2.3 Onder het hoofd "5. Conclusies" staat in het Verslag onder meer het volgende vermeld:
Onderzoekers stellen voorop dat zij de indruk hebben niet de volledige waarheid te hebben achterhaald over al hetgeen vooraf ging aan de surseance van de ATR vennootschappen. Bij sommige van de gehoorde personen leek een zekere terughoudendheid te bespeuren om volledige opening van zaken te geven. (...) Niettemin menen onderzoekers dat zij een redelijk beeld hebben gekregen en dat de onderstaande conclusies gerechtvaardigd zijn.
5.1 (...)
5.2 Inspectie Luchtvaart Verkeer en Waterstaat
De IVW heeft in de hele geschiedenis van Air Holland en Holland Exel [de handelsnaam van ATR VI, die de daadwerkelijke luchtvaartactiviteiten verrichtte; Ondernemingskamer] een grote rol gespeeld. De dienst heeft kennelijk steeds willen meewerken en het niet tot haar taak gerekend om zeer kritisch te zijn ten aanzien van de financiële positie van de verschillende betrokken partijen. (...) Politiek werd het belangrijk geacht dat er voldoende concurrentie zou zijn op de Nederlandse luchtcharter markt. Mede daardoor was het mogelijk dat Air Holland in zeer korte tijd, onder verschillende eigenaren en verschillende namen, driemaal in grote problemen kwam. Daarbij kwam dat de IVW onjuist werd voorgelicht door Holland Exel. Bij de aanvrage van de benodigde vergunningen werden financiële stukken overgelegd, die weliswaar voorzien waren van een verklaring van Deloit[t]e & Touche, maar die geen rekening hielden met de vordering van ca. € 4 miljoen die al was ontstaan op Air Holland I [die toen de luchtvaartactiviteiten voor rekening en risico van Holland Exel verrichtte; Ondernemingskamer] in de tijd dat doorgevlogen werd op de vergunningen van Air Holland, welke vordering van den beginne als oninbaar moest worden beschouwd, noch met de vrij snel teruglopende bevoorschotting van de touroperators. Met geen woord wordt gerept over het voornemen ook middellange afstandsvluchten te gaan uitvoeren, een lijndienst op Curaçao te openen en te komen tot integratie van Air Exel [Air Exel Netherlands B.V., in 2.3 van de beschikking van 1 november 2005 per abuis Exel Netherlands B.V. genoemd; Ondernemingskamer] en Holland Exel.
5.3 De ATR vennootschappen
In het navolgende zal voornamelijk worden gedoeld op ATR VI B.V. waarin het vliegbedrijf werd uitgeoefend. De ATR vennootschappen moeten echter als een geheel worden gezien. De splitsing over 3 vennootschappen (...) is voor de overzichtelijkheid een nadeel gebleken. (...) De rekening courant die tussen alle betrokken vennootschappen moest worden bijgehouden werd niet of onvoldoende bijgehouden, zodat per vennootschap geen volledig inzicht in de financiële situatie kon worden verkregen.
(...) De gehele Exel Aviation onderneming was een 2-mans operatie met Sandmann als de man op de Antillen en [D]e Vlieger als de man in Nederland. Beiden zijn/waren mensen uit de wereld van het onroerend goed die geen kennis of ervaring van de luchtvaart meebrachten. (...)
Zowel Holland Exel als AEN [Air Exel Netherlands B.V.; Ondernemingskamer waren ondernemingen met winstpotentie mits goed geleid. (...) Het was onverantwoord zowel Holland Exel als AEN te belasten met de financiering van het Antillen netwerk. (...) De gehele Antillen operatie werd daarom een molensteen om de nek van zowel Holland Exel als AEN.
