GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonende te A.,
APPELLANT,
procureur: mr. W. van der Meer de Walcheren,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-MUSIC NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. F.B. Falkena.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellant] en Q-Music genoemd.
Bij dagvaarding van 15 januari 2007 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank te Amsterdam tussen partijen ([appellant] als eiser en Q-Music als gedaagde) onder zaaknummer/rolnummer 337097 / HA ZA 06-640 heeft gewezen en dat is uitgesproken op 15 november 2006.
[appellant] heeft bij memorie vier grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Q-Music in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft Q-Music geantwoord, de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben de zaak doen bepleiten op 12 december 2007, [appellant] door zijn procureur en Q-Music door mr. P.H. Bos, advocaat te Zoetermeer, aan de hand van door ieder van partijen overgelegde pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van [appellant].
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet bestredenen zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat het hof in 2.5, dat in zoverre op een kennelijke vergissing berust, de woorden “zeven weken na 17 november 2005” verbeterd leest als “op 17 november 2005”.
4.1. [appellant] heeft tijdens zijn dienstverband bij Q-Music, indertijd handelend onder de naam Noordzee FM, naast zijn gewone werkzaamheden als diskjockey en presentator van radioprogramma’s, teksten ingesproken ten behoeve van een telefonische wegeninformatieservice van Q-Music. Die ingesproken teksten bestonden uit een grote hoeveelheid losse tekstblokken, inhoudend circa 3750 locaties, 300 zeer kort omschreven gebeurtenissen en 110 cijfers en getallen. Uit die losse tekstblokken werd voor de informatieservice telkens naar gelang de actuele omstandigheden op de wegen door een computer een tekst samengesteld. Op 29 september 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Q-Music op verzoek van Q-Music door de kantonrechter ontbonden. Bij brief van zijn raadsman van 30 september 2005 heeft [appellant] Q-Music verzocht c.q. gesommeerd het gebruik van zijn stem voor de telefoonlijn(en) met ingang van 1 oktober 2005 te staken. Q-Music heeft de stem van [appellant] vervangen en het gebruik ervan zeven weken na de sommatie beëindigd, te weten op 17 november 2005.
4.2. In dit geding vordert [appellant], samengevat, de verklaring voor recht dat Q-Music een (schade-)vergoeding verschuldigd is voor het zonder toestemming gebruiken van zijn stem in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 17 november 2005, nader op te maken bij staat, subsidiair de veroordeling van Q-Music om aan hem op grond van de Wet op de naburige rechten (WNR) een billijke vergoeding te betalen voor het gebruik van zijn stem, alsmede de veroordeling van Q-Music tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank heeft het gevorderde afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op in hoger beroep.
4.3. Voor bescherming als uitvoerend kunstenaar in de zin van de WNR is ingevolge de in art. 1 sub a van die wet gegeven definitie, voor zover hier van belang, vereist dat sprake is van het uitvoeren van een werk van letterkunde of kunst. Deze bewoordingen zijn ontleend aan de Conventie van Rome (1961), die op zijn beurt aansluit bij de terminologie van de Berner Conventie. Nu de WNR zelf geen definitie geeft van het begrip ‘werk’ moet, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en door [appellant] ook wordt aanvaard, worden aangenomen dat hier met een werk bedoeld wordt een werk in de zin van de Auteurswet (Aw). Om aan die kwalificatie te voldoen is volgens vaste jurisprudentie vereist dat het betrokken voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.
4.4. De door [appellant] voorgelezen teksten voldoen niet aan dit criterium. Zij bestaan immers uit tekstblokken met louter feitelijke gegevens die, na door de computer te zijn samengevoegd, een tekst opleveren die bijvoorbeeld luidt: “er zijn op dit moment / 5 / files met een totale lengte van / 23 / kilometer / Hier volgt een overzicht van / 14 / uur”, alsmede plaatsaanduidingen en verdere verkeersomstandigheden zoals “langzaamrijdend verkeer” en “door een ongeval met een vrachtauto”. [appellant] voert nog wel aan (pleitnota hoger beroep blz. 4) dat het op schrift stellen van alle mogelijke files, met alle mogelijke oorzaken en lengten “waarschijnlijk wel” een eigen en oorspronkelijk karakter heeft, maar voert geen feiten of omstandigheden aan die een dergelijke gevolgtrekking rechtvaardigen. Er zijn geen aanwijzingen dat de onderhavige verzameling van feitelijke gegevens het resultaat is van een selectie die de persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt. Of het uitvoeren door [appellant], dat wil zeggen het inspreken van alle tekstblokken, zoals hij stelt, getuigt van enige persoonlijke inbreng is hier verder niet van belang. Immers, bescherming krachtens de WNR komt [appellant] slechts toe als het om een werk gaat dat, zoals overwogen, zelf een eigen en oorspronkelijk karakter dient te hebben.
