1 april 2008
derde civiele kamer
zaaknummer 104.002.707
rolnummer 2006/1017U (oud)
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
wonende te [woonplaats], Israël,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
procureur: mr. S.A. van der Sluijs,
1. de vennootschap naar het recht van de staat Delaware, Verenigde Staten van Amerika
The Spectranetics Corporation,
gevestigd te Colorado Springs, Colorado, Verenigde Staten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Spectranetics International B.V.,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
procureur: mr. K.Th.M. Stöpetie.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 25 september 2007. In dat tussenarrest heeft het hof de incidentele vordering tot het (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling – welke vordering volgens het hof geacht moet worden uitsluitend te zijn ingesteld door Spectranetics Corporation – toegewezen. Daarnaast heeft het hof de vordering van Spectranetics B.V. tot zekerheidstelling voor de proceskosten afgewezen.
1.2 Ter zitting van 20 februari 2008 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. M.L. Veldhuijzen, advocaat te Dordrecht, en Spectranetics c.s. door haar procureur, en daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Beide partijen hebben bij akte voorafgaand aan het pleidooi een aantal producties overgelegd. Eén op de dag van het pleidooi door Spectanetics c.s. ingediend stuk, een nader proceskostenoverzicht met bijlagen, wordt geweigerd omdat het – gezien art. 5.2, eerste zin, van het rolreglement – te laat is ingediend, en de wederpartij er op die grond bezwaar tegen heeft gemaakt en het gezien zijn omvang om een niet eenvoudig te doorgronden stuk gaat.
1.3 Ten slotte hebben partijen de stukken van het geding opnieuw aan het hof voorgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 De rechtbank heeft bij vonnis van 9 augustus 2006 in het door Spectranetics opgeworpen bevoegdheidsincident de vordering tot onbevoegdverklaring toegewezen ten aanzien van Spectranetics Corporation, [appellant] veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van Spectranetics c.s. en de vordering voor het overige afgewezen. Bij hetzelfde vonnis heeft de rechtbank zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering ten aanzien van Spectranetics Corporation en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord door Spectranetics B.V.
2.2 Zoals het hof in zijn tussenarrest heeft overwogen, geldt het vonnis van 9 augustus 2006 voorzover gewezen tussen [appellant] en Spectranetics B.V. – waarbij de rechtbank zich bevoegd heeft geacht (rov. 2.3) – als een tussenvonnis in de zin van art. 337 lid 2 Rv waartegen hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechtbank anders heeft beslist. Dit laatste doet zich hier niet voor (vonnis van 9 augustus 2006, rov. 2.16, slot), zodat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voorzover het de zaak tussen [appellant] en Spectranetics B.V. betreft. Op diezelfde grond is Spectranetics B.V. niet-ontvankelijk in het door haar tegen dat vonnis ingestelde incidenteel hoger beroep. [appellant] is evenwel ontvankelijk in het hoger beroep dat is ingesteld tegen het vonnis, voorzover gewezen tussen [appellant] en Spectranetics Corporation
Het onderhavige appel betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is in de zaak tussen [appellant] en Spectranetics Corporation
2.3 Bij pleidooi heeft de advocaat van [appellant] bezwaar gemaakt tegen de door de procureur van Spectranetics Corporation in zijn pleidooi besproken incidentele grief (punt 42 e.v.). Het betreft hier echter een toelichting op de reeds bij gelegenheid van de memorie van antwoord (punt 66 e.v.) door Spectranetics Corporation voorgedragen grief terzake van de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis. Met het beroep op de Europese richtlijn 2004/48 wordt slechts een argument toegevoegd aan het standpunt van Spectranetics Corporation dat zij aanspraak heeft op volledige vergoeding van haar proceskosten. Het is noch een nieuwe grief, noch een nieuw verweer en overschrijdt niet de grenzen van wat in hoger beroep bij pleidooi toelaatbaar is.
2.4 Wat betreft de bevoegdheidsvraag overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen Spectranetics c.s. en daaraan ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat Spectranetics c.s. als licentienemer(s) partij zijn bij een licentieovereenkomst met (thans) Interlase en dat Interlase aan [appellant] (een deel van haar) uit deze overeenkomst voortvloeiende contractuele vergoedingsrechten jegens Spectranetics c.s. heeft overgedragen. Spectranetics c.s. komen hun vergoedingsplichten en hun daarmee samenhangende verplichting tot rekening en verantwoording niet na, terwijl Spectranetics B.V. onrechtmatig profiteert van de tekortkoming door Spectranetics Corporation, aldus [appellant].
Zoals uit de voorgaande weergave van de stellingen van [appellant] blijkt, heeft [appellant], anders dan het hof in zijn tussenarrest van 25 september 2007 onder 3.1 heeft weergegeven, zijn vorderingen jegens beide gedaagden – Spectranetics Corporation en Spectranetics B.V. – zowel gebaseerd op wanprestatie (primair) als op onrechtmatige daad (subsidiair). In het navolgende zal van deze beide grondslagen worden uitgegaan.
