Parketnummer: 21-000690-08
Uitspraak d.d.: 18 december 2008 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 7 februari 2008 in de strafzaak tegen
Verdachte,
geboren te * (*) [1968],
wonende te *, *.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 december 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. A.J. van der Velden, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2007 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [weg], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De bevoegdheid van het hof
De verdediging heeft aangevoerd dat dit hof onbevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen nu het zitting houdt te Arnhem en deze plaats niet op de voet van artikel 59 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) als nevenzittingsplaats van het hof is aangewezen. Weliswaar is Arnhem bij het Aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen strafzaken Gerechtshof Amsterdam en rechtbank Haarlem (Aanwijzingsbesluit) door de Raad voor de Rechtspraak als nevenzittingsplaats aangewezen maar dat besluit kan niet worden beschouwd als een algemene maatregel van bestuur zoals door artikel 59 tweede lid RO vereist wordt.
Dit betoog ziet eraan voorbij dat weliswaar Arnhem door de Raad voor de Rechtspraak voor een nadien nog tot 1 oktober 2010 verlengde periode is aangewezen als nevenzittingsplaats van dit hof en dat besluiten van die Raad inderdaad geen algemene maatregelen van bestuur zijn, maar dat dit er niet aan afdoet dat Arnhem ook als zodanig is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, namelijk bij artikel 7 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (BNN). Dat is weliswaar geen aanwijzing bij name, maar niet valt in te zien waarom het BNN niet een categorie plaatsen, namelijk de door de Raad voor de Rechtspraak aangewezen plaatsen, als nevenzittingsplaatsen zou mogen aanwijzen.
En al ware het anders en al zou aangenomen moeten worden dat dit hof zitting houdt op een plaats waar het dat niet zou mogen doen, dan nog valt niet in te zien waarom het daardoor onbevoegd zou worden kennis te nemen van zaken met welker kennisneming het door de wet belast is. Het beroep op onbevoegdheid moet daarom worden verworpen.
Motivering van de bewijsbeslissing
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachtes verklaring, zoals hij deze op 14 februari 2007 heeft afgelegd ten overstaan van de verbalisant Van Dijk, moet worden uitgesloten van het bewijs. Deze verklaring is immers afgelegd voordat verdachte toegang had gekregen tot een advocaat. Dat acht de verdediging strijdig met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waartoe zij zich beroept op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 in de zaak van Salduz tegen Turkije. Deze uitspraak brengt met zich dat (zoals de verdediging het door instemmend citeren uitdrukt) “de rechten van de verdediging … in beginsel fataal beschadigd (irretrievably prejudiced) (zijn) als er belastende verklaringen tijdens een politieverhoor zonder aanwezigheid van een advocaat zijn gebruikt als basis voor een veroordeling”. Daarbij merkt de verdediging op dat het EHRM spreekt van “providing acces to a lawyer”, wat een actief optreden van de autoriteiten impliceert waarvan in de onderhavige zaak niets is gebleken.
Het is juist dat het EHRM in de ingeroepen uitspraak geoordeeld heeft “that, as a rule, access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police, unless it is demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right. Even where compelling reasons may exceptionally justify denial of access to a lawyer, such restriction whatever its justification must not unduly prejudice the rights of the accused under article 6”. Ook is juist dat, zoals de verdediging aanvoert, het woord “provide” naar een actief optreden van de autoriteiten lijkt te verwijzen. Anderzijds echter worden de “compelling reasons” die een uitzondering zouden kunnen rechtvaardigen, omschreven als redenen die “may exceptionally justify denial of access to a lawyer” alsof ze niet het achterwege laten van actief optreden zouden moeten rechtvaardigen, maar juist het actieve optreden waarnaar het woord “denial” lijkt te verwijzen.
