25 maart 2008
Familiekamer
Zaaknummer 104.007.590
Rekestnummer (oud) 1098/2007
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. H.G.R. Meulmeester,
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr. J. M. Niemer.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2007 en 13 juni 2007, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 215543 / FA RK 06-3797.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 september 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 juni 2007. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen - het hof begrijpt voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen [het kind] is vastgesteld op € 360,-per maand en voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen is afgewezen- en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] vast te stellen op € 1.230,- per maand en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 3.000,- per maand, beide bedragen met ingang van 24 mei 2007, subsidiair met ingang van 13 juni 2007, alsmede de man te gelasten de jaarstukken van de jaren 2004 tot en met 2006 van [A] BV, [B] BV en [C] BV over te leggen, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 november 2007, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft hij tevens incidenteel beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof in het principaal beroep de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en in het incidenteel beroep het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen, op de door hem aangevoerde grond af te wijzen.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 3 december 2007, waarin zij het hof verzoekt om de man in zijn verzoek in het incidenteel beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. F. Boor, advocaat te Utrecht, en de man bijgestaan door mr. F.E.J. Menkveld, advocaat te Maarssen.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de vrouw van 24 januari 2008 met bijlagen, een tweetal brieven van de advocaat van de man van 7 februari 2008 met bijlagen, een brief van de procureur van de vrouw van 8 februari 2008 met bijlagen.
3.1 Partijen zijn op 24 juni 2000 met elkaar gehuwd. Bij voormelde beschikking van 21 februari 2007 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 31 mei 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2003 [het kind] (hierna te noemen “[het kind]”) geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 In de beschikking van 21 februari 2007 heeft de rechtbank de beslissing omtrent de nevenvoorzieningen aangehouden.
3.4 Bij beschikking van 10 april 2007 heeft de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen “de raad”) de ondertoezichtstelling van [het kind] uitgesproken.
3.5 Bij de bestreden –uitvoerbaar bij voorraad verklaarde– beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang bepaald dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met € 360,- per maand en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen wegens gebrek aan draagkracht van de man. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de nevenvoorziening van kracht is vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.6 De man vormt sinds 18 juli 2007 met zijn zoon [kind 3], geboren op [geboortedatum] 1995, een gezin. Uit een eerder huwelijk van de man zijn, naast [kind 3], geboren [kind 1], op [geboortedatum] 1990 en [kind 2], op [geboortedatum] 1992. De man betaalt aan de moeder van deze kinderen een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding van € 150,- per kind per maand. De man is directeur/enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [D] B.V., welke vennootschap 50% van de aandelen van de besloten vennootschap [B] B.V. houdt. De andere 50% is in handen van de vennootschap van de broer van de man. [B] B.V. houdt de aandelen van twee werkmaatschappijen waarmee zij een fiscale eenheid vormt, te weten [C] B.V. en [A] B.V. Blijkens de door de man in eerste aanleg overgelegde winst- en verliesrekening bedroeg het resultaat na belastingen van [B] B.V. in 2004 € 63.253,- negatief, in 2005 € 7.777,- negatief, in 2006 € 51.367,- positief en over het eerste halfjaar 2007 € 18.285,- negatief. Het salaris van de man over 2005 is op 30 maart 2006 met terugwerkende kracht verlaagd van € 98.820,- per jaar naar € 77.760,- per jaar, zijnde € 6.000,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de vergoeding door de werkgever van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, die in 2007 € 165,87 per maand bedroeg. Dit inkomen is volgens verklaring van de man tot heden ongewijzigd.
3.7 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 558,- aan hypotheekrente tot 3 juli 2007 (hoofdsom € 200.844,-);
- € 1.200,- aan hypotheekrente vanaf 3 juli 2007 (hoofdsom € 300.000,-);
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 288,87 aan ziektekosten in 2007:
- € 123,- premie basisverzekering en premie aanvullende verzekering ZVW,
- € 165,87 door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 3.528,- per jaar.
