ECLI:NL:GHAMS:2008:BC7411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.007.921
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meijer
  • S. Smeeïng-van Hees
  • A. Knottnerus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van gewijzigde wetgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Utrecht was uitgesproken. De rechtbank had op 8 november 2006 de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken, waarbij mr. T. Pavicevic was benoemd tot rechter-commissaris en E.V.M. van Vliet als bewindvoerder. Op 12 november 2007 heeft de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, wat de appellant niet kon accepteren. Hij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld op 20 november 2007, waarin hij verzocht om het vonnis te vernietigen en om kosten rechtens.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2008 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Jonk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling beëindigd omdat de appellant niet voldeed aan de inspanningsverplichting om inkomen uit arbeid te genereren en een nieuwe schuld had laten ontstaan. De appellant betwistte dit en stelde dat hij altijd gewerkt had en nu meer financiële ruimte had om zijn nieuwe schuld af te betalen.

Het hof oordeelde echter dat de appellant gedurende langere tijd niet aan zijn verplichtingen had voldaan en onvoldoende informatie had verstrekt aan de bewindvoerder. Bovendien was de nieuwe schuld, ontstaan door een te hoge fiscale toeslag, aanzienlijk. Het hof concludeerde dat het boedelsaldo te laag was om de appellant van rechtswege in staat van faillissement te verklaren, maar dat de schuldsaneringsregeling wel beëindigd moest worden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en besloot dat de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd wordt met ingang van één maand na het onherroepelijk worden van het arrest.

Uitspraak

31 januari 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.007.921
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 8 november 2006 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. T. Pavicevic en tot bewindvoerder E.V.M. van Vliet.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 12 november 2007 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 20 november 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen, kosten rechtens.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief van de procureur van 17 december 2007 met bijlagen en van de brief van 17 december 2007 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J. Jonk, advocaat te Nieuwegein. Voorts is [...] namens de bewindvoerder verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd omdat [appellant], kort gezegd, niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om inkomen uit arbeid te genereren en informatieplicht jegens de bewindvoerder en een nieuwe schuld van ongeveer € 1.656,- heeft laten ontstaan.
3.2 [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt dat hij altijd gewerkt heeft. Maandelijks wordt er geld naar Turkije gestuurd voor het levensonderhoud van een kind. Hij beseft dat hij geen nieuwe schuld mocht laten ontstaan, maar hij stelt nu wat meer financiële ruimte te hebben om deze nieuwe schuld snel af te betalen.
3.3 Het hof is van oordeel dat [appellant] gedurende langere tijd niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om inkomen uit arbeid te genereren en informatieplicht. [appellant] heeft in hoger beroep onvoldoende weersproken dat hij de bewindvoerder onvoldoende heeft geïnformeerd. Bovendien is er een nieuwe schuld ontstaan doordat hij en zijn echtgenote een hogere fiscale toeslag ontvingen dan waar zij recht op hadden. Ondanks het advies van een jaar geleden van de bewindvoerder de teveel ontvangen toeslag te reserveren, omdat deze te zijner tijd terugbetaald zal moeten worden, hebben [appellant] en zijn echtgenote dit niet gedaan. De nieuwe schuld is zodanig hoog dat [appellant] naar het oordeel van het hof niet in staat zal zijn deze gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling af te lossen.
3.4 De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel en van omstandigheden, op grond waarvan de schuldsaneringsregeling desondanks zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. In verband met de sinds 1 januari 2008 gewijzigde bepalingen van de Faillissementswet zal het hof echter niet uitspreken dat [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zal verkeren. Daarvoor is het boedelsaldo van € 1.052,23 te laag (artikel 350, vierde lid, Faillissementswet). In verband met de uitdeling van gelden van de boedel, waaronder het salaris van de bewindvoerder, zal de schuldsaneringsregeling worden beëindigd met ingang van één maand na het onherroepelijk worden van dit arrest. Het hof acht het van belang dat zijn beslissing is opgenomen in een duidelijk dictum. Om die reden zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd en zullen de hiervóór aangekondigde beslissingen worden gegeven.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 12 november 2007 en opnieuw recht doende:
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met ingang van één maand na het onherroepelijk worden van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meijer, Smeeïng-van Hees en Knottnerus en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2008.