2.5 Volgens [appellant] bestaat tussen de tegen beide gedaagden ingestelde vorderingen een samenhang als bedoeld in art. 7 Rv., op grond waarvan de Nederlandse rechter die oordeelt in de zaak tussen [appellant] en Spectranetics B.V. tevens bevoegd is in de zaak tussen [appellant] en Spectranetics Corporation.
2.6 Art. 7 lid 1 Rv. luidt:
“Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen”.
De wetgever heeft met art. 7 Rv. willen aansluiten bij de maatstaf van artikel 6, onderdeel 1, van het EEX/EVEX en bij de rechtspraak van het HvJ EG dienaangaande. Gegeven deze achterliggende gedachte, ligt het voor de hand ook in gevallen waarop het EEX/EVEX niet van toepassing is, artikel 7 Rv. uit te leggen in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot (thans:) artikel 6, onderdeel 1 EEX-Vo.
2.7 Artikel 6, onderdeel 1 EEX-Vo definieert de vereiste samenhang aldus, dat sprake moet zijn van een zo nauwe band tussen de vorderingen, dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (zie tevens HvJEG 27 september 1988, NJ 1990, 425, Kalfelis).
Aan de rechtspraak van het HvJEG betreffende (thans) art. 6 onderdeel 1 EEX-Vo kan het volgende worden ontleend. De bevoegdheid van de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, is het algemene beginsel, en slechts bij wijze van uitzondering op dit beginsel voorziet de verordening in bijzondere bevoegdheidsregels voor limitatief opgesomde gevallen waarin de verweerder, al naar gelang het geval, kan of moet worden opgeroepen voor de rechter van een andere lidstaat. Aan de bijzondere bevoegdheidsregels moet een strikte uitlegging worden gegeven.
Het feit dat tegen meerdere verweerders gerichte vorderingen een verschillende grondslag hebben, behoeft niet aan de toepassing van art. 6 onderdeel 1 EEX-Vo in de weg te staan. Voorts behoeft niet vast te staan dat de vorderingen niet enkel zijn ingesteld om een van de verweerders te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter van de (lid)staat waar deze zijn woonplaats heeft.
Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Daarbij dient hij rekening te houden met alle noodzakelijke elementen uit het dossier, waartoe hij in voorkomend geval, ook al is dit voor de beoordeling niet noodzakelijk, de rechtsgrondslagen van de bij hem ingestelde vorderingen in de beschouwing zal moeten betrekken (HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80, Freeport).
Beslissingen kunnen niet reeds tegenstrijdig worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil. Voor tegenstrijdigheid is bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (HvJEG 13 juli 2006, NJ 2008, 76 (Roche/Primus); HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80, (Freeport)).
2.8 Getoetst aan deze maatstaven is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval voldaan aan het in art. 7 Rv neergelegde vereiste van samenhang tussen de tegen Spectranetics Corporation en Spectranetics B.V. ingestelde vorderingen. Zowel Spectranetics B.V. als Spectranetics Corporation ontlenen hun bevoegdheden aan dezelfde (licentie)overeenkomst met Interlase. De vorderingen jegens Spectranetics Corporation baseert [appellant] op een - gestelde - toerekenbare tekortkoming in de nakoming van genoemde licentieovereenkomst, terwijl de grondslag van de vorderingen van [appellant] jegens Spectranetics B.V. bestaat in het uitlokken en profiteren door Spectranetics B.V. van deze tekortkoming door Spectranetics Corporation. Daarnaast heeft [appellant] aan zijn vorderingen jegens Spectranetics B.V. ten grondslag gelegd dat ook zij als contractspartij bij de licentieovereenkomst moet worden aangemerkt en in die hoedanigheid op gelijke wijze als Spectranetics Corporation in de nakoming van de desbetreffende verplichtingen tekortschiet (pleitnota in incident in eerste aanleg, onder 7; pleitnota in appel, onder 25 ). Tenslotte is bij de beoordeling van de vorderingen jegens beide verweerders het bestaan en de rechtsgeldigheid van het vorderingsrecht van [appellant] op grond van de door hem gestelde overdracht van rechten door Interlase aan de orde.
Voorzover Spectranetics c.s. stellen dat [appellant] de procedure tegen Spectranetics B.V. met name aanhangig heeft gemaakt teneinde Nederlands forum te scheppen voor de vorderingen van [appellant] tegen Spectranetics Corporation, overweegt het hof dat [appellant] met dagvaarding van Spectranetics B.V. voor de Nederlandse rechter juist het algemene beginsel van de bevoegdheid van de rechter van de woonplaats van de verweerder volgt en dat wat betreft de dagvaarding van Spectranetics Corporation voor de Nederlandse rechter, zoals uit de hiervoor weergegeven jurisprudentie blijkt, dit risico is uitgesloten door de hiervoor getoetste eis dat er verband bestaat tussen de tegen elk der verweerders ingestelde vorderingen (met name HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80 (rov. 52) Freeport ).