Het lijkt onderzoekers dat de 3 verschillende operaties, long-haul charter - regionaal Europees netwerk en inter-insulair Antilliaans netwerk - niet complementair zijn. Alle 3 operaties zijn/waren betrekkelijk kleinschalig met weinig mogelijkheden tot cost-sharing. Dit gegeven legde reeds bij aanvang een aanzienlijke financiële en operationele druk op de gehele onderneming. De betrokkenen hebben verzuimd de strategie te laten toetsen door een organisatieadvies bureau met kennis van de luchtvaart. (...)
De verschillende ondernemingen lijken te zijn geleid als een onroerend goed project: verwerven, in de steigers zetten, opknappen en vervolgens doorverkopen. Voor het leiden van een luchtvaartonderneming zijn andere management technieken vereist.
De operationele leiding van zowel AEN als Holland Exel was in handen van slechts 1 persoon. Deze had bijgevolg onvoldoende tijd om de integratie en samenvoeging van bijvoorbeeld de administratieve afdelingen van Holland Exel, AEN en [DCE (Dutch Carribian Exel N.V., een ten behoeve van de lijndienst Amsterdam-Curaçao opgerichte vennootschap, waarvan alle aandelen werden gehouden door ATR VI; Ondernemingskamer)] te leiden. Hiertoe had de ondernemingsleiding zich behoren te laten bijstaan door een team van externe deskundigen van bijvoorbeeld een van de grote accountantskantoren.
De personele bezetting van Holland Exel liet te wensen over. (...) Binnen de leiding was (…) onvoldoende luchtvaartkennis aanwezig. (…)
De informatie systemen en de bemanning van de administratieve afdelingen waren ondermaats. Voor het opzetten van een deugdelijk informatiesysteem had de ondernemingsleiding zich ook behoren te laten bijstaan door externe deskundigen die ongetwijfeld rekening zouden hebben gehouden met de navolgende overwegingen.
De typologie van de onderneming vereist dat o.m. de navolgende indicatoren pro-actief gevolgd worden: bezettingsgraad, bagage per stoel, brandstofverbruik, brandstofprijzen en vaste en variabele kosten in verhouding tot omzet. (…) Aangezien de bezettingsgraad en vliegtuighuur contractueel vastlag behoefde er dus per vlucht slechts gestuurd te worden op dekking van de brandstofkosten, de personeelskosten en overige algemene kosten in de gecontracteerde verkoopprijs per stoel. De brandstofkosten zijn een functie van brandstofprijzen en verbruik. Het verbruik is, gegeven het type motor, een functie van belading per stoel, luchtweerstand en vluchtroute. Indien men werkt met vaste indicatoren weet men reeds voor iedere vlucht (round-trip) of er voldoende dekking in de stoelprijs wordt gerealiseerd, m.a.w. of deze vlucht winstgevend zal zijn. Niets wijst er op dat dergelijke indicatoren (yard-sticks) intern waren ontwikkeld.
Bij vervanging dienen originele door de fabriek geautoriseerde en/of voorgeschreven onderdelen te worden gebruikt. Het niet naleven van deze richtlijn kan leiden tot het verlies van het luchtwaardigheidscertificaat voor het betrokken vliegtuig. Originele onderdelen zijn aanzienlijk duurder dan surrogaten en op kleinere vliegvelden veelal niet uit voorraad leverbaar. In voorkomende gevallen dienen deze onderdelen vanuit de thuisbasis of van elders te worden ingevlogen hetgeen leidt tot vertragingen. Passagiers werden in dergelijke gevallen zoveel mogelijk op kosten van Holland Exel overgeboekt op vluchten van concurrerende maatschappijen. Met dit alles werd onvoldoende rekening gehouden in de begrotingen of zelfs genegeerd.
