ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.005.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J. Visser
  • P.G. Wiewel
  • H.M. de Mol van Otterloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen vrachtwagen en bromfiets in verkeerssituatie met dode hoek

In deze zaak gaat het om een aanrijding die plaatsvond op 25 oktober 2001 op de kruising van de Europaweg en de Belgiëlaan te Haarlem. Een vrachtwagen, bestuurd door de heer [A], kwam in botsing met een bromfiets, bestuurd door mevrouw [B]. De vrachtwagen stond stil voor een rood stoplicht en reed door toen het licht op groen sprong. Mevrouw [B] raakte ernstig gewond en Zilveren Kruis, haar verzekeraar, heeft een schadevergoeding aan haar uitgekeerd. Zilveren Kruis heeft Allianz, de verzekeraar van de vrachtwagen, aangesproken voor de schade. Allianz betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat er geen sprake was van een eenvoudige achteropaanrijding. Het hof oordeelde dat de vrachtwagenchauffeur, [A], onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende maatregelen te nemen om het risico van een aanrijding te voorkomen. Het hof stelde vast dat [A] zich bewust had moeten zijn van de gevaren van het rijden met een groot voertuig en dat hij extra voorzichtig had moeten zijn, vooral gezien de wegwerkzaamheden en de beperkte zichtbaarheid. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarin Allianz aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk,
t e g e n
de onderlinge waarborgmaatschappij
ZILVEREN KRUIS ZIEKENFONDS U.A.,
gevestigd te Noordwijk,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. E.M. van Orsouw.
Partijen worden hierna Allianz en Zilveren Kruis genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 7 september 2006 is Allianz in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Haarlem onder zaaknummer/ rolnummer 122301/HA ZA 06-317 tussen Zilveren Kruis als eiseres en haar, Allianz, als gedaagde gewezen en op 26 juli 2006 uitgesproken vonnis.
Bij memorie heeft Allianz tegen het vonnis waarvan beroep drie grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis zal vernietigen en de door Zilveren Kruis ingestelde vorderingen alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Zilveren Kruis tot terugbetaling aan Allianz van hetgeen op grond van het vonnis in eerste aanleg door Allianz aan Zilveren Kruis is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2006 tot dag der algehele voldoening, en met veroordeling van Zilveren Kruis in de kosten van het geding in hoger beroep.
Zilveren Kruis heeft bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Allianz in de kosten van het geding in hoger beroep.
Ten slotte zijn de stukken van beide instanties – waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd – overgelegd en is arrest gevraagd.
2. De feiten
2.1. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de tussen partijen vaststaande feiten als volgt vastgesteld:
a. Op 25 oktober 2001 om ongeveer 15.30 uur heeft op de kruising van de Europaweg en de Belgiëlaan te Haarlem een aanrijding plaatsgevonden tussen een vrachtwagen met kenteken [AA-BB-00], bestuurd door de heer [A] (hierna: [A]) en een bromfiets met verzekeringsplaatje [ABC000-01], bestuurd door mevrouw [B] (hierna: [B]). Voorafgaand aan het ongeval heeft [A] op de rechterbaan voor het doorgaande verkeer op de Europaweg stilgestaan voor een rood stoplicht. Nadat het stoplicht op groen was gesprongen is [A] rechtdoor gereden, waarna hij na ongeveer 20 meter met een snelheid van ongeveer 21 km/h in botsing is gekomen met [B] die in dezelfde richting op de Europaweg reed.
b. Tengevolge van het ongeval heeft [B] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. [B] was ten tijde van het ongeval voor haar ziektekosten verzekerd bij Zilveren Kruis. Uit hoofde van deze verzekering heeft Zilveren Kruis een bedrag van € 107.654,75 aan [B] uitgekeerd. Zilveren Kruis is gesubrogeerd in de rechten van [B].
c. De vrachtwagen van [A] was ten tijde van het ongeval voor het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz.
