Parketnummer: 21-001767-07
Uitspraak d.d.: 30 mei 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
13 april 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte] of [verdachte], geboren op [1977] te [geboorteplaats], [geboorteplaats] (Algerije)
alias
[verdachte],geboren op [1977]/1982 of 1988 te [geboorteplaats] (Algerije)
alias
[verdachte], geboren op [1979]
alias
[verdachte], geboren op [1979],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 december 2007, 6 maart 2008 en 16 mei 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr F.J.A. Bus, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ter terechtzitting heeft de raadsman, overeenkomstig zijn aan het hof overlegde pleitnotitie, betoogd dat verdachte niet het opzet heeft gehad om het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat dit door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door te bezigen bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit deze bewijsmiddelen volgt in het bijzonder dat verdachte tijdens een drugstransactie meermalen op slachtoffer [slachtoffer] heeft ingestoken met een mes. Verdachte is daarbij, zoals hij zelf tegenover de politie heeft verklaard, “tekeer gegaan”. Uit het proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 6 november 2006 en de verklaring vrijgegeven medische gegevens van verdachte d.d. 18 november 2006 blijkt dat verdachte hierbij in vitale delen van het lichaam - de buik/darmen, de hals/nek en het hoofd - van voornoemd slachtoffer messteken heeft toegebracht.
Op grond van het vorengaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, zoals hij zelf zegt, tekeer is gegaan waarbij vast is komen te staan dat hij een lange diepe snijwond teweeg heeft gebracht in de linker buikhelft van [slachtoffer], waardoor zijn darmen naar buiten hingen. Voorts heeft verdachte aan de linkerzijde van het hoofd ter hoogte van de slaap een snee toegebracht, evenals achter in de nek en een diepe sneewond in het rechter bovenbeen.
Door met een mes op bovengenoemde manier op een ander in te steken, kan – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien – geoordeeld worden, dat verdachte zich daarbij ten minste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten. Het verweer wordt verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft zich beroepen op noodweer(exces) en daartoe het volgende aangevoerd. [slachtoffer] had verdachte eerder beroofd van zijn dope. Deze 2e november 2006 had [slachtoffer] dope uit de handen van verdachte geslagen. [slachtoffer] had een mes bij zich en heeft verdachte daarmee in zijn duim en zijn pols gestoken. Verdachte wist niet of [slachtoffer] verder zou gaan met steken en moest derhalve noodzakelijk ingrijpen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Verdachte heeft daarom dat mes van [slachtoffer] afgepakt en [slachtoffer] daarmee gestoken. Dit ging vanuit een hevige gemoedsbeweging gezien de eerdere ervaring van verdachte met [slachtoffer], het wegslaan van de dope uit zijn handen en het steken door [slachtoffer].
Het hof verwerpt dit verweer, daar de hieraan ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk zijn geworden. Verdachte antwoordt op een uitdrukkelijk gestelde vraag van verbalisanten of hijzelf gewond is geraakt: “Nee, helemaal niet” (dossier p. 124). Pas bij de rechter-commissaris verklaart verdachte dat hij eerst door [slachtoffer] is gestoken. Getuigen [getuige 2] (dossier, p. 46), [getuige 3] (dossier, p. 49) en [getuige 4] (dossier, p. 53) verhalen enkel over verdachte (met de witte pet) als degene die slaande c.q. stekende bewegingen richting het latere slachtoffer heeft gemaakt. Getuige [getuige] (dossier, p. 63) zag dat verdachte [slachtoffer], nadat deze hem iets uit zijn handen trok, onmiddellijk in zijn buik stak met een mes. Gelet op deze verklaringen is niet aannemelijk geworden dat verdachte eerst door [slachtoffer] is gestoken, noch dat hij eerst door [slachtoffer] met een mes zou zijn bedreigd. Wel is aannemelijk geworden dat [slachtoffer] dope uit de handen van verdachte heeft geslagen. Op deze wederrechtelijke aantasting van zijn goed was deze steekpartij als reactie geenszins geboden, ook al zou verdachte naar zijn zeggen veel kleiner zijn dan [slachtoffer]. Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij op dat moment dronken was en onder invloed van drugs en pillen verkeerde. Tegenover de politie verklaarde verdachte dat hij tekeer is gegaan. Dat laatste blijkt ook uit de verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen, te weten: een lange diepe snijwond aan zijn linkerzij, waardoor de darmen naar buiten hingen; een diepe steekwond in het rechterbovenbeen; een snee ter hoogte van de slaap aan de linkerzijde van het hoofd en een snee achter in de nek (dossier, p. 169). Gelet op de mate van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, kunnen deze messteken niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding van [slachtoffer] veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Dit betekent dat ook het beroep op noodweerexces niet slaagt.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte het slachtoffer tijdens een drugstransactie op klaarlichte dag in een woonwijk heeft aangevallen met een mes. Verdachte heeft hierbij meermalen gestoken in vitale delen van het lichaam van het slachtoffer. Verdachte heeft met zijn daad geen respect getoond voor het leven en een forse inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zijn de bewoners van de wijk opgeschrikt door het geweld dat zich in hun straat afspeelde. Naar het oordeel van het hof is het door de verdachte gepleegde feit zo ernstig en voor het slachtoffer en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf van langere duur in aanmerking komt.
Verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting van het hof verklaard dat de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen (2007,48 euro, een wit trainingspak, sportschoenen en een wit basebalpetje) al aan hem zijn teruggegeven, zodat het hof de teruggave daarvan niet meer behoeft te gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een jas, een overhemd, een broek, ondergoed, 2 sokken, 2 schoenen, een mes en een biljet van 5 euro.
Aldus gewezen door
mr C.M. Hilverda, voorzitter,
mr H.W. Koksma en mr A.P. Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.I.D. Leene, griffier,
en op 30 mei 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.