ECLI:NL:GHAMS:2008:BD1232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.007.128
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Ter Veer
  • A. Mens
  • J. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatie en beoordeling van de behoefte van de vrouw in het kader van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de vrouw. De rechtbank Utrecht had eerder bepaald dat de man vanaf 8 december 2000 een alimentatie van f 10.000,- per maand diende te betalen, welke bijdrage met ingang van 1 januari 2006 was geïndexeerd naar € 5.326,71 per maand. De man verzocht om wijziging van deze alimentatie, onder andere omdat de vrouw haar woonlasten zou kunnen verlagen. Het hof oordeelde dat de mogelijkheid voor de vrouw om haar hypotheeklasten te verlagen, invloed heeft op haar behoefte aan alimentatie. De vrouw ontving op dat moment een AOW-uitkering en verschillende pensioenuitkeringen, wat haar totale inkomen op € 3.831,36 bruto per maand bracht. Het hof concludeerde dat de vrouw met ingang van 1 juli 2007 een behoefte had aan een bijdrage van € 1.495,- bruto per maand, en met ingang van 1 juni 2008 zou deze behoefte verlaagd worden naar € 586,- bruto per maand. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank Utrecht voor zover het de alimentatie tot 1 juli 2007 betreft, maar vernietigde de beschikkingen voor de periode daarna en stelde de nieuwe alimentatiebedragen vast. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

25 maart 2008
Familiekamer
Zaaknummer 104.007.128
rekestnummers oud 633/2007 en 950/2007
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 20 september 2006, 28 februari 2007, en 11 juli 2007 uitgesproken onder zaak/rekestnummer 211121/FA RK 06-1941.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
in de zaak met rekestnummer 633/2007:
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 mei 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 28 februari 2007. De vrouw verzoekt het hof die beschikking, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, te vernietigen voorzover die beschikking inhoudt dat de man gerechtigd is de premie op gemelde polis van levensverzekering als deel van een door de vrouw aan hem voor de woning te betalen gebruiksvergoeding te verrekenen met de door hem aan de vrouw betaalde en nog te betalen alimentatie en ter voorkoming van misverstanden tussen partijen te verklaren voor recht dat zodanige verrekening is uitgesloten, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 5 juli 2007, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel beroep ingesteld. De man verzoekt het hof bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor de wet zulks toelaat in het principaal beroep de bij de bestreden beschikking vastgestelde uitvoerbaar bij voorraad verklaring te schorsen met ingang van 1 juli 2007 en in het incidenteel beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die beschikking inhoudt dat de man verplicht is om met ingang van 12 juli 2007 een bedrag van € 3.000,- bruto als alimentatie aan de vrouw door te betalen en in plaats daarvan, zonodig onder verbetering van gronden, te bepalen dat de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie met ingang van 1 juli 2007 op nihil wordt vastgesteld althans op een bedrag als het hof juist acht, zoals in feite al verzocht in eerste aanleg, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 25 juli 2007, waarin zij het hof verzoekt deze procedure te voegen met de procedure onder rekestnummer 950/2007, persisteert bij haar principaal beroep en het hof verzoekt het incidenteel beroep ongegrond te verklaren en - zo nodig onder verbetering van gronden - de bestreden beschikking van 28 februari 2007 te handhaven voor zover niet in het principaal beroep bestreden, kosten rechtens.
in de zaak met rekestnummer 950/2007:
2.4 Bij beroepschrift tevens verzoek om voeging, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 24 juli 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 11 juli 2007. De vrouw verzoekt het hof deze procedure te voegen met de procedure onder rekestnummer 633/2007 en voorts de beschikking van 11 juli 2007 bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te vernietigen en het verzoek van de man tot verklaring voor recht en tot schorsing van executiemaatregelen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.5 Bij verweerschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 6 september 2007, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof beide procedures in hoger beroep te voegen en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, in beide procedures het door de vrouw ingestelde hoger beroep af te wijzen en het door de man ingestelde incidenteel beroep toe te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de beide procedures en met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen, voor zover het incidenteel beroep van de man zich daartegen niet richt.
in beide zaken:
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2007 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. A.H.J. Emmen, advocaat te Soest, en de man bijgestaan door mr. F.M.J.A. Lohuis, advocaat te Rotterdam.
