ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-007369- 07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval met dodelijke afloop op avondwinkel in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een gewapende overval die plaatsvond op 8 februari 2007 op een avondwinkel in Amsterdam-Noord, waarbij de eigenaar, [slachtoffer 1], door een pistoolschot om het leven is gekomen. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van medeplegen van doodslag en diefstal met geweld. De overval werd gekenmerkt door een gewelddadige confrontatie waarbij de verdachte en zijn mededader met bedekt gezicht de winkel binnengingen, een vuurwapen op het slachtoffer richtten en uiteindelijk het fatale schot losten. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien het feit dat hij met een vuurwapen de overval had voorbereid en uitgevoerd.

Tijdens de rechtszittingen in eerste aanleg en hoger beroep werd de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden benadrukt. Het hof vond het handelen van de verdachte weerzinwekkend en wees op de onbeschrijflijke schade die aan de nabestaanden was toegebracht. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest, en de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [Benadeelde partij 1], voor de kosten van lijkbezorging. De vorderingen van andere benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard waren dat ze in deze strafzaak konden worden behandeld.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op de samenleving, vooral voor kwetsbare ondernemers zoals de eigenaar van de avondwinkel.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-007369-07
datum uitspraak: 11 november 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank [naam stad] van 13 december 2007 in de strafzaak onder de parketnummers 13-523082-07 en 13-467046-05 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring [naam HvB]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 november 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 1 augustus 2008 en 28 oktober 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 november 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 8 februari 2007 te [naam stad] tezamen en in verenging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1], eigenaar van avondwinkel [naam avondwinkel], [adres], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet
- met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken de avondwinkel [naam avondwinkel] betreden
terwijl [slachtoffer 1] achter de balie stond, en
- een vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht en gericht gehouden, en,
- nadat [slachtoffer 1] naar een van voornoemde vuurwapens had gegrepen en dit had vastgepakt en
vastgehouden, met dat vuurwapen van zeer korte afstand [slachtoffer 1] door zijn hoofd geschoten,
waarbij [slachtoffer 1], als gevolg van dat schot door zijn hoofd, zodanig bloedverlies en uitval van hersenfuncties en weefselschade heeft bekomen dat hij daaraan is overleden,
en
op 8 februari 2007 te [naam stad] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, toebehorende aan
[slachtoffer 1], eigenaar van avondwinkel [naam avondwinkel], [adres], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en/of zijn mededader
- met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken de avondwinkel [naam avondwinkel] hebben
betreden terwijl [slachtoffer 1] achter de balie stond, en
- een vuurwapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gericht en gericht gehouden en,
- nadat [slachtoffer 1] een van voornoemde vuurwapens had gegrepen en dit had vastgepakt en
vastgehouden, met dat vuurwapen van zeer korte afstand [slachtoffer 1] door zijn hoofd
heeft geschoten, en
- aan een gouden ketting, welke [slachtoffer 1] droeg, heeft getrokken en [slachtoffer 1] aan die
ketting heeft meegesleept en die ketting heeft afgerukt,
waarbij [slachtoffer 1], als gevolg van dat schot door zijn hoofd, zodanig bloedverlies en uitval van hersenfuncties en weefselschade heeft bekomen dat hij daaraan is overleden;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 8 februari 2007 te [naam stad] tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers zijn verdachte en zijn mededader met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken met getrokken pistolen avondwinkel [naam avondwinkel], [adres], binnengegaan en hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend op korte afstand van [slachtoffer 2] een pistool aan [slachtoffer 2] getoond en op [slachtoffer 2] gericht en gericht gehouden;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 9 maart 2007 te [naam stad] een wapen van categorie III, te weten een pistool met opschrift Creva Zastava-Cal 7.65 MM Mod. 70, en munitie van categorie III, te weten 8 kogelpatronen, kaliber 7.65 voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd -kort gezegd- dat verdachte van de aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken nu niet de verdachte maar een ander dan de verdachte samen met [medeverdachte] op 8 februari 2008 met getrokken pistool de avondwinkel [naam avondwinkel] aan de [adres avondwinkel] te [naam stad] is binnengegaan.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe dat de stelling van de verdediging dat niet de verdachte de onder 1 en 2 tenlastgelegde feiten heeft begaan haar weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Voorzover de raadsman in hoger beroep heeft willen betogen dat het door [medeverdachte] verklaarde niet betrouwbaar is, overweegt het hof nog dat dit, voorzover het tot bewijs wordt gebezigd, voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen, terwijl het hof ook ter terechtzitting in hoger beroep, waar [medeverdachte] als getuige is gehoord, van de betrouwbaarheid van zijn verklaring in zoverre overtuigd is.