Het hof is van oordeel dat deze schijnbare inconsistentie daaruit te verklaren is dat de verplichting van de autoriteiten “to provide access” in de zaak van Salduz juist relevant was tegen de achtergrond van het feit dat deze zich in verzekerde bewaring bevond, met andere woorden dat hij zich door actief optreden van de autoriteiten in een situatie bevond die licht kon strekken tot “denial of access” indien niet de autoriteiten er ook actief in voorzagen dat hij ondanks de vrijheidsbeneming toch toegang tot een advocaat zou kunnen krijgen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De verklaring in kwestie is door verdachte in volle vrijheid afgelegd, niet slechts nadat hem was meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, maar bovendien terwijl hij zich niet in voorlopige hechtenis bevond, hij niet in verzekering was gesteld, hij zelfs niet was aangehouden en hij zich niet op een politiebureau bevond, maar op de plaats waar hij toevallig werd aangetroffen (in het huis van zijn moeder). Er was geen enkel dwangmiddel op hem toegepast behalve dat de verbalisant hem in een eerder stadium had gesommeerd te blijven staan aan welke sommatie hij echter geen gevolg had gegeven. Zijn verklaring hield ook onder meer in dat hij een advocaat had en wel voor een aanpalende kwestie, namelijk de aanrijding die aanleiding tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs geweest was. Geen enkele omstandigheid is gesteld of gebleken waardoor de toegankelijkheid van die of enige andere advocaat voor verdachte belemmerd werd, hetzij als gevolg van enig actief optreden van de autoriteiten, hetzij door financiële onmacht, hetzij anderszins. Hij had steeds het recht en de feitelijke mogelijkheid de telefoon te pakken en zijn advocaat te bellen. Dat in deze situatie de verbalisant verdachte vragen gesteld heeft en diens vervolgens afgelegde verklaring heeft opgenomen zonder dat door de autoriteiten (ongevraagd) enige inspanning verricht was verdachte een advocaat toe te voegen, was dan ook geen omstandigheid waardoor “the fairness of the trial (was) likely to be seriously prejudiced”. Dit geldt te meer nu verdachte de verklaring later in geen enkel stadium heeft ingetrokken zoals Salduz dat met zijn zonder rechtskundige bijstand afgelegde verklaring wel had gedaan.
Het hof is op deze gronden van oordeel dat het gebruik voor het bewijs van deze verklaring geen inbreuk maakt op verdachtes recht op een eerlijk proces en verwerpt dit verweer.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2007 te [plaats] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [weg], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. In een acute noodsituatie heeft hij een afweging gemaakt tussen zijn wettelijke plicht (niet autorijden vanwege de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs) en zijn maatschappelijke plicht (hulp regelen voor zijn zieke moeder) en het spreekt voor zich dat hij gekozen heeft voor zijn zieke moeder.
Dat spreekt naar het oordeel van het hof echter in het geheel niet voor zich. Blijkens het proces-verbaal bevond zich nog iemand anders in de woning, een vrouw die de vereiste hulp (het bellen van een ambulance) ook kon verlenen, als ze dat al niet gedaan had want de ambulance arriveerde al zeer kort na de aankomst van verdachte bij de woning. Het beroep op overmacht wordt verworpen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachtes rijbewijs weliswaar ongeldig was verklaard, maar dat dat ten onrechte was gebeurd en voorts dat hij door zijn persoonlijke omstandigheden, door zijn coördinerende functie binnen de zogeheten “Roma-wereld” en door zijn werkkring simpelweg niet zonder zijn auto kan. Voor zover daarmee bedoeld is de strafbaarheid van verdachte te bestrijden, kan het hof de raadsvrouw daarin niet volgen nu die omstandigheden, indien al juist, niet aan de wederrechtelijkheid van verdachtes handelen en evenmin aan zijn schuld daaraan in de weg staan.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2008 reeds herhaaldelijk voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld. Verdachte laat zich kennelijk niets gelegen liggen in de waarschuwingen die in deze eerdere veroordelingen zijn besloten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr G. Mannoury, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr R.T. Broeckman, griffier,
en op 18 december 2008 (bij vervroeging) ter openbare terechtzitting uitgesproken.