2.7 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de man van 19 oktober 2007 met bijlagen, een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 26 oktober 2007 met bijlagen, een brief van de advocaat van de vrouw van 30 oktober 2007 met bijlagen (met dezelfde inhoud als de brief van 26 oktober 2007), een brief van de advocaat van de vrouw van 2 november 2007, een faxbericht van de advocaat van de man van 8 november 2007 met bijlagen, een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 27 december 2007 en een faxbericht van de advocaat van de man van 10 januari 2008.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
in beide zaken:
3.1 Partijen zijn op 11 juni 1976 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 4 oktober 2000 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 8 december 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 8 december 2000 als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw f 10.000,- /
€ 4.537,80 per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2006 ingevolge de wettelijke indexering € 5.326,71 per maand. De rechtbank is er daarbij van uitgegaan dat de man de eigenaarslasten verbonden aan de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] blijft voldoen en dat de vrouw daartegenover een gebruiksvergoeding aan de man verschuldigd is ter hoogte van de netto woonlasten van die echtelijke woning.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 6 april 2006, heeft de man verzocht:
- met ingang van 1 april 2006 de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van 4 oktober 2000 te bevelen;
- te verklaren voor recht dat de in de beschikking van 4 oktober 2000 aan hem opgelegde alimentatie van f 10.000,- plaats vindt onder verrekening van de door hem ten behoeve van de vrouw betaalde netto woonlasten;
- te verklaren voor recht dat de achterstallige alimentatie per datum indiening van het verzoekschrift € 29.240,83 bedraagt;
- de beschikking van de rechtbank Utrecht van 4 oktober 2000 te wijzigen in dier voege dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud van f 10.000,- per maand exclusief indexering en € 5.326,71 inclusief wettelijke indexering met terugwerkende kracht met ingang van primair 1 januari 2005, subsidiair 1 april 2005, meer subsidiair 1 april 2006 althans op een door de rechtbank te bepalen datum wordt vastgesteld op nihil althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag;
- alles met compensatie van de kosten aldus dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt.
3.4 Bij beschikking van 20 september 2006 heeft de rechtbank Utrecht op verzoek van partijen de behandeling van de zaak voor de duur van drie maanden aangehouden om een oplossing voor hun geschillen te zoeken.
3.5 Ter terechtzitting van de rechtbank Utrecht van 8 februari 2007 heeft de man zijn verzoek gewijzigd in die zin dat de man heeft verzocht:
- de door de vrouw ingezette executie van de beschikking van 4 oktober 2000 te schorsen;
- te verklaren voor recht dat de in de beschikking van 4 oktober 2000 aan hem opgelegde alimentatie van f 10.000,- plaats vindt onder verrekening van de door hem ten behoeve van de vrouw betaalde netto woonlasten;
- te verklaren voor recht dat er per 1 april 2006 geen achterstand is in de betalingen van de hem opgelegde partneralimentatie;
- de beschikking van de rechtbank Utrecht van 4 oktober 2000 te wijzigen, de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie van f 10.000,- exclusief indexering (€ 5.326,71 inclusief wettelijke indexering) op nihil vast te stellen, uiterlijk met ingang van 12 juli 2007, en deze voor de periode vanaf 1 april 2006 tot uiterlijk 12 juli 2007 vast te stellen op hetgeen feitelijk is betaald of verhaald.
3.6 Bij de bestreden beschikking van 28 februari 2007 heeft de rechtbank Utrecht:
- voor recht verklaard dat de man de in de beschikking van 4 oktober 2000 vastgestelde alimentatie van f 10.000,- mag verrekenen met de gebruiksvergoeding die de vrouw aan hem verschuldigd is vanwege het betalen van de lasten van de door haar bewoonde woning;
- de beschikking van 4 oktober 2000 met ingang van 1 april 2006 gewijzigd en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 april 2006 vastgesteld op € 4.600,- per maand en met ingang van 12 juli 2007 op € 3.000,- per maand;
- de vrouw in de gelegenheid gesteld om zich binnen vier weken uit te laten over de achterstand over de periode tot 1 mei 2005;
- de man in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op dat standpunt;
- de verdere behandeling daarvoor aangehouden tot 26 april 2007.
