ECLI:NL:GHAMS:2008:BE9057

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.008.043
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot verlenging alimentatietermijn na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatietermijn. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Utrecht, waarin haar verzoek om de alimentatietermijn te verlengen was afgewezen. De vrouw verzocht het hof om de alimentatietermijn te verlengen tot de maand waarin zij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken, in mei 2026, en om een afbouwregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder bepaald dat de alimentatieverplichting van de man na 12 jaar zou eindigen, conform artikel 1:157 BW.

Het hof overwoog dat de wetgever met de wijziging van artikel 1:157 BW beoogde dat de alimentatieverplichting na 12 jaar in beginsel eindigt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging rechtvaardigen. De vrouw diende aan te tonen dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een verlenging van de termijn rechtvaardigden. Het hof constateerde dat de vrouw niet had aangetoond dat zij aan hemofilie leed en dat haar arbeidsongeschiktheid niet voldoende was onderbouwd. Bovendien had de vrouw niet aangetoond dat zij zich onvoldoende had ingespannen om haar arbeidsmogelijkheden te onderzoeken.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de vrouw geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een verlenging van de alimentatietermijn rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

8 juli 2008
Familiekamer
Zaaknummer 104.008.043
Rekestnummer 1553/2007U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. E.H. Roose,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr. C.J.A.P. Rameckers.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 12 september 2007, uitgesproken onder zaaknummer / rekestnummer 228833 / FA RK 07-1960.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 december 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen:
- primair dat de termijn op grond waarvan de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud een bijdrage dient te betalen, zal worden verlengd tot de maand waarin de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken (mei 2026);
- dat na ommekomst van deze termijn opnieuw verlenging van de termijn mogelijk zal zijn;
- subsidiair, een afbouwregeling vast te stellen die het hof redelijk acht,
kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 januari 2008, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 13 maart 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, beiden bijgestaan door hun procureur.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder de brief van 1 maart 2008 met bijlagen van de procureur van de vrouw.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 16 mei 1983 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 28 december 1994 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 8 maart 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank Utrecht onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van HFL. 1.550,- per maand dient te voldoen.
3.3 Bij beschikking van 30 november 1995 van dit hof is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de dag dat zij de echtelijke woning heeft verlaten, een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van HFL. 1.300,- per maand dient te betalen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2007 ingevolge de wettelijke indexering € 604,- per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 2 april 2007, heeft de vrouw verzocht te bepalen:
- dat de termijn op grond waarvan de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud een bijdrage dient te betalen, zal worden verlengd tot de maand waarin de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken (mei 2026);
- dat de man met ingang van 1 mei 2007 gedurende deze termijn aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud betaalt van € 604,- per maand;
- dat na ommekomst van deze termijn opnieuw verlenging van de termijn mogelijk zal zijn.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Bij de echtscheidingsbeschikking van 28 december 1994 heeft de rechtbank voor het eerst bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen. Het voorgaande betekent dat de wet houdende “Wijziging van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van alimentatie na scheiding” (WLA), in werking getreden op 1 juli 1994, van toepassing is. Met deze wet is artikel 1:157 BW gewijzigd.
4.2 Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. In dit geval is de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege geëindigd op 8 maart 2007. Ingevolge artikel 1:157 lid 5 BW kan de rechter, indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn stellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken.