2.2. Omtrent de juistheid van deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3. De beoordeling van het hoger beroep
3.1. Zilveren Kruis vordert in deze procedure - samengevat - een verklaring voor recht dat Allianz volledig aansprakelijk is voor de schade die Zilveren Kruis heeft geleden als gevolg van het ongeval op 25 oktober 2001 en een veroordeling tot vergoeding van de door haar reeds uitgekeerde en nog uit te keren schade, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank deze vorderingen toegewezen, met verwijzing van Allianz in de kosten van het geschil. De rechtbank overwoog daartoe dat tussen partijen vaststaat dat [A] van achteren tegen de bromfiets van [B] is aangereden, dat dit van achteren tegen een ander aanrijden ingevolge artikel 19 RVV in beginsel een onrechtmatige gedraging is en dat door Allianz geen feiten of omstandigheden zijn genoemd waardoor deze onrechtmatigheid wordt opgeheven. Het verweer van Allianz dat aan [A] geen verwijt van het ongeval valt te maken omdat [A] [B] door zijn dode hoek niet heeft gezien, werd door de rechtbank verworpen op de grond dat deze omstandigheid voor risico van [A] komt.
3.3. Tegen deze beslissing - en de gronden waarop zij berust – komt Allianz met drie grieven op. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Kort gezegd betoogt Allianz
- dat zij bestrijdt dat van een eenvoudige achteropaanrijding sprake is;
- dat ervan moet worden uitgegaan dat de bromfietsen (van [B] en haar collega [C]) naast en niet voor de vrachtwagen van [A] zijn gestopt en dat de bromfietsen op de scheidslijn van de rijstrook (tussen het rechtdoorgaande en het rechtsafslaand verkeer) hebben gestaan of zelfs volledig op de rijstrook voor het rechtsafslaande verkeer;
- dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat [A] niet rechtdoor is opgetrokken;
- dat het dus niet anders kan zijn dan dat [B] na een aantal meters te hebben gereden met haar bromfiets naar links heeft gestuurd;
- dat, hoe [B] ook precies gereden heeft, van de wijze van rijden van [A] hem in ieder geval geen enkel rechtens relevant verwijt te maken valt omdat hij voor het rode stoplicht met de voorwielen van de vrachtwagen ongeveer op de stopstreep van de rechterrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer is gestopt, daarna, toen het stoplicht op groen sprong, in al zijn spiegels heeft gekeken en heeft geconstateerd dat hij gewoon rechtdoor kon optrekken en dat hij dat vervolgens heeft gedaan totdat het ongeval had plaatsgevonden.
3.4. Het hof stelt op grond van de onvoldoende betwiste stellingen en de in de procedure overgelegde stukken (waaronder het door de politie opgemaakte proces-verbaal van aanrijding en de daarin opgenomen verklaringen alsmede het proces-verbaal van ongevalsanalyse en bevindingen van 12 februari 2002, het rapport van het bureau Meuwissen van 18 april 2005 en het rapport van Ongevallen Analyse Nederland (ing. J.J.A. Fitters) van 12 april 2006), nader het volgende vast:
- [B] en haar collega stonden met hun bromfietsen opgesteld voor het rode verkeerslicht. Niet geheel duidelijk is waar zij precies hebben gestaan, of voor of op de stopstreep voor de vrachtwagen van [A], of rechts voor/langszij de vrachtwagen, mogelijk deels op de dubbele scheidingsstrepen (zich bevindende tussen het rijvak voor het rechtdoorgaande verkeer, waarin de vrachtwagen van [A] stond opgesteld, en het rijvak voor het rechtsafslaande verkeer). In dit verband is van belang dat, in verband met wegwerkzaamheden, (vanuit de kruising gezien) zich voor de stopstreep een strook bevond, met (aan de zijde van de kruising) een geel onderbroken stippellijn en dat ook mogelijk is dat [B] geheel of gedeeltelijk op die strook heeft gestaan. Als zeker kan in ieder geval ervan worden uitgegaan dat [B] en haar collega zeer dicht in de nabijheid van de vrachtwagen van [A], voor het verkeerslicht, stonden opgesteld, met de bedoeling de Europaweg rechtdoor, in zuidelijke richting, te vervolgen;
- de door [A] bestuurde vrachtwagen is een zeswielig motorrijtuig, merk Man, type 33 DFA-G, ingericht als asfaltkipper, met een ledig gewicht van 16.820 kg., voorzien van de voorgeschreven buitenspiegels (aan de linkerzijde was een buitenspiegel gemonteerd, aan de rechterzijde een buitenspiegel, een breedtespiegel en een trottoirspiegel; de spiegels waren schoon en stonden goed afgesteld);
- fietsers en/of bromfietsers die in de naaste nabijheid (vlak voor of schuin voor de vrachtwagen) stonden opgesteld, waren voor de chauffeur van de vrachtwagen, door in de aan de vrachtwagen aangebrachte spiegels te kijken, soms geheel niet en soms slechts zeer gedeeltelijk waarneembaar;
- Allianz heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat [A] anders dan door zittend in zijn stoel door de ruit en de buitenspiegels te kijken zich ervan heeft vergewist dat hij zonder gevaar voor andere verkeersdeelnemers kon wegrijden.
