ECLI:NL:GHAMS:2008:BE9842
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- P. de Vries
- M.J. van der Meer
- A. van der Linden
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens niet indienen appelschriftuur
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep. De aanleiding voor deze beslissing was het niet indienen van een appelschriftuur door de officier van justitie. Het hof oordeelde dat het niet naleven van de verplichting zoals vastgelegd in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zonder dat de advocaat-generaal hiervoor een geldige reden kon opgeven, leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De voorzitter van het hof merkte op dat de zaak al op verschillende zittingen was behandeld en dat het vonnis van de rechtbank op 10 juli 2007 was uitgesproken. De eerste behandeling in hoger beroep vond plaats op 13 december 2007. Ondanks herhaalde verzoeken van de advocaat-generaal aan de officier van justitie om de appelmemorie op te stellen, was deze tot op heden nog niet ingediend. Dit leidde tot vragen van de voorzitter over de gang van zaken.
Na beraad in raadkamer werd besloten dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie de juiste sanctie was voor het verzuim om de appelschriftuur in te dienen. De advocaat-generaal gaf aan dat er meerdere verzoeken waren gedaan aan de officier van justitie, maar dat hierop geen reactie was gekomen. Het hof concludeerde dat het openbaar ministerie de consequenties van het uitblijven van de appelmemorie moest dragen, en verklaarde het niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de vrijspraken in het vonnis van de rechtbank.