3.7 Nadat partijen zich respectievelijk op 5 juni 2007 (de man) en 13 juni 2007 (de vrouw) hebben uitgelaten heeft de rechtbank Utrecht bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 11 juli 2007:
- voor recht verklaard dat er per 1 april 2006 geen achterstand is in de betalingen van de aan de man opgelegde partneralimentatie;
- de door de vrouw ingezette executie van de beschikking van 4 oktober 2000 geschorst voor zover deze strekt ter inning van:
- vermeende achterstanden over de periode tot 1 april 2006;
- een hoger bedrag aan partneralimentatie over de periode nadien dan bij de beschikking
van 28 februari 2007 is vastgesteld;
- bedragen die na 1 april 2006 door de man reeds rechtstreeks aan de vrouw zijn betaald
dan wel door hem mochten worden verrekend conform 2.14 van de beschikking van 28
februari 2007;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
- bepaald dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt.
3.8 Tot 1 april 2006 heeft de man de premie levensverzekering van € 463,31 per maand, die is verbonden aan de hypothecaire lening die rust op de (voormalige) echtelijke woning betaald. Vanaf 1 april 2006 heeft de vrouw de premie levensverzekering betaald.
Ten aanzien van de man
3.9 De man, geboren op 10 augustus 1944, is gehuwd. Zijn echtgenote heeft geen ander inkomen dan de algemene heffingskorting. Het inkomen van de man bestaat met ingang van 1 juli 2007 uit:
- een VUT-uitkering van € 9.058,25 bruto per maand;
- een PGGM pensioen van € 1.423,04 bruto per maand;
- inkomen uit onroerend goed Verenigde Staten van € 10.550,- bruto per jaar;
- rente terzake een lening aan [...] van € 623,- bruto per jaar;
- opbrengst effecten van € 3.158,- bruto per jaar.
Hij heeft recht op de algemene heffingskorting.
3.10 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 1.149,07 aan hypotheekrente;
- € 76,69 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 95,00 aan overige eigenaarslasten;
- € 387,00 aan ziektekosten;
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.620,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.11 De vrouw, geboren op 12 juli 1942, is alleenstaand. De vrouw ontvangt met ingang van 12 juli 2007 een AOW-uitkering van € 978,73 bruto per maand te vermeerderen met vakantietoeslag van € 54,06 bruto per maand, en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 63,61 per maand, samen € 1.096,40 bruto per maand. Voorts ontvangt zij:
- een uitkering uit verzekering bij Loyalis van € 1.594,69 bruto per maand;
- een uitkering eigen PGGM-pensioen van € 515,96 bruto per maand te vermeerderen met vakantietoeslag, samen € 557,23 bruto per maand;
- een uitkering verevende PGGM-pensioen van € 539,90 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, samen € 583,04 bruto per maand. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting.
3.12 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 1.713,05 aan hypotheekrente aan de Westland Utrecht Hypotheekbank (verder “WUH”);
- € 463,31 aan premie levensverzekering die is verbonden aan de hypothecaire lening;
- € 95,00 aan eigenaarslasten;
- € 120,- aan premie zorgverzekering.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt (WOZ waarde € 480.000,-) € 2.640,- per jaar.
4 De motivering van de beslissing
in beide zaken:
4.1 Partijen hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een regeling bereikt met betrekking tot de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en de aan de hypotheek verbonden levensverzekering voor de periode tot 1 juli 2007 inhoudende als volgt:
- de waarde van de polis levensverzekering wordt tussen partijen bij helfte verdeeld op het moment dat de overdracht van de woning aan de vrouw of aan een derde plaatsvindt;
- de premie van deze polis komt vanaf 1 januari 2000 voor rekening van beide partijen. Voor zover gedane betalingen tot een ander resultaat leiden wordt zulks verrekend bij de overdracht van de woning;
- de premie van de polis mag verrekend worden met de door de man te betalen alimentatie;
- de beslagen onder notaris Van der Wildt en Krabbegat worden door de vrouw per direct opgeheven.
Daarmee staat vast dat er tot 1 juli 2007 geen sprake is van achterstand in de betaling van de alimentatie. Dit betekent dat de rechtbank de schorsing van de door de vrouw ingezette executie van de beschikking van 4 oktober 2000 (hiervoor vermeld in rechtsoverweging 3.7) terecht heeft gelast.
Gelet op het voorgaande behoeft het principale beroep geen verdere bespreking meer en zal het hof de bestreden beschikkingen van 28 februari 2007 en 11 juli 2007 voor zover het de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw voor de periode tot 1 juli 2007 betreft, bekrachtigen.