Voor de ATR vennootschappen geldt hetzelfde als hiervoor gesteld ten aanzien van Air Holland I: van het begin af aan was er onvoldoende kapitaal en kennis om succes te kunnen garanderen. Bij het aanvragen van de benodigde vergunningen is aan de IVW een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Of dit bewust gebeurde of door onvoldoende inzicht in de eigen situatie, hebben onderzoekers niet kunnen vaststellen. Waarschijnlijk is de tijd[s]druk mede een oorzaak geweest. In de financiële rapportage aan de IVW is geen rekening gehouden met de teruglopende bevoorschotting door TUI [TUI Nederland N.V., een reisorganisatie en een van de twee grootste klanten van ATR VI waarmee aanvankelijk Air Holland I contracten had afgesloten ten behoeve van charteractiviteiten en welke contracten door Holland Exel waren overgenomen; Ondernemingskamer] en Thomas Cook [Thomas Cook Nederland B.V., de andere reisorganisatie en klant als zojuist bedoeld; Ondernemingskamer], noch met de reeds bestaande en hoogstwaarschijnlijk oninbare vordering van € 4 miljoen op Air Holland I (...), noch met de uit de contracten blijkende verplichting een vordering van TUI en Thomas Cook van € 2 miljoen op Air Holland I over te nemen, welke vordering ongetwijfeld op nul zou moeten worden gewaardeerd (…). Daarbij kwam nog de omstandigheid dat de risico's van stijging van de brandstof prijzen niet, althans onvoldoende, waren afgedekt, ook al was hier van verschillende zijden wel op aangedrongen. De luchtvervoer overeenkomsten die ATR sloot met TUI en Thomas Cook legden uitdrukkelijk het risico voor hogere brandstof prijzen bij ATR. De verklaring van Prins voor het niet indekken van het risico, namelijk dat ATR mee mocht liften op de arrangementen die KLM had gesloten voor de aanschaf van brandstof, cq dat de brandstof prijzen ook konden dalen, getuigt ons inziens van naïviteit.
De zogenaamde normalisering van de resultaten over 2004 die later door het management werd gegeven, is dan ook naar het oordeel van onderzoekers onjuist en lijkt meer bedoeld om het falen van het management te excuseren of te verhullen. Een prudent management had met alle daarin aangevoerde zaken (zoals stijging van brandstof prijzen, onderhoud aan vliegtuigen, vertraging bij de ombouw van vliegtuigen en dergelijke) rekening dienen te houden.
De administratie van de ATR vennootschappen was er onvoldoende op ingericht om voldoende informatie over het reilen en zeilen van het bedrijf te verkrijgen, zoals bijvoorbeeld een resultaat per vlucht. Zo bleek het in januari 2005 onmogelijk voldoende betrouwbare informatie te verstrekken aan Sandmann, om deze ertoe te bewegen een nieuwe kapitaal injectie in de onderneming te doen. Aangezien de voorgenomen integratie van Holland Exel in de Exel Aviation Group niet gelukt is dan wel niet of onvoldoende van de grond is gekomen, bleven de administratieve afdelingen van Holland Exel structureel onderbemand en kon niet worden geïnvesteerd in de continuïteit van een kwalitatief adequaat intern informatiesysteem.
Het management (directie, administratie, vluchtleiding etc.) was onvoldoende gekwalificeerd om leiding te geven aan een bedrijf als dat van de ATR vennootschappen. Geen van de leidinggevenden is dan ook door TUI na de overname in hun positie gehandhaafd.
Kennelijk werd door de leiding (en ook door derden zoals TUI en Thomas Cook en leveranciers) steeds vertrouwd op de kapitaalkrachtigheid van de (indirecte) aandeelhouders van ATR en wel met name van de De Vlieger Groep, zonder op enige wijze een verplichting tot bijspringen vast te leggen. Mede daardoor was ATR onvoldoende kritisch over de eigen performance. (…)
In alle voor een onderneming belangrijke management-aspecten - strategie, structuur, personele bezetting, kennis van zaken, informatievoorziening en financiering - was onvoldoende voorzien. Naar het oordeel van de onderzoekers had de ondernemingsleiding op al deze aspecten adequate correctieve actie behoren te nemen.
(…)