4.5. [appellant] heeft betoogd dat de door hem voorgelezen teksten wel degelijk werken zijn als bedoeld in de WNR respectievelijk de Auteurswet nu zij vallen onder de rubriek “alle andere geschriften” in art. 10 lid 1 aanhef en onder 1o Aw. Dit betoog houdt geen stand. Van een werk in de zin van de Auteurswet is, gelijk werd overwogen, hier geen sprake nu de voorgelezen teksten geen eigen, oorspronkelijk karakter hebben en derhalve niet voldaan is aan het auteursrechtelijke werkcriterium. Met betrekking tot zulke niet-oorspronkelijke geschriften is in de jurisprudentie het regime van de zogenoemde (auteursrechte-lijk in omvang beperkte) geschriftenbescherming ontwikkeld. Er is geen aanleiding deze uitbreiding van bescherming buiten het werkbegrip van de Auteurswet ook toe te passen op de – op basis van dat werkbegrip gedefinieerde - bescherming krachtens de WNR.
4.6. Dit brengt mee dat [appellant] geen aanspraak kan maken op bescherming krachtens de WNR. Grief I treft daarom geen doel.
4.7. [appellant] heeft daarnaast aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Q-Music, door het voortgezette gebruik van zijn stem in strijd met hetgeen in de radiowereld gebruikelijk is, onrechtmatig jegens hem handelt omdat [appellant] daardoor jegens zijn nieuwe werkgever Veronica wanprestatie pleegt aangezien hij jegens deze verplicht is geen werk voor een concurrerende zender te verrichten. De rechtbank heeft ook deze grondslag verworpen. Hiertegen zijn de grieven II en III gericht.
4.8. [appellant] acht het handelen van Q-Music in strijd met de in de radiowereld bestaande gewoonte dat de stem van een diskjockey op geen enkele wijze is “te horen of te gebruiken” bij een concurrerend radiostation in alle uitingen van dat station na vertrek bij dat station en indiensttreding bij een ander station. Volgens [appellant] had Q-Music het gebruik van zijn stem overeenkomstig die gewoonte na zijn vertrek bij het radiostation Noordzee FM van Q-Music en zijn indiensttreding bij Veronica zo snel mogelijk, althans binnen enkele dagen, moeten staken en niet pas zeven weken na het beëindigen van het dienstverband.
4.9. In een situatie als de onderhavige dient, ook indien wordt uitgegaan van de genoemde gewoonte, aan de werkgever een redelijke termijn te worden gegund om de stem van haar telefonische wegeninformatieservice te vervangen. Ook in de eigen stellingen van [appellant] wordt daarvoor wel ruimte aanwezig geacht. Hoewel wel vaststaat – het is door Q-Music niet weersproken - dat [appellant] zelf het inspreken in drie dagen had gedaan, acht het hof de bedoelde redelijke termijn hier niettemin niet overschreden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet alleen gaat om de voor het inspreken benodigde tijd, maar ook om het vinden van een geschikte inspreker en de verdere voorbereiding. Voorts speelt bij dit oordeel een belangrijke rol dat het hier gaat om stemgebruik voor een nevenactiviteit van Q-Music, waarvoor [appellant] afzonderlijk was betaald, en niet om een stemgebruik waarmee zij zich als radiostation in die hoedanigheid profileert zoals dat het geval kan zijn bij stemgebruik voor uitgezonden commercials en jingles. Dat de stem op de telefonische informatielijn mogelijk door het publiek herkend wordt als de stem van [appellant] doet hier niet aan af. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [appellant] daadwerkelijk problemen heeft ondervonden bij zijn nieuwe werkgever of (anderszins) schade heeft geleden door het nog enige tijd voortdurende gebruik van zijn stem voor de verkeersinformatielijn van een ander radiostation.
4.10. Ook de grieven II en III falen derhalve.
4.11. Bij de begroting van de proceskosten waarin [appellant] is veroordeeld is de rechtbank voor de berekening van het procureursalaris terecht uitgegaan van een vordering van € 107.873,50. Dit bedrag is immers het saldo van de factuurbedragen dat door [appellant] in het lichaam van de inleidende dagvaarding uitdrukkelijk is genoemd onder vermelding dat dit tot uitgangspunt is genomen bij de bepaling van (de hoogte van) de van Q-Music gevorderde vergoeding. Anders dan [appellant] betoogt biedt dit voldoende aanknopingspunt om bij de proceskostenveroordeling een ander tarief te hanteren dan het tarief dat geldt voor zaken van onbepaalde waarde. Grief IV is daarom ten onrechte voorgedragen.
De grieven falen en het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de daarop gevallen kosten. Nu [appellant] kennelijk niet persisteert bij het in zijn vordering in eerste aanleg genoemde bedrag zal het hof de vordering thans aanmerken als van onbepaalde waarde en het procureursalaris daarom begroten op basis van liquidatietarief II.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Q-Music tot op heden begroot op € 2.682,- voor salaris procureur en op € 296,- aan verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N. van Lingen, P. Ingelse en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 april 2008.