3.5. Het door Zilveren Kruis aan [A] gemaakte verwijt is dat hij [B] met zijn vrachtwagen van achteren heeft aangereden, nadat hij, nadat het verkeerslicht op groen gesprongen was, zich er niet deugdelijk van had vergewist dat dit optrekken geen gevaar voor anderen met zich bracht.
3.6. Naar het oordeel van het hof heeft [A] (inderdaad) jegens [B] onrechtmatig gehandeld. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
3.7. [A] heeft zich ervan bewust behoren te zijn dat hij een grote vrachtwagen bereed, derhalve een in het verkeer gevaarlijk voertuig waaraan bijzondere risico’s kleven, waardoor extra oplettendheid en zorgvuldigheid moeten worden betracht. Voorts heeft [A] zich behoren te realiseren dat hij in de vrachtwagen, ondanks de aangebrachte spiegels, deels tevens door op het dashboard van de vrachtwagen geplaatste objecten, over beperkte waarnemingsmogelijkheden beschikte, zowel aan de voorzijde als aan de rechter voor-/zijkant, en heeft hij zich bewust moeten zijn van het daarmee gepaard gaande gevaar dat fietsers en/of bromfietsers zich voor een verkeerslicht opstellen op een voor hem - bij het optrekken - niet zichtbare plaats. In een zodanige vrachtwagen met zodanige (beperkte) waarnemingsmogelijkheden in een zodanige positie had [A] zich ervan moeten vergewissen of hij vrij baan had en had hij derhalve die maatregelen behoren te treffen om er voor te zorgen dat hij, bij het optrekken, geen gevaar opleverde voor andere verkeersdeelnemers. Daarbij is niet van belang de wijze waarop [B] en haar collega de plaats, waar zij voor het verkeerslicht wachtten, hebben bereikt. Voor het nemen van maatregelen bestond in het onderhavige geval temeer reden nu ter plaatse wegwerkzaamheden werden verricht en (zoals [A] had behoren te zien) zich achter de stopstreep een met gele stippellijnen afgezette strook bevond, die verwarring kon wekken over de plaats waar fietsers/bromfietsers zich voor het verkeerslicht mochten opstellen. Niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan dat [A], door bijvoorbeeld sterk naar voren te buigen en/of te gaan staan dan wel even met het optrekken te wachten totdat eventueel (brom-)fietsverkeer zich in beweging had gezet, alvorens op te trekken (de bromfiets van) [B] niet had kunnen waarnemen. Zou hij dit wel hebben gedaan dan had hij, zo moet worden aangenomen, zijn rijgedrag op de aanwezigheid van (de bromfiets van) [B] kunnen afstemmen. Nu [A] door zijn gevaarzettend handelen een situatie in het leven heeft geroepen waarbij de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van zijn gedrag had moeten onthouden, valt [A] derhalve wel degelijk een rechtens relevant verwijt te maken. [A] heeft daarmee een norm geschonden die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, welke schade zich in de onderhavige zaak heeft gerealiseerd. Anders dan Allianz heeft aangevoerd bestaat er geen concrete aanwijzing dat [B] na een aantal meters te hebben gereden met haar bromfiets naar links heeft gestuurd.
3.8. Het door Allianz gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat door haar geen feiten en omstandigheden zijn gesteld en ten bewijze aangeboden die de vaststellingen onder 3.4 kunnen ondergraven.
3.9. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat de grieven geen doel treffen en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Allianz zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het door de rechtbank te Haarlem onder zaaknummer/ rolnummer 122301/HA ZA 06-317 tussen Zilveren Kruis als eiseres en Allianz als gedaagde gewezen en op 26 juli 2006 uitgesproken vonnis;
- wijst de vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis waarvan beroep door Allianz aan Zilveren Kruis is voldaan, af;
- veroordeelt Allianz in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Zilveren Kruis tot deze uitspraak begroot op € 3.230,- aan verschotten en € 2.632,- aan salaris.
Aldus gewezen door mrs. G.J. Visser, P.G. Wiewel en H.M. de Mol van Otterloo en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 3 april 2008.