJZ is daarmee voldaan.
4.6 Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken is gebleken dat [verzoeker] vanaf 7-jarige leeftijd, sinds de echtscheiding van zijn ouders, geconfronteerd werd met een gebrek aan aandacht van zijn vader en te maken had met een moeder die hem enerzijds verwende, en anderzijds de zorg voor haar drie kinderen niet goed aankon. In 2006, het jaar van de huisvestingsproblemen van de moeder, is ook het spijbelen van [verzoeker] begonnen. Naast het steeds ernstiger wordende spijbelgedrag van [verzoeker], zijn daarbij problemen als drugsgebruik en diverse aanrakingen met politie en justitie gekomen. Zo heeft [verzoeker] diefstallen gepleegd en heeft hij zich op internet aangeboden als escortboy. Een 67-jarige man die op zijn aanbod is ingegaan heeft hij vervolgens geprobeerd af te persen wegens seksueel contact met een minderjarige. In verband daarmee loopt nog een strafzaak.
4.8 Uit het civielrechtelijk psychologisch onderzoek van 9 juli 2007 blijkt dat de ontwikkeling van [verzoeker] niet leeftijdsadequaat verloopt. Op cognitief gebied is sprake van een forse leerachterstand als gevolg van zijn spijbelgedrag en de gewetensontwikkeling van [verzoeker] is lacunair. Voorts is een dreigende scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling gesignaleerd. Wanneer deze ontwikkeling niet bijgestuurd wordt dreigt zich bij [verzoeker] een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen. Gezien de ernst van de problematiek van [verzoeker], het aanhouden van de problemen en de tekortschietende pedagogische en praktische mogelijkheden van de ouders om voldoende toezicht te houden en hem de structuur en ondersteuning te bieden die hij nodig heeft, er zicht moet zijn op wat [verzoeker] gedurende de dag doet zodat hij zich niet aan de regels kan onttrekken, luidt de conclusie van het rapport dat plaatsing in een besloten setting, bij voorkeur Rentray, daarom noodzakelijk is. Plaatsing in een open inrichting, zoals [verzoeker] wenst, is in het onderzoek niet aanbevolen omdat, zoals ook bij de crisisopvang, [verzoeker] zal vertrekken wanneer hem de regels niet bevallen.
4.9 Dit psychologisch onderzoek kan naar het oordeel van het hof in dit geval worden gelijkgesteld met de instemming van een gedragswetenschapper tot plaatsing in een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 29b lid 5 WJZ. Het feit dat deze instemming niet expliciet uit de stukken blijkt, naar is aan te nemen doordat de gewijzigde WJZ pas na de behandeling in eerste aanleg inwerking is getreden zonder dat voor deze situatie een bijzondere overgangsrechtelijke voorziening is getroffen, leidt in dit geval niet tot de conclusie dat daarmee de wettelijke basis aan de verzochte machtiging is komen te ontvallen, nu inhoudelijk aan de eisen van de nieuwe wet is voldaan.
4.9 Uit het tijdens de mondelinge behandeling overgelegde behandelplan blijkt dat het verblijf van [verzoeker] in Rentray in het begin moeizaam is verlopen. Omdat hij zelf aangaf in de examenklas van VMBO 1 TL geplaatst te willen worden, is dat gebeurd. Na een maand is hij echter teruggeplaatst naar de derde klas vanwege een leerachterstand en een slechte werkhouding. Hij vraagt nog steeds veel bevestiging van de groepsleiding en blijft het moeilijk vinden om nee te horen. Zo is hij bijvoorbeeld het weekend dat hij overgeplaatst werd naar een andere groep een dag later dan was afgesproken teruggekomen van verlof en is het kerstverlof van [verzoeker] bij zijn moeder niet zonder incidenten verlopen. Gelet hierop is het naar het oordeel van het hof nog altijd van belang dat [verzoeker] de structuur en duidelijkheid van een gesloten accommodatie voor jeugdzorg krijgt. Blijkens het behandelplan van 8 november 2007 en de verklaringen van de gezinsvoogd tijdens de mondelinge behandeling, zal, afhankelijk van de ontwikkeling die [verzoeker] in zijn gedrag laat zien, hij meer vrijheden kunnen krijgen. Gelet hierop en mede gezien het advies in het psychologisch onderzoek om [verzoeker] in een besloten inrichting te plaatsen, gaat de inperking van de vrijheid niet verder dan strikt noodzakelijk en is niet sprake van strijdigheid met artikel 5, lid 1, sub d EVRM.
4.10 Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat ook aan het criterium van de gewijzigde WJZ is voldaan en dat ten aanzien van [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken. Het hof zal de bestreden beschikkingen bekrachtigen met dien verstande dat met ingang van 1 januari 2008 de machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een instelling voor gesloten jeugdzorg gebaseerd is op artikel 29b van de WJZ.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht van 25 juli 2007 en 31 augustus 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Ter Veer, Van Gelder en Van Osch, bijgestaan door mr. Van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 5 februari 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.