3.8 De vrouw, geboren op 13 juni 1964, vormt met [het kind] een gezin. Zij werkt 3 dagen per week, gedurende 20 uur per week als administratief medewerker bij een hypotheekinstelling in [plaatsnaam]. Haar inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie van januari 2007 € 1.033,49 bruto/€ 813,76 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 62,98 per maand. Blijkens de jaaropgave 2006 bedroeg het inkomen van de vrouw in dat jaar € 16.610,-. De vrouw heeft recht op extra heffingskortingen, te weten de kindertoeslag, (aanvullende) alleenstaande ouderkorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.9 De vrouw betaalt € 600,- per maand aan huur.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Nu het hof de man op zijn schriftelijk verzoek van 11 oktober 2007 uitstel heeft verleend voor indiening van een verweerschrift/incidenteel verzoekschrift tot 13 november 2007 is de man ontvankelijk in zijn verzoek in het incidenteel beroep dat is ingekomen bij dit hof op 12 november 2007.
4.2 De man stelt dat de behoefte van [het kind], gelet op de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen”, behorende bij het rapport van de werkgroep Alimentatienormen 2007 maximaal € 795,- per maand bedraagt. De vrouw heeft deze door de man genoegzaam onderbouwde stelling niet, dan wel onvoldoende betwist. Het hof gaat voorbij aan de niet-onderbouwde stelling van de vrouw dat die behoefte € 1.230,- per maand bedraagt en stelt de behoefte vast op € 795,- per maand.
4.3 De man stelt dat de vrouw in eigen levensonderhoud kan voorzien door haar parttime dienstverband uit te breiden. De vrouw betwist dat. Het hof oordeelt als volgt. De vrouw is thans gedurende in totaal 20 uur per week verdeeld over drie dagen werkzaam. Gelet op de zorg voor de nog jonge [het kind], de reistijd van [woonplaats] naar [plaatsnaam] en de opstelling van de werkgever van de vrouw, die volgens de door de man niet bestreden stelling van de vrouw niet bereid is gebleken aan uitbreiding van haar dienstverband mee te werken, kan niet van de vrouw gevergd worden dat zij meer gaat werken dan zij thans doet. Dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud staat daarmee, mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk, voldoende vast.
4.4 De man stelt dat van hem niet langer gevergd kan worden bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw omdat zij hem enige tijd nadat partijen uit elkaar waren ten onrechte heeft beschuldigd van seksueel misbruik van [het kind]. De vrouw heeft ten aanzien van dit beweerde seksueel misbruik geen enkel objectief bewijs geleverd. De vrouw vertelt aan iedereen haar vermoeden van seksueel misbruik. Zij frustreert op alle mogelijke manieren de omgang tussen hem en [het kind]. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Utrechts Medisch Centrum (UMC) hebben de vrouw tevergeefs geadviseerd zich onder behandeling te laten stellen, omdat deze instellingen na onderzoek tot de conclusie zijn gekomen dat de vrouw de man mogelijk moedwillig beschuldigt óf dat zij pathologisch gedrag vertoont. De vrouw stelt dat zij op een zeker moment zorgelijk gedrag bij [het kind] constateerde en daarmee naar de huisarts is gegaan. Deze heeft haar vervolgens naar het AMK doorverwezen. Zij heeft wel een melding maar geen aangifte gedaan bij de politie tegen de man omdat de politie haar dat heeft afgeraden nu [het kind], in verband met haar jonge leeftijd, niet gehoord kan worden. De vrouw stelt dat zij in het belang van [het kind] heeft gehandeld en dat zij het niet redelijk acht dat zij daar nu financieel op wordt afgerekend.