Overweging met betrekking tot het opzet
Uit de stukken van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof af dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft het plan opgevat om samen met zijn mededader in de avondwinkel [naam avondwinkel] te [naam stad] iemand te beroven die een waardevolle ketting om zou hebben en veel geld op zak zou hebben, en hij had twee pistolen meegebracht. Vlak voor de overval heeft de verdachte een pistool aan zijn mededader gegeven, waarvan hij wist dat het kogels bevatte. Vervolgens is de verdachte samen met zijn mededader, elk met een pistool in de hand, de avondwinkel [naam avondwinkel] binnengegaan om de bedoelde persoon te beroven.
Het hof is van oordeel dat uit deze gang van zaken blijkt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat degene die verdachte en zijn mededader wilden beroven zou komen te overlijden. Naar algemene ervaringsregels valt immers te verwachten dat hij die met een getrokken vuurwapen wordt bedreigd zich zal trachten te verdedigen, en met het oog daarop mogelijk een greep naar dat vuurwapen zal doen. Daarbij doet zich de aanmerkelijke kans voor dat dat vuurwapen zal afgaan en dat daardoor de persoon op wie het vuurwapen was gericht, van dichtbij zal worden geraakt en dodelijk zal worden verwond.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
medeplegen van doodslag
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de dood ten gevolge heeft;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank [naam stad] heeft de verdachte -voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van voorarrest, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer van bepaalde goederen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en heeft daarnaast de tenuitvoerlegging gelast van de in de zaak met parketnummer 13-467046-05 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte dezelfde hoofdstraf en maatregelen zullen worden opgelegd als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft daarbij -evenals de rechtbank- in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij –evenals de rechtbank- in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte is samen met zijn mededader op 8 februari 2007 te [naam stad], elk met een pistool in de hand, de avondwinkel [naam avondwinkel] binnengedrongen. Vrijwel meteen hierna raakte de mededader van verdachte in een worsteling met het slachtoffer, waarbij het pistool van de mededader is afgegaan en het slachtoffer in het hoofd is geschoten, tengevolge waarvan hij is overleden.
Dergelijk nietsontziend handelen, kennelijk slechts ingegeven door financieel gewin acht het hof weerzinwekkend.
Blijkens de verklaringen van de nabestaanden is aan hen door het handelen van verdachte en zijn mededader onbeschrijflijk leed aangedaan, waar zij nog dagelijks mee worden geconfronteerd.
Daarnaast is [slachtoffer 2], een vriend van het slachtoffer, getuige geweest van het dodelijk schot en is hijzelf onder schot gehouden door de verdachte en zijn mededader. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke gebeurtenis doorgaans langdurige nadelige gevolgen heeft voor iemand, die deze gebeurtenis heeft moeten meemaken.
De gevolgen van een levensdelict en beroving als in de onderhavige situatie blijven echter niet beperkt tot de naaste familieleden en slachtoffers.
Door het handelen van verdachte en zijn mededader nemen de gevoelens van onveiligheid in de samenleving toe.
Dat geldt meer in het bijzonder voor diverse kwetsbare kleine ondernemers zoals eigenaars van een avondwinkel.
Verdachte is ongeveer één maand na de overval aangehouden terwijl hij opnieuw een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden had, wist dat dit verboden is en door de overval ook wist hoe gevaarlijk het voorhanden hebben van een wapen kan zijn. Desondanks is hij toch weer met een vuurwapen op pad gegaan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 oktober 2008 is verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van geweldsmisdrijven.
Het hof acht, alles afwegende, geen andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien het onder 3 bewezengeachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter in de rechtbank [naam stad] van 5 april 2005, parketnummer 13-467046-05, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 285, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 5.132,30, zoals ook in eerste aanleg is gevorderd, kort gezegd ter zake van de te haren laste gekomen kosten van lijkbezorging.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden ten bedrage van het bedrag van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vorderingen van de benadeelde partijen [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3]
De benadeelde partijen als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering hebben zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces ieder gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partijen zijn in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in hun vordering.
De benadeelde partijen hebben zich ieder in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 10.000,-, zoals ook in eerste aanleg is gevorderd, kort gezegd ter zake van immateriële schade.
De verdachte heeft deze vorderingen betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem tenlastegelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet van zo eenvoudige aard zijn, dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal voornoemde benadeelde partijen daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 pistool, kleur zwart, CZ 70 C-0179881;
- 9 patronen, kaliber 7.65.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Politierechter te [naam stad] van 5 april 2005, met parketnummer 13-467046-05, te weten:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], ten kantore van zijn advocaat [naam advocaat en adres][naam stad], een bedrag van € 5.132,30 (vijfduizend honderdtweeëndertig euro en dertig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot
€ 5.132,30 (vijfduizend honderdtweeëndertig euro en dertig cent), zulks ten behoeve van [Benadeelde partij 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 55 (vijfenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [Benadeelde partij 2]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.M.J. Chorus, mr. H.W.J. de Groot en mr. N. Schaar, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2008.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.