4.3 Het hof overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en 6) uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na 12 jaar in beginsel definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partij, maar deze rechtvaardigt niet dat deze verplichting na beëindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft bestaan. De termijn van 12 jaar stelt de alimentatiegerechtigde in staat de zorg voor de kinderen op zich te nemen en na verloop van tijd, wanneer de kinderen naar zelfstandigheid toegroeien, zich erop voor te bereiden in eigen levensonderhoud te voorzien. In geval wordt verzocht om verlenging, dient de vrouw aan te tonen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Daarbij kan volgens de parlementaire geschiedenis onder meer worden gedacht aan de volgende factoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien:
- de mogelijkheden van de alimentatiegerechtigde, diens leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond in aanmerking genomen, om zich in 12 jaar tijd eigen inkomsten te verwerven en of dit kan worden gevergd;
- de zorg voor de kinderen en de mogelijkheden die de zorg liet, het aantal en de leeftijd van de kinderen mede in aanmerking genomen, om zich een bestaan op te bouwen dat onafhankelijkheid van de gewezen echtgenoot zou verschaffen.
4.4 Het hof constateert dat het verzoek van de vrouw bij de rechtbank is ingekomen op 2 april 2007 en daarmee binnen de in artikel 1:157 lid 5 BW bedoelde termijn, zodat de vrouw in haar verzoek ontvankelijk is.
4.5 Vervolgens staat de vraag ter beantwoording of beëindiging van de alimentatie voor de vrouw ingrijpend is. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de inkomensachteruitgang van de vrouw ten gevolge van het eindigen van de bijdrage van de man na ommekomst van de termijn van 12 jaar, voor de vrouw ingrijpend is. Nu tegen dit oordeel geen grief is ingediend, zal het hof hiervan uitgaan.
4.6 Nu vaststaat dat de beëindiging van de alimentatieplicht ingrijpend is, dient het hof te bezien of de vrouw bijzondere omstandigheden aantoont, waardoor ongewijzigde handhaving van de wettelijke termijn van 12 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Het hof is van oordeel dat de vrouw deze bijzondere omstandigheden niet heeft aangevoerd of aangetoond.
Onbestreden is dat de vrouw op jonge leeftijd met de man is gehuwd (zij was 22 jaar oud) en dat partijen elf jaar getrouwd zijn geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren, waarvan de jongste op 29 mei 2006 de meerderjarige leeftijd heeft bereikt. Beide partijen hebben tijdens het huwelijk gewerkt. De man werkte fulltime als opticien in zijn eigen onderneming en de vrouw was parttime werkzaam als bejaardenverzorgster. In 1995 heeft de vrouw 14 uren per week gewerkt en daarnaast heeft zij voor de kinderen gezorgd. Voorts heeft de vrouw tijdens het huwelijk een HBO-V opleiding gevolgd.
De vrouw stelt dat zij lijdt aan hemofilie, dat zij is afgekeurd voor haar werk als bejaardenverzorgster en dat de prognose, in verband met haar volledige arbeidsongeschiktheid, voor werk en gezondheid ongunstig is. Het hof is van oordeel dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, niet heeft aangetoond dat zij aan hemofilie lijdt. De vrouw heeft haar stelling niet gedocumenteerd, zodat hiervan niet kan worden uitgegaan. Uit de verschillende rapportages van Cadans blijkt dat sprake is van (een bepaalde mate van) arbeidsongeschiktheid van de vrouw in haar werk als bejaardenverzorgster, dat zij haar eigen werk wil doen, dat zij haar werk gedurende de jaren ook gedeeltelijk heeft voortgezet en dat daarom geen bemiddeling in arbeidsmogelijkheden elders heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij -zo zij al lijdt aan hemofilie- door haar klachten zo ernstig in de opbouw van haar loopbaan is beperkt dat een verlenging van de termijn van 12 jaar gerechtvaardigd is. De vrouw heeft zich naar het oordeel van het hof onvoldoende ingespannen om haar arbeidsmogelijkheden elders te onderzoeken, nu ook niet is gebleken dat zij nog enige opleiding heeft gevolgd of dat zij enige (sollicitatie)poging heeft ondernomen om haar inkomen te verhogen. Gelet op het voorgaande en gelet op de leeftijd van de vrouw ten tijde van de echtscheiding (33 jaar), heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de 12 jaar na de echtscheiding, geen ander werk in een andere branche meer kon of kan verrichten.
4.7 Nu de vrouw geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd of aangetoond, ziet het hof geen aanleiding de draagkracht van de man in de beoordeling te betrekken.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 12 september 2007;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W.P. van Gelder, G.P.M. Van den Dungen en A.L.H. Ernes bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier en is op 8 juli 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.