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering in levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoudverzoekende echtgenoot. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen (artikel 1:399 BW). De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. De vrouw heeft beschuldigingen van seksueel misbruik van [het kind] jegens de man geuit en daarin volhard. Seksueel misbruik van [het kind] is door de verschillende instanties, zoals het AMK en het UMC, nimmer bevestigd. De vrouw heeft daarnaast niets naar voren gebracht, waarmee zij haar beschuldigingen jegens de man kan onderbouwen. Ondanks de adviezen van de genoemde instanties AMK en UMC om zichzelf te laten behandelen is zij haar beschuldigingen jegens de man blijven verspreiden en wilde zij pas meewerken aan een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de man en [het kind] nadat de man een kort geding-procedure tegen haar had aangespannen. Uit het rapport van de raad van 14 maart 2007 blijkt dat de vastberaden houding van de vrouw ten aanzien van haar vermoeden van seksueel misbruik door de man niet in het belang van [het kind] is. Het is in het belang van de moeder en van [het kind] dat zij daarin begeleid worden, welke begeleiding in een verplicht kader zal moeten plaatsvinden, aangezien de moeder steeds lijkt af te haken als de hulpverlening een ander mening heeft dan zij zelf, aldus de raad. Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw er blijk van gegeven dat zij vasthoudt aan het vermoeden van seksueel misbruik van [het kind]. Gelet op het bovenstaande moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw haar aantijgingen ten onrechte heeft gedaan. Aannemelijk is dat deze zeer ernstige beschuldigingen van de vrouw door de man als zeer schokkend en ingrijpend zijn ervaren en dat deze beschuldigingen een negatieve uitwerking hebben veroorzaakt op het gevoel van lotsverbondenheid van de man jegens de vrouw. Dit terwijl juist die verbondenheid, ontstaan door het huwelijk, die ook daarna nog doorwerkt, een van de voornaamste gronden is van de alimentatieplicht. Nu van de man niet kan worden verwacht dat hij die verbondenheid nog in volle omvang ervaart en het begrijpelijk is dat hij door de beschuldigingen van de vrouw aan zijn adres is gegriefd, kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet van de man gevergd worden dat hij naast de door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], zijn eventueel resterende draagkracht volledig zal aanwenden om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien.
4.5 De vrouw stelt dat de draagkracht van de man hoger is dan de rechtbank heeft bepaald. De man betwist dat.
4.6 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.6 en 3.7 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld. Daarbij neemt het hof tot 18 juli 2007 de norm voor een alleenstaande met het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 in aanmerking en vanaf die datum, met ingang waarvan zijn zoon [kind 3] bij hem woont, de norm voor een alleenstaande ouder met het draagkrachtpercentage van 45. Daarbij houdt het hof in die tweede situatie evenals de man rekening met extra heffingskortingen in verband met het wonen van [kind 3] bij de man.
4.7 Het hof gaat, evenals de rechtbank, uit van het inkomen van de man van € 77.760,- bruto per jaar te vermeerderen met de vergoeding door de werkgever van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De stelling van de vrouw dat de man veel geld heeft uitgegeven voor de aankoop van auto’s, terwijl hij die ook had kunnen leasen, snijdt geen hout. Het hof acht de verklaring van de man dat deze uitgave op termijn kostenbesparend zal werken en dat een goede bedrijfswagen nodig is om personeel te krijgen en te behouden voldoende aannemelijk. De door de man bij gelegenheid van de mondelinge behandeling uitgesproken verwachting dat het jaar 2007 met een lichte winst is afgesloten acht het hof, gezien de jarenlang geleden verliezen, onvoldoende om aan te nemen dat de man zichzelf nu reeds in redelijkheid een hoger salaris kan toekennen.