2.9 Spectranetics Corporation voert daarnaast aan dat de Amerikaanse rechter reeds heeft geoordeeld over (onder meer) de geldigheid van de overdracht van rechten waarop [appellant] zijn aanspraken in de onderhavige procedure baseert en dat de Amerikaanse rechter in verband met een echtscheidingsprocedure tussen [appellant] en zijn (voormalige) echtgenote heeft bepaald dat Spectranetics Corporation de op grond van meergenoemde licentieovereenkomst verschuldigde licentievergoedingen uitsluitend aan een daartoe benoemde special receiver moet voldoen.
2.10 Voorzover Spectranetics Corporation hiermee mocht betogen dat de Nederlandse rechter op grond van art. 12 Rv. (litispendentie) niet bevoegd is om over de onderhavige vorderingen van [appellant] jegens Spectranetics c.s. te oordelen, overweegt het hof dat deze bepaling reeds niet toepasselijk is omdat niet is gebleken dat zowel [appellant] als Spectranetics Corporation en/of B.V. tezamen bij een van deze uitspraken partij zijn geweest, zoals art. 12 Rv. eist en evenmin is gebleken van een ten tijde van het aanbrengen van de onderhavige zaak voor de Amerikaanse rechter aanhangige procedure.
Voor het overige kunnen de desbetreffende stellingen van Spectranetics Corporation niet afdoen aan het hiervoor in verband met de beoordeling van de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter gegeven oordeel dat tussen de onderhavige, tegen Spectranetics B.V. en Spectranetics Corporation ingestelde vorderingen een samenhang bestaat als bedoeld in art. 7 Rv.
2.11 De slotsom is dat de grieven I en II, welke zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat in de zaak tegen Spectranetics Corporation geen bevoegdheid aan art. 7 Rv. kan worden ontleend, slagen.
2.12 Nu de Nederlandse rechter op grond van art. 7 Rv. bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen jegens Spectranetics Corporation, behoeft de door [appellant] subsidiair aangevoerde grondslag van art. 9 lid 1 sub c Rv. – en daarmee de tegen de verwerping door de rechtbank van deze grondslag aangevoerde grieven III en IV – geen bespreking meer.
2.13 Uit het voorgaande volgt dat het vonnis van de rechtbank Utrecht, voorzover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [appellant] jegens Spectranetics Corporation, vernietigd moet worden.
2.14 Spectranetics Corporation moet in het bevoegdheidsincident in eerste aanleg, waarin zij vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren, alsnog als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt.
Grief V, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] moet worden veroordeeld in de kosten van het bevoegdheidsincident, slaagt derhalve.
2.15 In het hoger beroep in het bevoegdheidsincident tegen Spectranetics Corporation zal deze als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld. In het hoger beroep in het bevoegdheidsincident tegen Spectranetics B.V. dient [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij te worden beschouwd. In het incidenteel hoger beroep, dat na het tussenarrest alleen nog besproken hoefde te worden in verband met grief 2, heeft Spectranetics B.V. als de in het ongelijk gestelde partij te gelden. Gelet op hun samenhang met de zaak tussen [appellant] en Spectranetics Corporation zullen in deze beide gevallen de kosten op nihil worden gesteld.
Daargelaten of de onderhavige procedure, gezien haar aard, zich leent voor een volledige kostenvergoeding als bedoeld in art. 1019h Rv, heeft [appellant] geen kostenveroordeling op de voet van deze bepaling gevorderd zodat de kostenveroordeling zal plaatsvinden op grond van het liquidatietarief.
De grieven I, II en V slagen; de grieven III en IV behoeven geen bespreking meer.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het bevoegdheidsincident:
- vernietigt het vonnis van 9 augustus 2006 van de rechtbank Utrecht, voorzover gewezen tussen [appellant] en Spectranetics Corporation en, opnieuw recht doende:
- wijst de vordering tot onbevoegdverklaring ten aanzien van Spectranetics Corporation alsnog af;
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk voorzover het hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis in het incident van 9 augustus 2006 van de rechtbank Utrecht, voorzover gewezen tussen [appellant] en Spectranetics B.V.;
- verklaart Spectranetics B.V. niet-ontvankelijk in het door haar tegen dat vonnis ingestelde incidenteel hoger beroep;
- veroordeelt Spectranetics Corporation in de kosten van beide instanties in het bevoegdheidsincident tussen haar en [appellant]; in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 904,-- voor salaris van de procureur en in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op € 1788,-- voor salaris van de procureur en € 296,-- voor griffierecht.
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep van voormeld vonnis, voorzover gewezen tussen hem en Spectranetics B.V. en veroordeelt Spectranetics B.V. in de kosten van het incidenteel hoger beroep van dat vonnis, welke kosten in beide gevallen worden gesteld op nihil.
- verklaart de rechtbank Utrecht alsnog bevoegd van de vordering ten aanzien van Spectranetics Corporation kennis te nemen;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Utrecht voor verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door mrs. Makkink, Olthof en Lenselink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2008.