4.2 In geschil is thans nog de door de man met ingang van 1 juli 2007 verzochte nihilstelling van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden vanwege gewijzigde inkomsten van de vrouw. Omdat gebleken is dat de vrouw op 12 juli 2007 65 jaar geworden is en met ingang van die datum een AOW-uitkering en pensioen ontvangt zoals hiervoor onder 3.11 is vermeld, is er naar het oordeel van het hof sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht per 1 juli 2007 rechtvaardigt.
4.3 Het hof gaat, evenals de rechtbank, uit van de in 2000 door de rechtbank op grond van het inkomen dat partijen ten tijde van de samenleving te besteden hadden vastgestelde behoefte van f 10.000,- bruto per maand, welke in 2007 geïndexeerd € 5.326,71 bruto per maand bedraagt. Geen van partijen is van deze beslissing in 2000 in beroep gekomen zodat daarmee deze beslissing ook nu nog vast staat. Rekening houdend met de eigen inkomsten van de vrouw zoals onder 3.11 is overwogen (die tezamen € 3.831,36 per maand bedragen) resteert met ingang van 1 juli 2007 een behoefte van de vrouw van € 1.495,- bruto per maand.
4.4 De man stelt dat de vrouw haar hypotheekrente van € 1.713,05 per maand kan verlagen door de woning onder aanmerkelijk gunstiger condities te financieren, waardoor zij geen behoefte meer heeft aan een door hem te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vrouw betwist dat en voert primair aan dat het aan haar is hoe zij de alimentatie besteedt en dat een wijziging van haar woonlasten nimmer haar behoefte kan beïnvloeden. In het kader van de hernieuwde beoordeling van de behoefte van de vrouw zijn echter alle omstandigheden van belang, niet alleen de vraag welke inkomsten de vrouw verwerft dan wel kan verwerven en wat zij daarvan netto overhoudt gezien de belastingdruk vanaf de datum waarop de vrouw 65 jaar wordt, maar ook of zij door wijziging van de hypotheekvorm haar lasten kan verlagen. Nu die mogelijkheid bestaat en het woongenot van de vrouw daarbij gelijk blijft - de vrouw blijft immers in de woning wonen - bepaalt deze factor daarom tevens de hoogte van de bijdrage waaraan de vrouw in redelijkheid nog behoefte heeft.
4.5 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof de vrouw verzocht te reageren op een door de man overgelegde offerte van WUH van 17 mei 2006, die inhoudt een aflossingsvrije hypothecaire lening van € 80.196,25 tegen 8,3% rente per jaar, hetgeen een rentelast betekent van € 554,69 per maand, en toe te lichten waarom deze ongunstig voor haar is en voorts hoe volgens haar de hypotheekconstructie zou moeten zijn, met verzoek aan de man daarop nader te reageren. De vrouw heeft bij haar brief van 30 oktober 2007 een offerte van 18 oktober 2007 van de Rabobank overgelegd die een hypothecaire lening inhoudt op basis van annuïteiten van € 67.000,- tegen een rente van 5,1% per jaar met een looptijd tot 30 november 2012. De annuïteit (rente en aflossing) bedraagt € 1.267,45 per maand. De man heeft bij zijn brief van 8 november 2007 een tweede offerte van WUH overgelegd van 11 oktober 2007, geadresseerd aan beide partijen, die inhoudt een hypothecaire aflossingsvrije lening van € 65.035,63, met een looptijd tot 1 november 2030 tegen 5,7% rente per jaar, hetgeen neerkomt op € 308,92 rente per maand (rente vast tot 1 november 2008). De vrouw heeft op verzoek van het hof bij brief van 27 december 2007 gereageerd op deze tweede offerte van WUH.
4.6 Van belang is dat het de bedoeling van partijen is de voormalige echtelijke woning toe te delen aan de vrouw, de hypothecaire lening af te lossen met afkoop van de medeverbonden levensverzekering, waarna een schuld zal resteren van € 65.035,63 (stand per 1 november 2007). Bij voortzetting van de huidige hypotheekvorm zou de schuld na nog circa vijf jaar zijn afgelost. De wettelijke termijn van de alimentatie voor de vrouw bedraagt ingevolge artikel 1:157 lid 4 12 jaar, en loopt dus tot 8 december 2012. Gelet op deze omstandigheden acht het hof het redelijk dat de vrouw de hypotheekschuld wenst af te lossen voor 1 december 2012. Alleen daarom volgt het hof de voorkeur van de vrouw voor de offerte van de Rabobank, nog afgezien van de vraag of de tweede WUH-offerte die de man heeft overgelegd, gelet op de mogelijke fluctuaties van de te betalen rente en de fiscale consequenties ook op langere termijn werkelijk voordeliger is dan de hypotheek van de Rabobank.