4.8 Het hof ziet ten aanzien van de woonlasten van de man aanleiding om onderscheid te maken in de draagkrachtvaststelling van de man met het oog op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en die jegens [het kind]. Voor wat betreft de draagkracht van de man met het oog op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw houdt het hof rekening met de ingaande 3 juli 2007 verhoogde hypotheeklasten van de man. De verhoogde woonlasten van de man, waarvan het netto-equivalent aanzienlijk lager is in verband met de fiscale aftrekbaarheid waarvoor de man aangeeft in aanmerking te komen, acht het hof gelet op zijn inkomen niet onredelijk hoog. Bovendien heeft de man de hypotheek vooral verhoogd om zijn extra hoge advocaatkosten in verband met de ongegronde en grievende beschuldigingen van de vrouw aan zijn adres en de herinrichtingskosten, die nodig waren omdat de vrouw een groot deel van zijn inboedel heeft meegenomen, te bestrijden. Naast de verhoogde woonlasten houdt het hof vervolgens geen rekening meer met de andere door de man opgevoerde advocaat- en herinrichtingskosten. Het hof houdt bij de vaststelling van de draagkracht van de man met het oog op zijn bijdrage voor [het kind] echter geen rekening met zijn verhoogde woonlasten, aangezien deze verhoging gelet op de oorzaak ervan geen prioriteit heeft boven de onderhoudsverplichting van de man jegens [het kind]. Met herinrichtingskosten en advocaatkosten houdt het hof op dezelfde grond evenmin rekening bij de vaststelling van de draagkracht van de man met het oog op zijn bijdrage voor [het kind].
4.9 Het hof acht het redelijk om rekening te houden met € 100,- per maand voor de kosten die de man maakt in het kader van de omgangsregeling. De man heeft iedere week, naast acht uur met [het kind], ook omgang met de kinderen uit zijn eerder huwelijk, die ook wel eens blijven overnachten.
4.10 De man heeft, tegenover de betwisting door de vrouw, zijn stelling dat hij naast de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen uit zijn eerder huwelijk van € 150,- per maand, ook € 150,- per kind per maand voldoet voor extra uitgaven, voldoende aannemelijk gemaakt, nu deze uitgaven uit de door hem overgelegde bankafschriften voldoende zijn gebleken. Het hof houdt daarom rekening met € 300,- per kind per maand voor de door hem betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] en tot 18 juli 2007 ook voor [kind 3], alsmede met het fiscale voordeel dat hij in dat verband geniet.
4.11 De man verzoekt het hof zijn draagkracht gelijkelijk te verdelen over de vier kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Het hof oordeelt anders. Allereerst is gelijke verdeling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige over zijn kinderen slechts aangewezen als die draagkracht onvoldoende is om in de gehele behoefte van de kinderen te voorzien en geldt op deze regel een uitzondering als er sprake is van een verschil in behoefte van die kinderen. De hoogte van de behoefte van de drie andere kinderen is echter niet bekend maar alleen de bijdrage van € 300,- per kind per maand die de man voor deze kinderen voldoet, terwijl de behoefte van [het kind] zoals hiervoor overwogen € 795,- per maand bedraagt, hetgeen hoog is onder meer vanwege de omstandigheid dat [het kind] enig kind is. Meer kinderen in een gezin betekent schaalvoordeel en een relatief lagere behoefte. Bovendien behandelt de man ingaande 18 juli 2007 de kinderen zelf ongelijk nu hij vanaf die datum rekening houdt met de norm voor een een-ouder gezin en het daarbijbehorende percentage van 45. Gelet op het voorgaande en de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van 31 mei 2007 na aftrek van € 300,- per kind per maand voor de drie kinderen uit zijn eerder huwelijk voldoende draagkracht voor een bijdrage die gelijk staat aan de volledige behoefte van [het kind], dus € 795,- per maand. Met ingang van 18 juli 2007, de dag waarop [kind 3] bij hem is gaan wonen, heeft de man draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] van € 650,- per maand, naast de bijdrage voor zijn beide dochters uit een eerder huwelijk van € 300,- per kind per maand. De man heeft daarnaast geen draagkracht voor enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Het hof komt daarom niet toe aan de vraag in hoeverre de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw op grond van hetgeen in rechtsoverweging 4.4 is overwogen, dient te worden gematigd.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels te vernietigen en deels te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2007, voor zover daarbij de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] is vastgesteld op € 360,- per maand, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 31 mei 2007 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 795,- per maand zal betalen en stelt deze bijdrage met ingang van 18 juli 2007 vast op € 650,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mens, Van Gelder en Keulen, bijgestaan door Bours als griffier en is op 25 maart 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.