ECLI:NL:GHAMS:2008:BC8595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.002.909
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Smeeïng-van Hees
  • Van den Brink
  • Spek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht, waarin de appellante niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante, ondanks een verzoek om aanvullende gegevens, deze niet binnen de gestelde termijn van dertig dagen had aangeleverd. De appellante betwistte echter de ontvangst van deze brief en stelde dat zij altijd tijdig had gereageerd op verzoeken van de Kredietbank Utrecht.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de appellante in het hoger beroep beoordeeld aan de hand van de Faillissementswet. Het hof concludeerde dat het gesloten stelsel van de Faillissementswet geen mogelijkheid biedt voor hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank die op grond van artikel 287 lid 2 Fw niet-ontvankelijkheid uitspreekt. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van de wet was getreden en dat de stelling van de appellante dat de rechtbank een onjuiste beslissing had genomen, geen steun vond in de wet of jurisprudentie.

Uiteindelijk heeft het hof de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, waardoor de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef. Het hof benadrukte dat de belangen van de appellante, hoewel begrijpelijk, niet voldoende waren om het appelverbod te doorbreken. De beslissing van het hof werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

27 maart 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 200.002.909
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 18 februari 2008 is appellante (hierna te noemen: [appellante]) in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 26 februari 2008 per fax en op 27 februari 2008 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen, haar alsnog ontvankelijk te verklaren en, voorzover mogelijk, het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van een tweetal brieven met bijlagen van 3 maart 2008 en een brief met bijlagen van 7 maart 2008 van de procureur, alsmede van een brief met bijlage van 14 maart 2008 van de advocaat van [appellante], mr. C. Steijgerwalt te Utrecht.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2008, waarbij [appellante], vergezeld door een vriend, [A.], is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Steijgerwalt voornoemd, die zich daarbij heeft bediend van de ter zitting overgelegde pleitnotities. Tevens is verschenen [B.], secretaresse van de afdeling bewindvoeringen van de Kredietbank Utrecht.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft [appellante] in haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellante], nadat zij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid was gesteld, haar verzoek niet binnen de door de wet gestelde termijn van dertig dagen met de gevraagde gegevens heeft aangevuld. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat zij de instantie als bedoeld in artikel 285 lid 2 van de Faillissementswet (hierna: Fw), van het verzoek om de ontbrekende gegevens aan te vullen in kennis heeft gesteld.
3.2 [appellante] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en ontkent ten stelligste dat zij een brief van de rechtbank heeft ontvangen, waarin haar een termijn is gesteld van dertig dagen om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Zij heeft tot aan de ontvangst van de bestreden uitspraak zelfs in het geheel geen correspondentie van de rechtbank hierover ontvangen. [appellante] heeft gedurende het voortraject haar verplichtingen nauwkeurig nageleefd en heeft altijd tijdig op verzoeken van de Kredietbank Utrecht (de instantie als bedoeld in artikel 285 lid 2 Fw) gereageerd. [appellante] verwijst naar een e-mailbericht van 29 februari 2008 van [B.] aan de advocaat van [appellante], waarin [B.] melding maakt van het feit dat de Kredietbank van de rechtbank in een groot aantal zaken de stukken moest completeren en dat zij de rechtbank vervolgens heeft gebeld met de mededeling dat de Kredietbank niet in staat was op korte termijn aan dat verzoek te voldoen. De mededeling hierop van de rechtbank dat de verzoekers eveneens een dergelijke brief zouden krijgen (en dat de verantwoordelijkheid hiervoor uiteindelijk bij de cliënt zelf ligt), is later onjuist gebleken. Velen hebben een dergelijke brief niet ontvangen en als al een brief met het verzoek om aanvulling van stukken was verzonden, werd daarin geen termijn genoemd. [appellante] heeft de stukken, waar de rechtbank kennelijk om had gevraagd, te weten een gespecificeerde lijst van schulden en baten en een recent uittreksel uit het bevolkingsregister met vermelding van de burgerlijke staat, in hoger beroep overgelegd onder de mededeling dat het voor haar een kleine moeite zou zijn geweest deze informatie op het eerste verzoek van de rechtbank te verstrekken. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat de beslissing van de rechtbank daarmee in materieel opzicht een afwijzing van het verzoek van [appellante] inhoudt. Tegen een dergelijke beslissing staat op grond van artikel 292 lid 3 Fw hoger beroep open. Ter zitting heeft [appellante] nog verklaard dat zij door deze gang van zaken bij de rechtbank ernstig benadeeld zou worden, omdat de Kredietbank de hernieuwde aanvraag opnieuw in behandeling moet nemen en de uiteindelijke toelating daardoor nog vele maanden op zich zal laten wachten.
3.3 Alvorens inhoudelijk op het beroepschrift van [appellante] kan worden ingegaan, dient het hof eerst te beoordelen of [appellante] ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Hiervoor is naar het oordeel van het hof het navolgende van belang. Uit artikel 360 Fw volgt dat tegen beslissingen van de rechter ingevolge de bepalingen van titel III Fw geen hogere voorziening openstaat, behalve in de gevallen waarin het tegendeel is bepaald. Ingevolge artikel 292 lid 3 Fw kan een schuldenaar tegen de uitspraak tot afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep komen. Het gesloten stelsel van de Faillissementswet biedt echter de schuldenaar niet de mogelijkheid van een vonnis van de rechtbank, waarbij op grond van artikel 287 lid 2 Fw de niet-ontvankelijkheid is uitgesproken, in hoger beroep te komen. Doorbreking van het appelverbod is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan strenge regels gebonden. De mogelijkheid daartoe wordt slechts aangenomen als sprake is van een schending van een zo fundamentele rechtsregel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken òf als de rechtbank met haar beslissing buiten het toepassingsgebied van artikel 287 lid 2 Fw is getreden dan wel dit artikel ten onrechte heeft toegepast.
3.4 In dit verband overweegt het hof dat niet kan worden aangenomen dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van voormeld artikel is getreden, nu zij na (al dan niet terecht) te hebben vastgesteld dat na verloop van de gestelde termijn van een maand nog steeds gegevens ontbreken, geheel in de lijn van het bepaalde in artikel 287 lid 2 Fw heeft beslist. Het hof overweegt voorts dat de stelling van [appellante], dat de rechtbank met toepassing van artikel 287 lid 2 Fw een onjuiste beslissing heeft gegeven en dat deze onjuiste beslissing doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt, geen steun vindt in de wet of in de jurisprudentie. Ook de stelling van [appellante] dat de uitspraak van de rechtbank moet worden gezien als een materiële afwijzing van het verzoek, gaat naar het oordeel van het hof niet op. De rechtbank heeft immers geen enkele inhoudelijke beslissing genomen op het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel het hof [appellante] kan volgen in haar betoog dat zij door de beslissing van de rechtbank wordt benadeeld omdat een hernieuwd verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling tot een forse vertraging van de behandeling van het verzoek bij de Kredietbank leidt, kan ook dit belang het eerdergenoemde appelverbod niet doorbreken. Dit probleem zou naar het oordeel van het hof in goed overleg tussen de Kredietbank en de rechtbank langs een andere weg opgelost kunnen worden.
3.5 Dit alles leidt ertoe dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep en dat het hof aan de beantwoording van de vraag of de rechtbank [appellante] al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard niet toekomt. Hetzelfde geldt uiteraard voor een inhoudelijke beoordeling van het toelatingsverzoek van [appellante].
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Van den Brink en Spek en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2008.