4.7 Door de gewijzigde hypotheekvorm vermindert de woonlast van de vrouw in haar eigen voorstel van € 1.713,05 per maand naast € 463,31 per maand aan premie levensverzekering (samen € 2.176,36 per maand) tot € 1.267,45 per maand annuïteit (rente en aflossing). Dat betekent een vermindering van € 908,91 bruto per maand. Gelet op het hiervoor onder r.o. 4.3 overwogene heeft de vrouw dan ook op de datum dat zij de hypotheek kan oversluiten behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 586,- bruto per maand. Het hof houdt rekening met deze verlaagde behoefte per 1 juni 2008 (of zoveel eerder als partijen overeenkomen). Het hof gaat er daarbij vanuit dat de vrouw in elk geval voor deze datum de hypotheek kan oversluiten en dat de man daaraan zijn medewerking verleent.
4.8 De man stelt voorts dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
4.9 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.9 en 3.10 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld. Daarbij neemt het hof, evenals de rechtbank, de norm voor een gezin en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 45 in aanmerking.
4.10 Met de na de mondelinge behandeling overgelegde brief met bijlagen van 19 oktober 2007 heeft de man naar het oordeel van het hof zijn stelling dat zijn pensioenuitkering PGGM in mindering komt op zijn VUT-uitkering voldoende aannemelijk gemaakt zodat het hof daar vanuit gaat. Weliswaar stelt de vrouw in haar brief van 2 november 2007 dat zij op geen enkele wijze is betrokken bij deze eenzijdig door de man in 2004 doorgevoerde wijziging en dat die wijziging niet ten nadele van de draagkracht van de man mag strekken, maar het hof acht deze wijziging niet ongebruikelijk of onredelijk zodat het daarmee rekening houdt. Uitgegaan wordt dus van de VUT-uitkering zoals hiervoor vermeld.
4.11 De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem verschuldigde niet aftrekbare rente op een lening die zijn holding aan hem in privé heeft verstrekt van € 17.820,- per jaar. De man heeft aangevoerd dat genoemde rente deels betrekking heeft op de lasten van de door de man ten behoeve van zijn dochters aangekochte onroerende goederen in de Verenigde Staten. Vast staat dat de man deze verplichtingen is aangegaan na de echtscheiding terwijl de man de noodzaak voor het aangaan van deze verplichtingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze lasten hebben geen prioriteit boven zijn alimentatieverplichting ten opzichte van de vrouw zodat het hof daarmee geen rekening houdt. Het hof ziet gelet op het voorgaande ook geen aanleiding de inkomsten uit dat onroerend goed buiten beschouwing te laten. De man heeft voorts gesteld dat de rente betrekking heeft op verbouwingskosten van zijn woning in [woonplaats]. Het hof is van oordeel dat de noodzaak van deze verbouwing niet is aangetoond en evenmin het verband tussen de verbouwing en de lening. Slotsom is dat het hof met de door de man opgevoerde rentelast geen rekening houdt.
4.12 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man met ingang van 1 juli 2007 in staat te voorzien in de vanaf die datum geldende behoefte van de vrouw van € 1.495,- bruto per maand. Vanaf 1 juni 2008 is de man in staat te voor zien in de vanaf die datum geldende behoefte van de vrouw van € 586,- bruto per maand.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen van 28 februari 2007 en 11 juli 2007, voor zover het de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw tot 1 juli 2007 betreft te bekrachtigen. Voor zover het de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juli 2007 betreft zullen de beschikkingen worden vernietigd en zal worden beschikt zoals hierna te melden.
5.2 Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2007 en 11 juli 2007, voor zover het de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw tot 1 juli 2007 betreft;
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2007 en 11 juli 2007, voor zover de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juli 2007 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 4 oktober 2000 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2007 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.495,- per maand en met ingang van 1 juni 2008 € 586,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Ter Veer, Mens en Van den Dungen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.